Dien langen Duyvel van Nieukoop. Twee pamfletten uit 1651 over baljuw Jan van Sevenhoven
(2004)–Anoniem Dien langen Duyvel van Nieukoop [...]– Auteursrechtelijk beschermdtwee pamfletten uit 1651 over baljuw Jan van Sevenhoven
De achtergronden van de argumentatietheorieIn de Griekse Oudheid werd voor het eerst aandacht geschonken aan theorieën over argumentatie (Van Eemeren/Grootendorst/Kruiger 1978; Spies 1979). Dit gebeurde juist toen, rond de 6e en 5e eeuw voor Christus, omdat de mensen niet langer geloofden in de dogmatische cultuur die toen bestond. Men had voor die tijd nooit argumentatie nodig aangezien de wereld en alles wat daarop gebeurde, verklaard werd met de redenatie dat de goden het zo wilden. Pas toen daaraan getwijfeld werd en de wens ging ontstaan om de dingen te verklaren, ging men argumenteren. De verschillende argumenten leidden tot de vraag welke de beste waren. Ook in de politiek en de juridische praktijk stelde men zich de vraag wat goed en vooral effectief argumenteren was. Hieruit volgden de agumentatietheorieën. Deze argumentatietheorieën waren drievoudig, namelijk: logica, dialectica en retorica. De laatste twee werden beschouwd als een kunst aangezien er een vaardigheid in werd verwerkt. Dialectica is de kunst van het debatteren, retorica die van het overtuigen en van de welsprekendheid. Aristoteles heeft deze theorieën uitgebreid uiteengezet in zijn Analytica en de Analytica posteriora. De theorieën die hij daarin behandelt, noemt hij zelf ‘analytica’, maar duiden wij nu aan als ‘logica’. De ‘logica’ die wij nu kennen, werd toen ‘dialectica’ genoemd; bij Aristoteles betekent dit nu juist ‘de leer van het debatteren’. Deze is beschreven in de Topica en De sophisticis elenchis. Zijn beschrijving van de theorie van het goed en overtuigend spreken bevindt zich in zijn Rhetorica. Aristoteles gaat er steeds vanuit dat alle kennis en inzichten die we bezitten, voor zover die tot stand kwamen door middel van redelijk denken, gebaseerd zijn op reeds bestaande kennis en inzichten. De kennis die al bestaat, wordt tot nieuwe kennis door argumentatie en redeneringen. Deze redeneringen kunnen tweeërlei zijn: ‘inductieve syllogismen’ en ‘deductieve syllogismen’. Bij de laatste is het zo dat uit twee uitspraken, premissen genoemd, een noodzakelijke waarheid als conclusie volgt. Bij de inductieve syllogismen wordt in beide premissen een specifiek geval genoemd, en hieruit wordt een algemene conclusie getrokken. Deze is dus over het algemeen waar. Aristoteles onderscheidt redenaties in gradaties van zekerheid. Deze zijn óf a) absoluut zeker en betrouwbaar, óf b) algemeen aanvaardbaar of waarschijnlijk, óf c) overtuigend voor een bepaald publiek. Bij a) worden de premissen gebruikt die op zich al onomstotelijk waar zijn: dit is het gebied van de logica. Bij b) worden de premissen gebruikt die zelf ook algemeen aanvaard worden, waaruit dan een algemeen aanvaarde, geldige conclusie volgt. Dit is het gebied van de dialectica. Bij c) tenslotte geldt dat de premissen overtuigend zijn voor de doelgroep, waaruit een voor deze doelgroep overtuigende conclusie volgt. Dit laatste is het gebied van de retorica. Voor alle premissen geldt dat ze inductief of deductief kunnen zijn. | |||||||||||
