| |
| |
| |
De jammerlijke gevolgen van eene Slechte Opvoeding: eene ware geschiedenis; opgedragen aan de jeugd. Vertaald uit het Hoogduitsch van J.F. Muller.
Voor eenige jaren leefde te *** een ongemeen schatrijk man, die een' eenigen zoon had, ferdinand genaamd: deze was de afgod van zijne ouders; alle hunne pogingen, alle hunne gedragingen hadden strekking tot hunnen Ferdinand, als tot het middelpunt van den kring huns geheelen levens; zij hadden hem lief, maar met eene verkeerde liefde; hunne liefde was zoodanig gewijzigd, dat dezelve geen ander gevolg kon hebben dan 't bederf zoo van 't hart als van 't verstand huns kinds. Nimmer werd den knaap iets geweigerd, en dit maakte hem baldadig. Meesters werden hem wel gegeven, om dat het de mode was meesters te hebben, maar zij waren niet meer dan speelpoppen van ferdinand; zij hadden geen gezag hoegenaamd
| |
| |
ever hem: zoo hij, om eene of andere reden, of slechts uit grilligheid, tegenzin tegen dezen of genen van hun toonde te hebben, aanstonds werd zulk een afgedankt, en dit gebeurde niet zelden; maar even dikwijls gebeurde het dat een meester zelf zijn afscheid nam, niet berekend zijnde, om het voorwerp te wezen van des knaaps baldadigheid en spotternij. Dit afdanken en afscheid nemen duurde zoo lange, tot ferdinand zoogenaamde leerling was van geene andere dan zulke lage en eigenbatige schepsels, die, zich hunner eigene waarde niet bekreunende, den jongen heer hielpen bederven, om niet verstoken te zijn van 't geld hetwelk hun, te bepaalden tijde, voor hunne schandelijke toegevenheid betaald werd. En is zulk eene toegevenheid niet schandelijk, lieve kinderen? Wie uwer, dien geld werd geboden, voor dat hij een klein weerloos kind in 't water zoude smijten, op dat het mogte verdrinken, wie uwer, vraag ik, zou dat aanbod aanvaarden, om het uitgeloofde geld te verdienen? O! mij dunkt ik zie dat deze vraag u doet sidderen; gij kunt u niet voorstellen dat er eenig wezen kan bestaan, vatbaar voor de bewuste gruweldaad, en evenwel bedreef ieder meester van Ferdinand die hem hielp bederven, iets dergelijks, en ja, wèl ingezien, iets ergers;
| |
| |
want het weerloos schepseltje werd, wel is waar, op ééns van 't leven beroofd; maar ferdinand werd voorbereid om een aanhoudend ongelukkig leven te leiden; om slagtoffer te worden van de teugellooze begeerlijkheden zijns harten; om, zoo hij immer van zijne schatten beroofd mogte worden, niet in staat te zijn zich een kruimel broods aan te schaffen, en dus zich aan de barmhartigheid zijner tijdgenooten te moeten overgeven.
Lieve kinderen! o! denkt niet dat mijne veronderstelling dat ferdinand van zijne schatten beroofd wierd, eene onmogelijkheid bevat; immers, behalve dat tijdelijke goederen, waarin zij dan ook mogen bestaan, vatbaar zijn voor door vuur en water verslonden te worden, kan een onbezonnen gebruik van dezelve, eene navolging van alle lusten en begeerlijkheden eens bedorven harts, eens gehoorgeving aan alle opvattingen an een ongeoefend verstand, de grootste schatten tot niet maken; in 't eerste geval door onmatige verspillingen, en in het andere, door bedrijven welke zwaar geboet moeten worden; ook door verslindende regtsgedingen, als anderzins.
