Een dwangbuis van woorden
Pim Wiersinga debuteerde in 1992 met Honingvogels, een vreemd verhaal dat zich situeerde in de 19de eeuw en de jaren '20, in China en in Antwerpen. Een opvallend maar niet onverdeeld positief onthaald debuut. De pers had het enerzijds over ‘gelukte’ en anderzijds over ‘interessante’ romans. En die van Wiersinga behoorde tot de tweede categorie. Zijn tweede roman, Gracchanten (zie p. 14), is voor mij een halve mislukking. Niet vanwege het verhaal of de constructie, maar door de stijl. Een interessante en indrukwekkende mislukking, ongetwijfeld, maar niettemin een gemiste kans. Uitgegeven bij Meulenhoff.
Wiersinga wil het leven van Skamander, de zoon van de Macedonische generaal en rebel Andriskos, die droomt van een opstand tegen de Romeinen, doen herleven in een plechtstatige, klassieke stijl en slaagt daar maar ten dele in. En dat is jammer, want Wiersinga heeft wel degelijk een deugdelijk verhaal te vertellen.
Na de dood van zijn vader, Andriskos, die hem tot koning van Macedonië deed kronen vóór de Romeinen de opstand onderdrukten, vlucht Skamander naar Korinthe, waar hij als 14-jarige de lustknaap wordt van de Romeinse staatsburger en wijsgeer Blossius. Wanneer de opstand in Korinthe eveneens door de Romeinen wordt neergeslagen, ontvlucht hij ‘met geloken ogen’ Blossius' huis en wordt hij acteur die ‘meisjes, vrouwen, minnaars en af en toe zelfs een wrekende god deed’. Hij schopt het zelfs tot gunsteling van koning Attalos van Pergamon. Hoewel hij intussen in de 20 is, blijft hij ‘teer als een libelle’ en wankelt hij op de rand van de tweeslachtigheid. Aan het hof van Attalos ontmoet Skamander voor het eerst Cornelia, de moeder van de Gracchen, een van de vooraanstaande families van Roma. Skamander sluit dadelijk vriendschap met Gaius Gracchus, de jongere broer van Tiberius, een ambitieuze volkstribuun in Rome. Na omzwervingen op Kreta, komt hij in Rome terecht, waar hij verstrikt raakt in de intriges rond de macht, iets waarover hij jaren later verslag uitbrengt in zijn memoires.
Wiersinga beschrijft het woelige leven van Skamander met een bewonderenswaardige epische adem en de roman bevat passages die getuigen van een inlevingskracht die menig Nederlandstalig auteur jaloers zou maken.
Bij wijlen is het proza ritmisch en elegant, maar de expliciete zinnen zijn irritant: elke emotie wordt plompverloren benoemd en vaak op het pathetische af aangedikt. Het gezichtspunt van een deel van de omvangrijke roman is eveneens problematisch: de 9-jarige Skamander is afwisselend kinderlijk en dan weer te volwassen, wat een ongelijke stijl als gevolg heeft. In de brief van zijn weldoenster Cornelia Sempronia, de Romeinse moeder der Gracchen, komt het probleem van de 40-jarige man die terugblikt op zijn jeugd als 9-jarige wel ter sprake (‘onder dwang van de taal vertakken de herinneringen, of ze nu juist zijn of niet, zich steeds minutieuzer, ze verstikken elkaar en vliegen elkaar in de haren’), maar door het probleem te constateren is het niet opgelost. De stijl blijft kreunen onder bombast, die onderstreept wordt door een waar leger van uitroeptekens en uitdrukkingen als ‘hij bulderde’, ‘hij zal zijn woede op hem koelen’, etc. Er wordt nogal wat afgebulderd in deze roman, en ook woede moet er veel gekoeld worden.
Nochtans, het moet gezegd: hoewel hij erg dik is, wordt de roman beter naarmate de pagina's vorderen. Wanneer Skamander ouder wordt, evolueert de stijl naar iets meer beheersing. Bovendien loodst Wiersinga zijn kronkelende verhaal met brio naar een eindpunt, waarbij hij vaak in schijnbaar onopvallende terzijdes bewijst dat zijn kennis van het tijdperk groot is. Toch blijft de roman strompelen onder het juk van het teveel, zodat ik ondanks de verve van het verhaal, slechts bij vlagen interesse kon opbrengen voor de intriges. Als ingewikkelde intriges in ingewikkelde zinnen worden gewikkeld, vormen ze jammer genoeg te vaak een dwangbuis van woorden.
[Bob van Laerhoven]