De leer van de dialecticaDe dialectica was oorspronkelijk een benaming voor een bepaalde argumentatietechniek in een debat. De deelnemers kregen een stelling die waar was en ze moesten bewijzen dat deze niet waar was. Deze techniek heet reductio ad impossibile of bewijs uit het ongerijmde. Aristoteles geeft in de Topica algemene aanwijzingen voor het voeren van debatten. Hij geeft ook specifieke aanwijzingen voor bepaalde zetten tijdens een debat. Het is een soort handleiding voor het voeren van een debat. Dialectica is dus de leer van het pro- en contra-argumenteren. De debatteerders maken gebruik van ‘topoi’, zetten. Welk soort zet gebruikt moet worden, hangt af van de stelling die moet worden aangevallen. De stellingen verdeelt Aristoteles onder door middel van de manier waarop het predicaat iets zegt over een subject in de stelling. Dit kan bestaan uit een eigenschap, een definitie, een genus of een toevallige eigenschap, accidens genoemd. Afhankelijk hiervan geeft Aristoteles vervolgens eigenschap-zetten, defenitie-zetten, genus-zetten en accidens-zetten. Ook tijdens debatten wordt vals gespeeld. Aristoteles geeft voorbeelden van valse zetten in zijn Sophisticis elenchis. Hij geeft ook de benadeelde partij aanwijzingen om niet klem gezet te worden door de valse zet. De valse zetten zijn een belangrijke rol gaan spelen onder de naam van ‘drogredenen’. | |||||||||||
De leer van de retoricaDe leer van het goed en overtuigend spreken gebruikt algemeen overtuigende middelen, dat wil zeggen de middelen zijn overtuigend voor wat voor onderwerp of publiek dan ook. De onderwerpen zijn door Aristoteles wel onderverdeeld in genres, naar de omstandigheid waaronder een betoog wordt gehouden. Zo onderscheidt hij a) het genus iudiciale, dat betrekking heeft op een juridische situatie, en b) het genus deliberativum, dat betrekking heeft op een politieke situatie, en c) het genus demonstrativum, dat betrekking heeft op een feestelijke of plechtige situatie waarin een persoon wordt geprezen of juist afgekeurd. Dit laatste heet ook wel het ‘epideiktische’ genre. Bij alle genres moet rekening gehouden worden met het publiek waarvoor het betoog bestemd is. Een aanwijzing van Aristoteles is dat deductieve argumenten beter gebruikt kunnen worden bij een deskundig publiek en inductieve redenaties beter bij een ongeschoolde menigte. Aristoteles onderscheidt twee soorten overtuigingsmiddelen: intrinsieke en extrinsieke. De laatste zijn middelen die vastliggen; de spreker hoeft ze niet meer zelf te verzinnen. Voorbeelden zijn: bekentenissen van getuigen, documenten etc. De intrinsieke overtuigingsmiddelen moet de spreker zelf bedenken. Hier kan hij gebruik maken van ‘ethos’, ‘pathos’ en ‘logos’. Ethos is volgens Aristoteles de meest overtuigende manier. Hierbij overtuigt de spreker het publiek van zijn goede karakter, zodat het zal vinden dat hij erg betrouwbaar is. Het publiek zal dus eerder aannemen dat wat hij zegt waar is. Pathos gebruikt de spreker als hij inspeelt op de emoties van het publiek. Aristoteles beweert dat ons oordeel wordt bepaald door emoties als vreugde, verdriet, liefde of haat. Logos is het gebruiken van argumenten. Dit is een rationele aanpak. Deze argumenten zijn weer onder te verdelen in inductieve en deductieve syllogismen. Retorische deductieve syllogismen noemt Aristoteles ‘enthymemen’ en de retorische inductieve syllogismen noemt hij ‘voorbeelden’. Met behulp van deze twee wordt een standpunt verdedigd. De premissen van de enthymemen zijn aannemelijk voor het publiek en met behulp van de voorbeelden wordt een generalisering aannemelijk gemaakt. Aristoteles onderscheidt onder de argumenten drie gradaties van aannemelijkheid, namelijk 1) zekerheid, 2) plausibiliteit en 3) toevalligheden. De gradatie van plausibiliteit is voor de retorica het belangrijkst. Er worden vaak waardeoordelen in uitgedrukt. Een voorbeeld hiervan is ‘Auto's bederven het leefklimaat in de stad’; de beslissing is: ‘Auto's worden geweerd uit de stad’. Er zijn algemene en speciale zetten volgens Aristoteles. In de retorica worden vooral speciale zetten behandeld. Een parallel met de dialectica is, dat ook in de retorica drogredenen herkend worden. Op de Griekse retorica is de Romeinse