Is 't een en ander hetwelk ik wegens de opvoeding van ferdinand gezegd heb, niet genoegzaam, om te doen beseffen dat hij tot een' dommen losbandigen knaap opwies? ik ver- | |
| |
trouw ja; immers dit kon niet anders? in alle opzigten was hem toch zwijgend ingeboezemd, dat hij met niets en niemand te doen had, of in zijn verder leven te doen zoude hebben, dewijl hij van niets of niemand afhing, om dat hij rijk was, en de hemel weet of hem dit ook niet wel met ronde woerden aan 't verstand was gebragt geworden, ligtelijk door zijne ouders zelven, en niet onmogelijk ook door die lage baatzuchtige meesters, welke zich verhuurd hadden om hem te helpen bederven. Ik vertrouw kinderen, dat gij ook reeds het besluit opgemaakt zult hebben, dat ferdinand in den hoogsten graad, dus onverdragelijk, trotsch moet geweest zijn; ja, dat was hij, dit moest hij natuurlijk geworden wezen, hij zag op zijne minderen neêr als op verachtelijke schepsels; als op gewormte, bestemd om aan zijne voeten te kruipen: indien hij den armen een' aalmoes gaf, was dezelve onmatig groot; niet uit een beginsel van medelijden; niet uit milddadigheid; niet uit een besef dat hij zulk een' aalmoes konde geven, zonder zich zelven daardoor te benadeelen; niet uit getroffenheid door de voorstelling van 't genoegen 't welk hij den armen door zijn rijk geschenk zoude doen genieten; neen, hij gaf zijne ruime aalmoezen, om zich te vermaken met de vele en nederige buigingen
| |
| |
van de voorwerpen zijner mededeeling; om hartelijk te kunnen lagchen over de herhaalde dankbetuigingen waarmede zij hem overlaadden, en welke dankbetuigingen doorgaans in wartaal bestonden, van wege de verrukking over de ontvangene zonderlinge ruime gift.
Ik vertrouw tevens dat mijne jonge lezers en lezeressen den knaap reeds diep zullen verachten, en verachtelijk is hij in een' zeer hoogen graad; maar is hij niet in nog hooger' graad medelijdenswaardig? O ja! Een kind dat door zijne opvoeding bedorven wordt, is waarlijk ongelukkig; waarlijk van harte te beklagen: daarom, gij kinderen, dien ouders gegeven zijn welke in uwe opvoeding uw wezentlijk heil op 't oog hebben en ter harten nemen, gij kunt God niet genoeg danken voor dat geluk; gij moet u altoos gedwee en stil bij hunne begeerten en schikkingen nederleggen, en doen het geen zij willen dat gij doet, vaststellende dat zij in alles het geluk uws aanstaanden levens beoogen, al zij het dan ook dat een of ander bevel, eene of andere begeerte van hun, u toeschijne eene hardigheid te wezen, gij moet er niet tegen morren, maar vastelijk gelooven dat zij niets anders bevelen of begeeren, dan 't geen zij te uwen beste bevelen of begeeren moeten, en dat gij nog niet verstandig genoeg zijt, om de gevol- | |
| |
gen van het tegenovergestelde in te zien. Te dikwijls gebeurt het toch dat uit onverstand, uit gebrek aan geoefend oordeel, verkeerde gevolgen getrokken worden, en, o! mogte zulks zelfs met betrekking tot het alwijs bestuur van God nimmer plaats vinden! - Maar laat ons zien wat van ferdinand geworden is.
Zoo verzwakt van ligchaam als onvoorzien van wetenschap en bedorven van hart, had hij den ouderdom van twaalf jaren bereikt, en toen reeds hadden zijne ouders moeite om, zelfs tegen dubbel loon, dienstboden te krijgen, wegens de onverdragelijke trotschheid, en kwellende, ja kwaadwillige, baldadigheid van hunnen zoon, die nu reeds als zulk een hatelijk schepsel bij ieder bekend was: ieder weldenkend mensch schuwde 't huis zijner ouderen, van wege den jongen heer, die dezelve in gezelschap zoodanig behandelde, dat hij daarover nog veracht zoude zijn geworden, al waren zij zijne lijfeigene slaven geweest. Aldra ontvingen zij geene bezoeken dan die van lage belangzuchtige vleijers, en verachtelijke tafelschuimers; ook zagen zij zich bij alle uitnoodigingen voorbijgaan, dewijl ferdinand gewisselijk medegebragt werd, en niemand in 't gezelschap van dien flechten trotschaard verkoos te wezen.
