De verspreiding van pamfletten
In de 17e eeuw zijn er - ook internationaal gezien - twee belangrijke soorten populaire literatuur: het volksboek voor de ontspanning en het pamflet voor de informatie. In landen met een streng toezicht van kerk en staat was de stroom pamfletten wat kleiner en trager dan in Holland. Hier kreeg het pamflet door de geringere censuur meer ruimte dan in de meeste andere landen.
Wat betreft de looptijd van eenmaal verspreide pamfletten kan men een grof onderscheid maken: pamfletten die actuele gebeurtenissen bekend moesten maken, kenden na de verspreiding een korte looptijd; pamfletten die moesten bijdragen tot meningsvorming, waarin commentaar gegeven, stelling genomen en beoordeeld of veroordeeld werd, kenden over het algemeen een wat langere looptijd. Tot deze laatste groep behoorden ook de illegale pamfletten met zware kritiek op bepaalde overheden of personen. Het Buer-praetje en het Kroegh-praetien uit Nieuwkoop zijn hier voorbeelden van.
Geruchten en suggestieve berichten worden in eerste instantie mondeling verspreid; het pamflet vormt de tweede informatiestroom. Wilde men echter bepaalde zaken of meningen snel aan een groot publiek bekend maken dan was het pamflet het eenvoudigste middel. De soms nog met de hand geschreven nieuwstijdingen werden rondgestrooid, 's nachts stiekem op muren geplakt of in de vorm van liedjes aan de mensen bekend gemaakt (Van Deursen 1980: 86-104).
De pamfletten werden op verschillende manieren verspreid. Dat kon gebeuren door mensen die wat bij wilden verdienen of een speciale binding met de boodschap van het pamflet hadden. Vaak ook werden ze verkocht door rondtrekkende kramers en marktzangers die ook andere drukwerken als almanakken, refreinen en boeken aan de man trachtten te brengen. Ten slotte waren de pamfletten over het algemeen ook te krijgen bij de reguliere boekhandelaar, die ze in zijn winkel verkocht (Harline 1987: 85-91).
Anders was het natuurlijk met de illegale pamfletten. Deze moesten op een andere manier hun weg naar het publiek vinden. Zeker tijdens politieke crises werd het toezicht op het verspreiden van illegale boodschappen verscherpt. Plakkaten werden opgehangen waarin men waarschuwde voor de gevolgen van de verspreiding van lasterlijke pamfletten die niet puur informatie aanboden, maar bedoeld waren om de publieke opinie te beïnvloeden. Een daadwerkelijk verbod op het drukken of verkopen van pamfletten bleef echter incidenteel en als het al werd uitgevaardigd werd het slecht nageleefd (Van Deursen 1980: 86-104).
Een Nieuwkoopse keur uit 1589 stelt dat iedereen strafbaar is die liedjes of briefjes waarin iemands eer wordt aangetast maakt, schrijft, rondstrooit, ophangt of bij zich heeft. Dit soort keuren kenden men in vele steden en vaak werden de straffen nog verzwaard als het ging om politieke pamfletten. Waarschijnlijk daarom benadrukken de schrijvers van het Nieuwkoopse Buerpraetje in het voorwoord dat het zeker niet de bedoeling van het pamflet is om iemands eer of faam te ontnemen.
Het is duidelijk dat pro-pamfletten openlijk werden verspreid en anti-pamfletten meestal anoniem werden geschreven, gedrukt en verspreid. Zeker wanneer deze, zoals ook de pamfletten uit Nieuwkoop, een lokaal onderwerp behandelden. Door deze anonimiteit is het moeilijk te achterhalen hoe deze illegale pamfletten uiteindelijk bij het beoogde publiek terechtkwamen (Grijp 1992: 340-366). Uit onderzoek is in ieder geval gebleken dat dit publiek ook daadwerkelijk vaak bereikt werd en dat er veel vraag naar de pamfletten was (Harline 1989: 184-208).
In Frankrijk en Engeland werden de drukkers in de gaten gehouden via een centraal controlenetwerk. Desondanks vond men ook daar veel verboden werken en roofdrukken. In de Republiek bestond zo'n centraal controlenetwerk niet. Het naleven van de wettelijke bepalingen ten aanzien van wat wel en wat niet gedrukt en verspreid mocht worden, kon in de grote steden nog wel voldoende gecontroleerd worden. Maar op het platteland en in de kleinere steden en dorpjes bleek dit een groter probleem. De verkoop geschiedde hier via een goed georganiseerd colportagenetwerk; daarom spreekt men ook wel over colportageliteratuur (Salman 1989: 5-32).
De oplage van het pamflet was niet zo heel erg groot; van enkele honderden tot een duizendtal. Soms volgden nog wat herdrukken. Het totale aantal dat in de loop der eeuwen op de markt is gebracht, loopt in de miljoenen. Het uiteindelijke aantal mensen dat de boodschap te horen heeft gekregen, is nog vele malen groter doordat de lezer van het pamflet in de orale cultuur van de 16e en 17e eeuw het vervolgens in de kroeg of op de markt aan anderen voorlas (Frijhoff 1992: 1-13).