retorica gebaseerd. In de Romeinse retorica wordt in de argumentatie het enthymeem uitgebreid met meer elementen. Volgens de Romeinen komt deze uitbreiding beter overeen met de praktijk van het overtuigend spreken. Bovendien is het onderdeel argumentatie in de Romeinse retorica systematischer ingepast in het hele gebied dat door de retorica bestreken wordt. Cicero en Quintilianus zijn de belangrijkste Romeinse auteurs die zich hiermee bezighielden. Zij leefden in de periode rond 100 v. Chr. tot 100 n. Chr. Deze twee schrijvers hielden zich bezig met de taken die de spreker van een debat moet uitvoeren voordat hij zijn rede kan gaan houden en ook belichtten zij de verschillende onderdelen van de rede. De taken van de spreker zijn vijfvoudig. Ten eerste moet hij de stof bedenken waarover hij gaat spreken, de inventio. De tweede fase is het ordenen van de stof, de dispositio. Ten derde moet de spreker de juiste formuleringen kiezen, elocutio; ten vierde moet hij de rede uit zijn hoofd leren, memoria, en tenslotte moet hij bedenken hoe hij tijdens de rede zijn verhaal van de juiste mimiek, intonatie en gebaren voorziet, de actio. Bij de dispositio maakt hij gebruik van de indeling van het betoog in onderdelen. Ten eerste is er een exordium, een inleiding waarin de spreker probeert het publiek voor zich in te nemen. Ook wekt hij hierin de belangstelling van het publiek. Dan volgt de narratio, waarin de spreker een uiteenzetting geeft over het onderwerp of de toedracht van de zaak. Dan het belangrijkste onderdeel van zijn rede: het betoog, de argumentatio; deze valt vaak weer in tweeën uiteen: de bewijzen voor zijn stelling, de confirmatio, en de weerlegging hiervan, de refutatio. Er is soms sprake van een uitbreiding, een digressio en de rede wordt afgesloten met de conclusie, de peroratio. De indeling van Aristoteles in intrinsieke en extrinsieke overtuigingsmiddelen en ook de indeling in pathos, logos en ethos is overgenomen. Zoals al eerder gezegd is, worden de enthymemen uitgebreid, tot een epichireem zoals dat heet. Hieronder wordt dit uitgebeeld:
Het epichreem is dus met twee nieuwe elementen uitgebreid, als je het vergelijkt met het enthymeem. Er wordt namelijk een ondersteuning gegeven bij beide premissen. De spreker moet zelf bepalen of één van de twee premissen bijvoorbeeld overbodig is, zodat hij die weg kan laten. Cicero heeft in zijn inventione-leer de schrijver een aantal retorische zetten verschaft. Twee soorten zetten zijn er: zetten met betrekking op personen en zetten met betrekking op zaken. Verder moet de spreker op de volgende dingen letten als hij een juridisch betoog houdt: 1) de mate van waarschijnlijkheid dat de verdachte schuldig is, afhankelijk van het motief en de leefwijze van de verdachte, 2) vergelijking van de verdachte met andere personen, 3) tekenen die op onschuld wijzen, plaats en tijd van de misdaad, de gelegenheid, de kans op succes, de kans om ontdekking te voorkomen, 4) vermoedelijke aanwijzingen voor de schuld van de verdachte, zijn gedrag voor en na de misdaad. Als de spreker deze aanwijzingen volgt kan hij op zijn manier het epichreem invullen. Hieruit blijkt ook meteen het belangrijkste verschil tussen de Griekse en de Romeinse retorica. De Romeinse retorica is namelijk veel specifieker dan de Griekse. De Romeinse retorica is meer onderwerpgebonden. De Romeinen waren overtuigd van de werking van ethos en pathos. Met name de pathos heeft de retorica een slechte naam bezorgd. Ook ging de aandacht later meer uit naar de elocutio, de stijlleer: hierin werden regels gegeven voor correct taalgebruik en stilistische verfraaiingen. Cicero behandelt in zijn De oratore vele stijlfiguren, zoals beeldspraak, metaforen, retorische vragen en personificaties. In de Renaissance verplaatst de aandacht zich meer naar de dialectica. Het accent kwam steeds meer te liggen op de elocutio-leer, met name op de stilistische verfraaiingen. | |||||||||||