Hij begon vervolgens zijne bijzondere zooge- | |
| |
naamde uitspanningen te nemen, en werd een prooi van bedriegers en verleiders; want hij had geene menschkennis, en volstrekt geen vermogen op zijn hart; tot welk eene wandaad of buitensporigheid hij uitgelokt mogte worden, hij volgde werwaarts of waartoe men hem ook leidde. De welvoegelijkheid verbiedt mij zijne baldadige, ja dikwijls gruwelijke, bedrijven aan te teekenen: ik oordeel dat zulke aanteekeningen een' openbaar schrijver' voor de jeugd ongeoorloofd zijn; echter vereischt het verder gedeelte van dit mijn verhaal dat ik melde, hoe ferdinand, zich eens vermakende met zijn' hond naar den hem toegedachten spijs eenige keeren te laten opspringen, in 't hoofd kreeg, om ook dien grap (zoo als hij 't noemde) te hebben met zeker behoeftig huisgezin, uit man, vrouw en vier kinderen bestaande, en bij toeval bij hem bekend geworden zijnde; 't onthield zich in een afgelegen oord buiten de stad. Genoeg was 't voor ferdinand, iets voorgenomen te hebben, om onverwijld tot de uitvoering van 't zelve over te gaan. Hij voorzag zich van eenig gebraad, het fijnste brood, gebak, en alles kostelijks 't welk hij in voorraad vond, snelde naar 't kluis der bewuste arme lieden, en vermaakte zich zoo schandelijk als hij voorgenomen had te doen. Met tranen in de oogen
| |
| |
zag de vader zijne verhongerde kinderen naar den hun toegedachten brok springen, vlammende oogen op denzelven gevestigd houdende. De moeder konde het martelen harer telgen niet langer dulden, en stond gereed om hen aan de tirannij van den jongen booswicht te ontrukken, dan, haar man belettede haar zulks, haar met een' zucht in 't oor fluisterende: ‘Ach God! moeder! laat den jongen heer begaan: de kinderen zullen niet ligtelijk weêr zulken kostelijken spijs bekomen.’ Als ferdinand zag, dat een of ander kind zijn bekomen stuit in een' hoek van de hut zat te verslinden, met eene gretigheid welke hem in lagchen deed uitbarsten, nam hij 't kind deszelfs prooi weder af, en 't moest er andermaal naar springen, 't welk dan met verdubbelde vaardigheid werd gedaan, aangevuurd zijnde door den nu reeds genoten' smaak. Genoeg kinderen, genoeg voor mijn oogmerk, van dit schandtooneel; 't vertoont zich te afschuwelijk voor mijn' geest, dan dat ik er mij langer bij zoude kunnen ophouden.
Men zal ligtelijk begrijpen dat ferdinand zich, bijna dagelijks, in de nijpendste omstandigheid bevond, en dat zijn gedrag hem reeds duur te staan zoude zijn gekomen, zoo zijne ouders hem niet telkens, door middel van hunne schatten,
| |
| |
gered hadden; maar ook die schatten waren niet bestaanbaar voor de verspillingen van den zoon, gevoegd bij de uitgaven welke dikwijls noodig waren, om hem te redden uit de ongelegenheid waarin hij zich gestort had, ja menigmaal zelfs om hem niet in handen van den regter te doen vallen; zij verminderden van dag tot dag.
Meerderjarig geworden zijnde ging ferdinand, in zijne domheid en onbezonnenheid, verbindtenissen aan, welke hem processen veroorzaakten die meermaals op tonnen schats te staan kwamen. Om kort re gaan, zijne ouders stierven van verdriet over hem, en hun dood kostte hem niet een' eenigen traan; voor de vermaningen welke zij hem op hun sterfbed deeden was hij koud, en met eene soort van ongeduld zag hij de angsten welke hen martelden, over 't lot dat hun zoo geheel bedorven kind boven 't hoofd hing: 't scheen dat die angsten den jongsten snik terug hielden, en dit verveelde hem: de dood van zijne ouders zoude hem in 't bezit van hunne nog overige goederen stellen, en dit alleen verlangde hij, dan, even dit stortte hem geheel in 't verderf: geen bloedverwant moeide zich met hem; hij had ieders achting verloren, en men was maar te wèl overtuigd dat de schatten zijner ouderen reeds grootendeels hun aanzijn verloren hadden. Zijne zoogenaamde
| |
| |
vrienden hadden nu meer dan voorheen vrijen toegang tot hem, en wat anders konde bij ferdinand het gevolg daarvan wezen, dan eene gekrenkte gezondheid en gebrek aan geld, welk laatste genoeg was om van alle zijne vrienden verlaten te worden.