Ook in Nieuwkoop ten tijde van onze pamfletten was dit het geval. Nieuwkoop telde destijds rond de 2000 inwoners waarvan ongeveer tien procent kon lezen en schrijven. We mogen aannemen dat het de bedoeling van de verspreiders van de pamfletten was dat heel Nieuwkoop er kennis van zou nemen. Het moet dus zo geweest zijn, dat het kleine aantal mensen dat de pamfletten kon lezen deze vervolgens aan anderen heeft doorverteld of voorgelezen.
Hoe de verhouding precies was tussen de mondelinge en de gedrukte nieuwsvoorziening is niet zo goed te zeggen. Er is een wisselwerking tussen het orale en het gedrukte, waarschijnlijk een soort complementaire relatie. Mondelinge overbrenging is in eerste instantie de primaire informatiestroom. Ondanks de snelle druk was het drukwerk toch de tweede informatiebron. Maar vervolgens werden deze drukwerken of pamfletten in kroegen of winkels weer oraal overgedragen, of werden er discussies gevoerd naar aanleiding van het pamflet. Van dit soort gesprekken of discussies werden ook weer regelmatig pamfletten gedrukt. Er onstaat dus duidelijk een soort combinatie van gedrukte en orale nieuwsoverbrenging. Maar het blijft moeilijk hiervan een duidelijk beeld te schetsen; het enige tastbare overblijfsel van de informatievoorziening is uiteindelijk het gedrukte (Keblusek 1992: 60-77).
Hoe de pamfletten in steden en dorpen aan de man werden gebracht, is nog wel enigszins te achterhalen. Maar hoe komen illegale pamfletten in een dorp als Nieuwkoop terecht? Als de plaats van drukken niet dezelfde is als de plaats waar de pamfletten verspreid dienen te worden, hoe vervoerde men ze dan naar de bestemde plaats? In het Nieuwkoopse Buer-praetje wordt verteld dat de turfschippers het pamflet in Middelburg hebben laten drukken en het vervolgens naar Nieuwkoop meegenomen hebben. Aangenomen dat dit echt zo is, rijst de vraag of pamfletten misschien vaker door turfschippers vervoerd werden. Of maakte men ook gebruik van andere vervoermiddelen als beurtveren of wagenveren?
In de loop van de 16e en 17e eeuw is, zoals al gezegd is in de vorige paragraaf, het binnenlandse waterwegennet onder invloed van de turfhandel enorm verbeterd. Er veranderde nogal wat in vergelijking met de 15e eeuw. In die tijd concurreerden vele kleine steden met elkaar om een aandeel in de interregionale handel via rivieren waaraan zij gelegen waren. Langzamerhand begon zich echter een ontwikkeling voor te doen waarbij de handel geconcentreerd werd rond een beperkt aantal centrale havens. Hierdoor veranderde ook de binnenlandse handel en het vervoer. Een belangrijke vernieuwing was vanaf 1529 de invoering van het beurtveer, een vaste dienstregeling tussen twee steden, waarbij schippers om beurten op vastgestelde tijden uitvoeren met vracht, pakjes en passagiers. Dit systeem werd langzamerhand steeds uitgebreider. Rond het midden van de 17e eeuw was praktisch iedere stad die aan het water lag in een dienstregeling opgenomen. Steden die niet via het water te bereiken waren, moesten zich behelpen met wagenveren: kardiensten over het land, maar het wegvervoer bleef ver achter bij het waterwegennetwerk.
Het beurtveer vervoerde behalve vracht dus ook passagiers en pakketpost. Voor grotere vrachten echter, zoals turf, hout, stenen en zand, werden andere, particuliere schepen ingezet. Doel van het binnenlandse vervoer was het distribueren van goederen tussen havens onderling, waarbij aan de ene kant de steden in het westen voorzien moesten worden van levensmiddelen en brandstof vanaf het platteland en aan de andere kant allerhande goederen vanuit de steden naar de binnenlandse markten en het achterland gingen. Deze tweede stroom was stukken kleiner dan de eerstgenoemde (De Vries/Van der Woude 1995: 221-229).
Het exploiteren van een beurtveer (en ook een wagenveer) berustte op het veerrecht. Dit veerrecht was weer een onderdeel van de heerlijkheid. De veren werden geleend van de Staten van Holland, die de uitgiften regelden van veerrechten aan de Heren van Heerlijkheden. De Heer liet dan het veer bedienen door wie hij wenste. Regelmatig werd het veerrecht door hem verpacht (Holleman 1928: 3-23). In het regelement van de heerlijkheid Zevenhoven en Noorden wordt in artikel 1 bepaald dat alleen de aangestelde schipper zich als veerschipper mag gedragen en niemand anders buiten de gewone marktdagen vrachten mag verzamelen of verschepen. Het veerrecht gaf monopolie voor openbaar vervoer. Daarnaast mocht wel iedere particulier met een eigen vervoermiddel varen en daarmee eigen bezittingen vervoeren (Holleman 1928: 39, 59).