De retorische structuur van de pamflettenDe retorische structuur zullen we behandelen aan de hand van de Romeinse indeling van een betoog. Als eerste het exordium, dan de narratio, dan - uitgebreid - de argumentatio en tot slot de peroratio. Een digressio - een uitweiding - is er niet echt in dit betoog. | |||||||||||
Het Buer-praetje | |||||||||||
Het exordiumIn het exordium probeert de spreker, of in dit geval de schrijver, de aandacht van het publiek te trekken. Ook probeert hij de aandacht te wekken voor het onderwerp dat hij behandelt in zijn betoog. De schrijver van het Buer-praetje heeft zich hieraan gehouden, zoals blijkt uit fol. A1v: Geliefde lezer, dit is een voorbeeldje ter beoordeling van het bestuur van Meester Jan van Zevenhoven, baljuw van Achttienhoven, baljuw en schout van Nieuwkoop en Noorden, waarvan het gevolg misschien tot verbetering leidt. Mocht dit niet helpen, dan hebben we nog een groter voorbeeld gereed, waarin we nog ergere fouten aan de dag zullen brengen. En we zullen het niet alleen beweren, maar ook bewijzen met naam en toenaam en waar en wanneer het gebeurd is. En we hopen dat in de tussentijd de goede God en de wijze Hoog Mogende Heren Staten er voor zullen zorgen dat er een eind aan komt. We doen dit niet om iemands eer of faam te ontnemen, want we zeggen de waarheid, maar uit medelijden met de arme burgers van Nieuwkoop. Haal daarom uw voordeel uit dit lezen. Het ga u goed. Het eerste cursief geschreven stukje is een drogreden: een argumentum ad baculum. Het houdt in dat de schrijver de lezer onder druk zet door middel van dreigen met een sanctie. Aangezien dit stukje is geschreven aan de Heer van Nieuwkoop, is het een dreigement aan zijn adres. Als hij nu niet ingrijpt, volgt er een stukje met nog veel ergere misdaden. Het tweede cursief gedrukte stukje is een drogreden van de soort argumentum ad misericordiam. Het is een beroep op medelijden waarmee de schrijver de lezer onder druk zet door op zijn gevoel te werken. Verder voldoet dit stukje uitstekend om de aandacht van het publiek te trekken: de lezer wordt aangesproken (‘geliefde lezer’). Ook wordt het onderwerp vast ingeleid: de schrijver noemt de naam van de baljuw. Verder probeert de schrijver het publiek op zijn hand te krijgen, niet alleen door middel van de twee drogredenen, maar ook door te zeggen dat ze alles kunnen bewijzen, zodat het publiek hem wel moet geloven, en ook door middel van de spreuk onderaan: ‘er is geen heil in oorlog; wij bidden u om vrede’. Hierdoor krijgt het publiek medelijden en is het eerder geneigd achter het standpunt van de schrijver te staan. | |||||||||||
De narratioDe narratio loopt van fol. A2r bij ‘Goede morgen Melten...’ tot ‘ik bemoei mij niet met de mensen, maar wat is er aan de hand?’ In dit stukje licht de schrijver het onderwerp wat toe. Als je dit leest, merk je inderdaad dat de ene spreker de andere inlicht over de stand van zaken. Hierdoor licht hij meteen de lezer in. Het stukje begint grappig, losjes, waardoor het publiek zin heeft om verder te lezen, met zinnetjes als ‘hoe komt dat, ben je dronken geweest of had je vrouw niet zoveel zin?’. De schrijver heeft de aandacht van de lezer en kan nu aan het werkelijke betoog beginnen. | |||||||||||
De argumentatioDe stelling van het betoog is: De baljuw begaat misdaden, waaronder het volk te lijden heeft. Daarom moet de Heer van Nieuwkoop hem afzetten. De argumentatie wordt - opdat de lezer dan kan meelezen - chronologisch behandeld, dus niet eerst de hoofdargumenten en daaronder de sub-argumenten.
