[Nummer 1]
Nederlandstalig proza
De grenzen van het ik
‘Cellojaren’ kan zoveel betekenen als ‘nadagen’, jaren van melancholie. De 19 verhalen in de bundel Cellojaren (zie p. 5), uitgegeven bij Querido, gaan alle over de typische thema's van Bernlef: het verdwijnen, aftakelingsprocessen, eenzaamheid, het schemergebied tussen kunst en psychiatrie. Het gaat vooral ‘om de momenten waarop de ratio ons in de steek laat en wij met de mond vol tanden staan’, aldus de auteur zelf.
De bundel bevat twee afdelingen: ‘Het begin van tranen’ en ‘Cellojaren’. In het titelverhaal van het eerste deel heet de hoofdpersoon Frederik van der Steen. Zijn vrouw Ellen is rond haar 65ste plots aan een hartstilstand overleden. Na haar dood blijft zij de voorwerpen in huis beheersen. Frederik van der Steen weet dat hij hallucineert, hij is ervoor in behandeling. In taal, zegt hij aan een oudere vriendin van Ellen die hem bezoekt, is hij het verleden de baas, maar in de werkelijkheid is dat helemaal niet het geval. Op haar aanraden laat hij zijn hele huis door een opkoper leeghalen. Dat geeft Bernlef de mogelijkheid zijn geregeld weerkerende beschrijvingswoede nog eens uit te leven door opsomming van alle mogelijke voorwerpen, zoals dat ook het geval was in Eclips (Querido, 1993). Daarin klautert de motorisch gestoorde, aan afasie lijdende hoofdpersoon op de vuilstortplaats rond en benoemt al wat hij tegenkomt. De ontruiming helpt Frederik van der Steen echter helemaal niets. Hij besluit dan het huis te verlaten en zo maar een trein te nemen, richting noorden. Op de trein observeert hij hoe een meisje dat tegenover hem zit door zijn opkomende hallucinatie verandert in Ellen. In een hotelletje aan de rand van een reservaat zijn hij en een gepensioneerde lerares Engels de enige gasten. Wat voorspelbaar is, gebeurt: de vrouw zoekt vol goede bedoelingen toenadering tot Frederik. En dan breekt ineens het inzicht door: ‘Hij begreep dat zij het was, Dora Stam. Dat zij wat in werkelijkheid niet voorhanden was, wilde komen vervangen met haar lichaam. Dat zij hem uitnodigde het te betreden, erin weg te zinken, op te houden te bestaan’. Frederik wijst haar zonder woorden de deur. Tot verbazing van de pensionhouder vertrekt de lerares al de volgende ochtend en is Van der Steen niet op zijn kamer. Agenten zullen hem twee dagen later, slapend in het bos aantreffen. Het enige dat hij hen zei was: ‘Ik ben
weer heel’. In ‘Koud vuur’ is het hoofdpersonage, een Nederlander die Steen heet, na 25 jaar opnieuw in Zweden voor zaken. Terwijl hij in het hotel moet wachten op zijn zakenpartner bezoekt hij in het stadje K. de plaatsen waar hij tijdens zijn eerste verblijf in Zweden kortstondig maar hevig verliefd is geweest op Anita Björn, een kunstenares die als jonge vrouw in een psychiatrische instelling moet worden opgenomen en er zelfmoord pleegde. Dat komt Steen te weten uit een oude catalogus in het lokale museum. Bernlef woonde zelf van 1958 tot 1960 in Zweden en vertaalde de roman Het verbrande kind (De Bezige Bij, 1962) van Stig Dagerman (en later o.a. nog de verhalenbundel Natte sneeuw - De Bezige Bij, 1965). In ‘Koud vuur’ stelt Bernlef het zo voor dat Steen het werk van Dagerman heeft leren kennen via Anita. ‘Koud vuur’ lijkt me daarom nogal wat autobiografische fictie te bevatten.
In de andere, kortere verhalen uit het eerste deel zijn personages op zoek naar hun identiteit of naar remedies om het verdriet om een dode geliefde te verwerken. In zijn essayistische werk heeft Bernlef zijn waardering uitgesproken over de casehistories die de New Yorkse neuroloog Oliver Sacks geregeld publiceert. Door Sacks' groot inlevingsvermogen in zijn patiënten lijken zijn protocollen soms echte verhalen. Ook Bernlefs verhalen zijn vaak te lezen als cases over psychische stoornissen en vestigen geregeld de aandacht op de tirannie die voorwerpen kunnen uitoefenen.
In het tweede deel, ‘Cellojaren’, grijpt Bernlef terug naar materiaal dat hij de voorbije decennia verzameld heeft voor het schrijven van essays over schilders als Hopper, Picabia, Morandi, Giacometti, e.a. De coverfoto ‘Marthe’ van Pierre Bonnard is functioneel en meer dan louter illustratie bij het gelijknamige verhaal waarmee het tweede deel begint. In ‘Zon in een lege kamer’ verwerkt Bernlef fictioneel de aantekeningen die hij maakte bij ‘Sun in an empty room’, een schilderij uit 1963 van Edward Hopper, een man die volgens zijn biograaf Lloyd Goodrich uitblonk door ‘monumentale stiltes’. Bernlef heeft er ook over geschreven in Op het noorden (Querido, 1987). Daarin staan ook uitgebreide aantekeningen van Bernlef bij ‘Notities’ van de Franse filmer Robert Bresson, die als hij over zijn eigen films spreekt de acteurs ‘modellen’ noemt. In ‘Houdingen van een vrouw’ zal de lezer in de schilder Rik en zijn model Nel moeiteloos Rik Wouters en zijn vrouw herkennen. In de verhalen in dit tweede deel is de relatie van de schilder tot zijn model vaak het onderwerp. Over de beslotenheid van het uiterlijk en de verinnerlijking van de buitenkant van het model
[lees verder op p. 4]