De Heer stelde bij het aannemen van schippers strenge eisen. In de eerste plaats moest de schipper natuurlijk loyaal aan de Heer zijn. Waarschijnlijk kwamen de schippers dan ook vaak uit de vriendenkring van de Heer, of in ieder geval was het iemand van wie de Heer wist dat hij hem kon vertrouwen. Er waren heel wat condities en voorwaarden waar de schippers zich aan moesten houden. Dikwijls werden er ook nog hulpen aangesteld die erop toezagen dat alle regels werden nageleefd. Tevens moest de schipper personenlijsten en vrachtlijsten bijhouden waarop precies vermeld diende te worden hoeveel personen en wat voor vracht er vervoerd werd. Door al deze ordonnanties was er dus een streng toezicht op de beurtveren (Fuchs 1946: 87 e.v.). Naast personen- en vrachtvervoer verzorgden de beurtveren ook berichtenvervoer. Eerst was dit brievenvervoer nog particulier, maar vanaf 1600 werd het meer en meer geregeld door de stadsregeringen. Er werden daarvoor speciale boden aangesteld (Fuchs 1946: 205).
Doordat de lokale overheid de organisatie van de beurtveren in handen had en door hun strenge toezicht is het niet aannemelijk dat illegale pamfletten regelmatig door deze veren vervoerd werden. Er zullen zeker ook veerschippers zijn geweest die wel eens stiekem een pak pamfletten ergens in hun ruim meenamen tegen een aardige vergoeding, maar of dit ook op grote schaal gebeurde valt te betwijfelen.
Maar hoe stond het met het particuliere vervoer? Omdat het personenvervoer geheel door de beurtveren werd verzorgd, gaat het hier alleen om het goederenvervoer. Het is bijna onmogelijk iets over het eigen vervoer of de wilde vaart te zeggen omdat hierover vrijwel niets overgeleverd is.
Aan het eind van de 14e en in de loop van de 15e eeuw komt er een verandering in het goederenvervoer op gang. Er begint een zelfstandig beroepsvervoer te ontstaan. In de 17e en 18e eeuw komt het vrijwel niet meer voor dat een koopman zijn eigen goederen vervoert. Het eigen vervoer is nog slechts van kleine omvang en bestaat uit het vervoer van melk, bier, boter, groente en stenen. Wel zijn het vooral de turfschippers die nog zelf hun turf vervoeren (Fuchs 1946: 215-216).
Het eigen vervoer was veel minder gebonden aan allerlei regels zoals de beurtveren. Voor het illegaal vervoeren van pamfletten of andere drukwerken zijn deze particuliere schepen een goede manier om de regels en controles te omzeilen. Aangezien praktisch alleen de turfhandel nog op redelijke schaal van het eigen vervoer gebruik maakte, zouden deze turfschippers een belangrijke kandidaat kunnen zijn voor het vervoer van illegale pamfletten. Het is dus heel goed mogelijk dat de turfschippers uit het Nieuwkoopse Buer-praetje inderdaad de pamfletten vanuit Middelburg naar Nieuwkoop hebben vervoerd.
Dit vermoeden wordt nog versterkt door gegevens uit de Middelburgse administratie die terug te vinden zijn in het Rijksarchief Zeeland. In de Middeleeuwen en in de 17e eeuw was het namelijk gebruikelijk dat de schippers tol betaalden in de plaats van aankomst. Schippers die naar Middelburg voeren, betaalden tol bij Yersekeroord. Hiervan werden heel nauwkeurig lijsten bijgehouden waarop werd vermeld wanneer het schip aankwam in Middelburg, wat het vervoerde, waar het vandaan kwam en de namen van de schippers en de schepen. Nu blijkt bijvoorbeeld uit lijsten uit 1643 dat er vrijwel dagelijks turfschippers vanuit Nieuwkoop in Middelburg aankwamen. Lijsten uit 1650 en 1651 tonen aan dat de aantallen toen wat lager werden, maar Middelburg werd nog zeker wekelijks aangedaan door turfschippers uit Nieuwkoop. In het totaal zijn er 34 turfschippers die met regelmaat turf vanuit Nieuwkoop naar Middelburg vervoerden. Het totale aantal vaarten bedraagt 174. De tabellen van 1650 en 1651 en een lijst met de namen van de turfschippers zijn bijgevoegd als Bijlage III en IV.
Als men deze gegevens bekijkt, lijkt het heel aannemelijk dat één van deze schepen destijds voor het vervoer van onze pamfletten naar Nieuwkoop zou kunnen hebben gezorgd.
Foto's van turfmaken (uit: Nieuwkoop beelden en fragmenten, p. 117-120).