De argumentatie: - pro: De baljuw heeft een dronkenlap opgepakt omdat hij de orde in een kroeg verstoorde. Bovendien heeft hij de pokken en besmet hij daarmee zijn hele familie. Omdat in de bijbel staat dat zo iemand gestenigd moet worden, komt ook de protagonist, de voorstander van het standpunt, tot deze conclusie. Het cursief gedrukte gedeelte is een ethische drogreden. In plaats van met argumenten de persoon onderuit te halen, probeert de schrijver dit te doen door middel van persoonlijke kwalen van de tegenpartij. - contra: Kwaaddoeners moeten gestraft worden, dat is de taak van de baljuw. Hiermee lijkt het pro-argument weerlegd. Een baljuw heeft onder andere de taak de orde in Nieuwkoop te bewaren. - pro: Kwaaddoeners moeten ook gestraft, maar hij als eerste; hij is een uitzuiger en hij ontziet niemand. - pro: Elke morgen land is door hem in waarde gedaald. Hij verdient teveel geld ten koste van de burgers. Bijvoorbeeld in de Gouden Wagen, en aan geleende penningen en daarbovenop zijn salaris. - pro: Ik minacht hem niet, ik spreek de waarheid. Ik hoorde een goede man zeggen dat hij ooit secretaris wilde worden. Toen zei de Heer dat als hij dat zou toelaten, Jan van Sevenhoven de boel dan uit zou zuigen. En nu is hij baljuw. Het eerste cursieve gedeelte is een drogreden van de soort ‘ontduiken van de bewijslast’. Hij zegt dat hij de waarheid spreekt zonder dat met bewijzen te ondersteunen. De lezer moet maar aannemen dat dat zo is. Het tweede cursieve gedeelte is een autoriteitsdrogreden. Omdat het een goed en eerlijk man is volgens de schrijver, moet de lezer maar geloven dat het waar is. - pro: De baljuw is vanaf het begin al bezig met het slaan en mensen gevangen nemen. Ondersteuning hierbij: Meester David en ook de zoon van Jan Kerssenz. Deze sloeg hij bijna dood. De baljuw zei, om zich te verantwoorden, dat kwaaddoeners gestraft moeten worden. De Heer handelt onjuist door hem niet af te zetten. Dit is een argumentum ad consequentiam. Een drogreden, omdat het standpunt wordt afgewezen op grond van ongewenste gevolgen. - pro: Hij heeft in de armenzorg gerommeld met de financiën, Jan Neef heeft dat bekend gemaakt. Zo gaat het ook in de kerk. Dit lijkt mij ook een drogreden, al valt moeilijk aan te geven welke dat is. Een soort omgekeerde slippery slope, waarin ten onrechte gezegd wordt dat het van kwaad tot erger leidt. Overigens geeft de antagonist hier wel toe dat het geen goede situatie in Nieuwkoop is. Eigenlijk is hij al ‘om’. - pro: Het wordt nooit beter want het zit in zijn genen. Een spreuk van Horatius zegt: het nieuwgebakken aarden vat houdt lang de reuk van 't eerste nat. Het eerste cursieve gedeelte is een drogreden: het is ontduiken van de bewijslast. Omdat het in zijn genen zit blijft het zo. Het tweede stukje ook; dit is een autoriteitsdrogreden. Horatius zegt het, dus is het waar. Overigens werd dit in de 16e en 17e eeuw heel veel gedaan. De geloofwaardigheid werd sterk verhoogd als de namen van de oude Grieken en Romeinen genoemd werden. - contra: De baljuw heeft ook deugden. Hij zal het dorp goed leiden en orde houden. Hier is duidelijk dat de antagonist, de tegenstander van het standpunt, het eens is met de protagonist, maar de baljuw toch wil laten zitten om menslievende redenen. Dit is ook een drogreden: argumentum ad conseqentiam. Omdat het gevolg naar is, wijst hij het standpunt af. | |||||||||||
De peroratioDe antagonist wordt nota bene om raad gevraagd hoe het probleem aan het licht te brengen. Hij adviseert: We moeten gezamenlijk iets ondernemen. Het bewijsmateriaal verzamelen en dan naar de Staten van Holland. Daar moeten we bidden en smeken om verbetering. Maar dat vinden de protagonisten niets; ze verzinnen iets anders: We kunnen beter ons Buer-praetje laten drukken. Dan zorgen we dat we anoniem blijven en dan weten de mensen toch van het probleem af. Het is natuurlijk de bedoeling geweest dat de hoge heren in Den Haag hier lucht van zouden krijgen en te hulp zouden schieten. Of dat lukt op deze manier lijkt me zeer twijfelachtig (zie de laatste paragraaf). | |||||||||||