Daar stond nu ferdinand, de trotsche ferdinand; daar stond hij nu geheel berooid: tot niemand had hij toevlugt; van niemand kon hij raad, veel minder bijstand verwachten. Zich door 't aanwenden van talenten of verkregene bekwaamheden te redden, dat konde hij niet; want hij bezat geen van beide; en ook al hadde de natuur hem met talenten begiftigd, het zoude hem niet gebaat hebben, dewijl talenten aangekweekt moeten worden zullen zij bruikbaar wezen: zij zijn als ruwe diamanten, die geslepen moeten worden zullen zij schitteren.
Volstrekt behoeftig rondzwervende, kwam hij, onwillens, voorbij de hut waarin hij het voormeld brooddronken vermaak had gehad, van de kinderen te laten springen. De man bevond zich voor de deur, bezig zijnde met houthakken. Ferdinand sloeg een weemoedig oog op hem; ook de man zag hem aan en herkende hem. ‘Lieve God! jonge heer!’ zeide deze, ‘zijt gij 't? zijt gij dezelfde die...?’ - ‘Zwijg!
| |
| |
o zwijg!’ viel ferdinand hem in de rede; ‘herinner mij mijn gruwelijk wanbedrijf, aan uwe kinderen gepleegd, niet! ik ben er voor gestraft; ik zoude nu aan de voeten van die zelfde kinderen in 't stof kruipen, om er een fluitje van haar grof brood mede te verdienen.’ - ‘Zie daar dan,’ hernam de hutbewoner; ‘zie daar dan de regtvaardigheid van onzen hemelschen Vader. Gij zijt arm geworden, en mij heeft Hij gezegend: maar kom in mijn kluis, God heeft mij aan u gewroken; heeft u gestraft; dus zijn wij weder broeders. Treed in jonge heer; voorheen hebt gij mijn hart verscheurd, thans zal ik in de wonden van 't uwe balsem stotten. Ik heb medelijden met u. Treed in, en maak gebruik van 't gene ik u kan voorzetten.’
Ferdinand weigerde niet, ging in de hut, at en dronk; maar niet zonder dat op den spijs en in den drinkbeker tranen drupten. De kinderen, die hem ook terstond herkend hadden, schoolden zich, met bewondering, vóór hem; doch, ofschoon mede reeds ouder geworden zijnde, durfden zij, eenvoudige en schuwe landlieden zijnde, geen woord tegen hem uiten; maar uit ieder oog 't welk het zijne ontmoette, schoot een dolk die zijn hart eene nieuwe wonde toebragr. Met één woord, dit tooneel wrocht in hem een
| |
| |
geheel helder besef van zijn voorgaand gruwelleven, en van zijnen tegenwoordig jammerlijken strafftaat.
De menschlievende en waarlijk deugdzame hutbewoner hield hem bij zich; gewende hem allengskens aan den arbeid, in een' bekrompen' landbouw bestaande, en deed hem van tijd tot tijd weder eenigzins mensch worden; maar zijn ligchaam was te zeer ontkracht, en zijn berouw te sterk, dan dat hij nog lange zoude hebben kunnen leven. Hij stierf, en zijn sterfbed was akelig.
Zie daar, lieve kinderen, eert haar waarheid geschetst tafereel, 't welk u ten spiegel kun verstrekken. O! ik bid u, houdt denzelven dagelijks voor oogen! immers dit kan met geene mogelijkheid andere dan de wenschelijkste gevolgen hebben.
|
|