Het Kroegh-praetien | |||||||||||
Het exordiumIn het exordium vertelt de schrijver over het onderwerp. Het is een inleiding tot het betoog. Hierin zegt de schrijver: ‘... want het is uitgesloten dat de gemeente het nog langer zal verduren. Bij deze wens ik u de bescherming van God toe, u ten volste vertrouwende dat u nog eenmaal uw medeleven zult betonen met het zuchten van zovele bedroefde harten in Nieuwkoop’. Dit is een poging tot het verkrijgen van medelijden: een pathetische drogreden. In de laatste regel zegt hij: ‘En in het geval dat u dat niet doet, dan zult u (wees daar zeker van) binnen enkele jaren een Heer zonder heerlijkheid zijn.’ Dit is een overduidelijk dreigement, een argumentum ad baculum. De schrijver zet de tegenpartij onder druk door te dreigen met een sanctie. Het exordium is koeler en zakelijker geschreven dan het exordium van het Buer-praetje, misschien omdat het Buer-praetje minder effect had dan de schrijver had verwacht. | |||||||||||
De narratioDe narratio van het Kroegh-praetien is vrolijk. De schippers zitten wat te babbelen bij een drankje en gaandeweg krijgen ze het over het Buer-praetje en het effect dat het heeft gehad. Het is een leuk stukje om te lezen, dus zal de lezer bereid zijn verder te lezen. Hij leest dan in ieder geval het betoog. | |||||||||||
De argumentatioHet betoog begint met een twijfelende tegenpartij en een overtuigde pro-partij. - contra: Ik kan nauwelijks geloven dat het waar is. Anders zou de Heer de baljuw wel afzetten. Dit is een drogreden: het verschuiven van de bewijslast. De schrijver werkt niet met argumenten; het voor hem logische gevolg blijft uit, dus is het niet waar. - contra: De eer van de baljuw is aangetast, ze hebben gelogen. Dit is een populistische drogreden. De schrijver zegt dat het waar is, omdat iedereen zegt dat het waar is. - contra: Het zijn leugens. De weesmeesters zijn te schande gebracht. Als ik hen was zou ik in opstand komen. Dit is een drogreden. Het is geen argument dat hij aanvoert; het is een ‘ignoratio elenchi’, een geval van irrelevante argumentatie. - pro: Het is wel waar, want alle mensen zeggen het. Dit is ook weer een populistische drogreden, voor de tweede keer gebruikt. De argumentatie is niet erg sterk. - contra: Ik denk dat de mensen die zeggen dat het waar is zelf ook niet helemaal onschuldig zijn. Dit is een drogreden van de soort ‘directe persoonlijke aanval’. De schrijver beweert dat het niet waar is, omdat de mensen die zeggen dat het wel waar is zelf ook iets op hun kerfstok hebben. Dit zou niet uit moeten maken. De mensen kunnen nog steeds gelijk hebben. Het is dus geen argumentatie. - pro: De baljuw heeft samen met Cees Aerden Cornelis Vreecksen te pakken genomen. Cornelis Vreecksen had een handeltje met Cees Aerden, en werd daarvoor beboet. De baljuw regelde een dagvaarding voor hem, maar zei dat hij het ook wel op een akkoordje wilde gooien. Dat wilde Cornelis Vreecksen niet en dus kreeg hij een hogere boete dan de eerste. Dit is een persoonlijke aanval: de protagonist twijfelt aan de goedheid van de antagonist. - pro: De baljuw begaat misdaden en dwingt de mensen hun mond te houden. Dit is het ontduiken van bewijslast. Omdat het tegendeel niet voldoende bewezen is, is het niet waar. Het is het verabsoluteren van de mislukking van de bewijslast. - pro: De Heer heeft het zelf gezegd: ‘als ik jullie met die lange duivel had opgescheept, dan had hij jullie helemaal uitgezogen’. In Den Haag kennen ze hem ook, hij heeft ooit gerommeld met uitgebaggerde grond. Het cursieve gedeelte is een drogreden. Het is de autoriteitsdrogreden: de Heer heeft het gezegd, dus is het waar. - contra: Je moet niet iets beweren waarvan je niet zeker weet of het waar is. Dit is een persoonlijke aanval: er wordt getwijfeld aan de oprechtheid van de tegenpartij. - pro: Het is wel waar! Iemand zei dat hij bij het ijken de mensen vier maal zoveel rekende als hem toekwam. Dit zijn twee drogredenen. De eerste, ‘het is wel waar’, wordt niet bewezen. Er wordt vanuit gegaan dat het woord van de schrijver voldoende is om het te ondersteunen. Het is ontduiken van de bewijslast door er persoonlijk voor in te staan. De tweede zit in de tweede zin: ‘iemand zei’, een autoriteitsdrogreden. Het wil niet zeggen dat het waar is als iemand het beweert. - contra: Het komt goed als we maar geduld hebben. Dat heeft de Heer zelf gezegd. Dit is een autoriteitsdrogreden: omdat de Heer het zegt, is het waar. Deze drogreden wordt wel erg vaak gebruikt. | |||||||||||
De peroratioIn de peroratio wordt het betoog afgerond. De antagonist is nog niet helemaal overtuigd. De conclusie is dat het praatje gedrukt zal worden en dat gezorgd wordt dat de baljuw het leest. Er zit nog een laatste drogreden in:‘Maar als hij hem niet afzet, dan zal hij ervoor zorgen dat men overal in Holland, Zeeland en het bisdom van Utrecht over de Heer en zijn baljuw zal weten te spreken’. Het is een dreigement, een argumentum ad baculum: de tegenpartij wordt onder druk gezet met sancties. Het praatje wordt net zo vrolijk afgesloten als het begonnen is. | |||||||||||
ConclusieIn het betoog bevinden zich, zoals gebleken is, zeer veel drogredenen. Dit maakt het niet erg sterk. De drogreden die het meest is gebruikt, is de autoriteitsdrogreden. Heel veel van de pro-argumenten zijn voorbeelden, gebaseerd op verhalen van personen buiten de tekst. Dit maakt het betoog vrij zwak. De schrijver kon natuurlijk moeilijk de misdaden die hem eventueel zijn aangedaan vertellen, want dan zou hij waarschijnlijk zelf opgepakt worden, maar het zou het betoog wel sterker maken. Nu zijn de pro-argumenten moeilijk hard te maken. Deze manier van argumenteren is wel populair in de Renaissance. De woorden van de oude Grieken en Romeinen werden al snel als ‘waar’ gezien. In de tekst worden dan ook enkele citaten gebruikt uit deze periode. In onze tijd werkt het niet meer, maar toen wel en de schrijver heeft hiermee geprobeerd het betoog van een groter waarheidsgehalte te voorzien. Of ook de hoge juristen in Den Haag hier werkelijk intrapten, is de vraag. Wat ook veel gebeurt, is het uiten van dreigementen. Ten eerste zullen ze voor de baljuw van weinig effect zijn als ze al werkelijk uitgevoerd zijn, maar bovendien doen ze afbreuk aan het betoog. De schrijver kan beter met sterke argumenten werken dan met zwakke dreigementen. De sfeer in het betoog is waarschijnlijk ook niet de goede voor de doelgroep, tenminste als we ervan uitgaan dat die gevormd wordt door een aantal hoge juristen en bestuursleden in Den Haag. Bij het Kroegh-praetien is het de Heer. Voor zulk hoog publiek lijkt de sfeer veel te vermakelijk. Als het zo'n serieus onderwerp betreft, zou de toon ook wat serieuzer moeten zijn. Daarnaast zullen de pamfletten zeker ook op lokaal niveau gefunctioneerd hebben. Wat het betoog ook aantast, is dat er slechts één weerlegging in zit. Deze werken juist vaak sterk. Ze zorgen ervoor dat de pro-argumenten sterker worden. Het is ook moeilijk veel weerleggingen in het betoog te maken als er zo weinig contra-argumenten zijn. De contra-argumenten komen hier op neer: ‘het komt wel goed, want dat heeft de Heer zelf gezegd’; ‘Hij is nog jong, het komt wel goed als hij ouder is’ en ‘Hij doet gewoon zijn werk’. En deze worden steeds herhaald. De pro-argumenten bestaan vooral uit voorbeelden. Dat is op zich niet erg en het kan juist heel goed werken in dit geval, omdat er informatie gegeven moet worden over de situatie, maar zoals al gezegd is, zijn de voorbeelden niet met zekerheid waar te noemen: ze komen niet uit de eerste hand. Of de heren in Den Haag actie hebben ondernomen, is niet bekend. Het betoog heeft, ondanks alle drogredenen, misschien toch zijn uitwerking gehad. Vaak worden drogredenen niet als zodanig herkend en werken ze juist positief voor het wenselijke resultaat. Het zou dus kunnen dat er wel degelijk actie is ondernomen, maar de baljuw is in ieder geval nog zeven jaar blijven zitten. Als er actie is ondernomen, is het aannemelijk dat de baljuw een tegenactie heeft ondernomen. Het volk is niet erg geholpen met deze twee pamfletten, zoveel is wel duidelijk. |
|