Dien langen Duyvel van Nieukoop. Twee pamfletten uit 1651 over baljuw Jan van Sevenhoven
(2004)–Anoniem Dien langen Duyvel van Nieukoop [...]– Auteursrechtelijk beschermdtwee pamfletten uit 1651 over baljuw Jan van Sevenhoven
Johan de Bruyn van BuytewechNieuwkoop werd in 1394 of 1396 samen met Noorden en Achttienhoven door Graaf Albrecht van Holland (Van Hinsbergen 1962: 5) tot een Hoge Heerlijkheid verheven; het werd daardoor een autonoom gebied met een geheel eigen rechtspraak, dat onder het gezag van een (eigen) Heer of Vrouwe kwam te staan (1394 volgens Battjes 1988: 7 en Eijs 1996b: 4; 1396 volgens Van Hinsbergen 1962: 5 en Jansen/Verlooij 1996: 25). De baljuw werd verantwoordelijk gesteld voor de rechtspraak. Naast zijn taak als rechter droeg de baljuw vaak ook zorg voor de waterhuishouding en was hij dus tevens dijkgraaf. De Hoge Heerlijkheid Nieuwkoop kwam als eerste in het bezit van Vrouwe Alida van den Werve van Cranenburg. Vervolgens kwam het gezag in handen van: Ghijsbrecht Spronk van den Werve, zoon van Alida van den Werve Cranenburgh (1408); de familie van Vianen (1428); de familie van Sevenbergen (1475); Willem Van Montfoort (1612); Don Francisco de Gamboa (Henricque de Aquila) (1615) (Battjes 1988a: 7). In 1617 werd de Hoge Heerlijkheid Nieuwkoop gekocht door De Bruyn van Buytewech uit Leiden, die toen 26 jaar oud was. Veertig jaar lang zou hij Heer van Nieuwkoop, Noorden en Achttienhoven blijven, tot aan zijn dood in 1657 (Battjes 1988a: 11). Johan de Bruyn van Buytewech werd in 1590 als Johan Buytewech, zoon van Jan Gerritsz Buytewech en Elysabeth van Zwieten geboren. Zijn broer Gerard was toen 16 jaar oud (Battjes 1988a: 17-18). De familie Buytewech was een voorname en rijke familie en woonde in Leiden (Battjes 1988a: 11). Het is bekend dat de oudste zoon Gerard ook in Leiden studeerde (in 1595 werd hij als rechtenstudent ingeschreven). Het is zeer waarschijnlijk dat ook Johan gestudeerd heeft. Hij kwam immers uit een welgestelde familie, waar het gewoon was dat kinderen een universitaire opleiding genoten. Het is echter niet bekend waar hij gestudeerd heeft (Battjes 1988a: 18). Gegevens over met name de jeugd van Johan Buytewech zijn helaas uiterst schaars (Battjes 1988a: 11). In 1604 overleed Elysabeth van Zwieten; Johan is dan veertien jaar oud (Battjes 1988a: 18). Na de dood van zijn vader in 1613 verliet Johan zijn ouderlijk huis in de Breestraat en vertrok naar Gouda om daar bij familie te gaan wonen. Zijn broer Gerard bleef samen met hun stiefmoeder in de Breestraat wonen. In Gouda heeft Johan Buytewech hoogstwaarschijnlijk zijn echtgenote Cornelia van Duyveland leren kennen. Haar oom Gerrit Govertz Souburch woonde in Gouda, waar hij schepen was. Het is niet onaannemelijk dat zij haar oom geregeld een bezoek bracht en zodoende in de gelegenheid kwam kennis te maken met Johan Buytewech. Cornelia van Duyveland kwam uit een welgestelde familie en woonde in Amsterdam. In 1620 trad Johan Buytewech in het huwelijk met de achttienjarige Cornelia van Duyveland (Battjes 1988: 23-24). Het echtpaar woonde afwisselend in Nieuwkoop en Den Haag, waar zij vanaf 1631 een groot huis aan het Plein bewoonden. Ook hadden zij enkele huizen in Amsterdam waar het echtpaar ook geregeld vertoefde (Battjes 1988a: 40, 42). In 1617 kocht Johan Buytewech de Heerlijkheden Nieuwkoop, Noorden en Achttienhoven, daartoe in staat gesteld door de erfenissen van zijn vader en zijn tante Elysabeth Buytewech uit Gouda (Battjes 1988: 19) en kreeg hij het druk met het bestuur van deze gebieden (Battjes 1988a: 11). Het feit dat Johan Buytewech alleen door aankoop van een Heerlijkheid een bestuurlijke functie kon verkrijgen, vindt zijn oorzaak in de keuze van zijn vader om ten tijde van het beleg van Leiden (1573) het katholieke geloof trouw te blijven. Het beleg dwong de inwoners van Leiden partij te kiezen, voor of tegen de Spanjaarden en het katholieke geloof. Jan Gerritsz Buytewech besloot, net als veel van zijn standgenoten vast te houden aan het rooms-katholieke geloof. Het gevolg daarvan was dat hij na het Leidens ontzet geen bestuurlijke functies meer mocht vervullen en dit gold ook voor zijn twee zoons. Johan diende, wilde hij een bestuurlijke functie vervullen, er zelf een te kopen (Battjes 1988a: 17-18). Johan Buytewech verlangde blijkbaar een bestuursambt waarmee hij veel aanzien zou genieten, daar er genoeg andere ambten waren die meer geld opbrachten. Dat aanzien belangrijk voor hem was, blijkt ook uit het gegeven dat hij vanaf 1640 een tweede naam ging gebruiken en zich Johan de Bruyn van Buytewech ging noemen. Later voegde hij daar de titel Jonkheer aan toe. Johan de Bruyn van Buytewech zou echter nooit tot de echte adel behoren, in tegenstelling tot zijn broer die in 1659, 20 jaar na zijn dood, door de Duitse Keizer in de adelstand werd verheven (Battjes 1988a: 19). Vanaf 1642 was Johan de Bruyn van Buytewech ook Hoogheemraad van Rijnland, een machtig orgaan dat behalve op waterstaatkundig gebied ook op andere terreinen zijn macht liet gelden; zo waren de Hoogheemraden bijvoorbeeld bevoegd gerechtelijk op te treden (Battjes 1988a: 40). In het jaar 1657 kwam er een einde aan het leven van Jonker Johan de Bruyn van Buytewech, Heer van Nieuwkoop, Noorden en Achttienhoven en werd hij in Nieuwkoop bij zijn vrouw Cornelia (zij was al eerder gestorven) begraven. De Heerlijkheid Nieuwkoop, Noorden en Achttienhoven werd nagelaten aan een kleindochter van zijn broer Gerard, Philippina van Wassenaer; eigen kinderen had het echtpaar de Bruyn van Buytewech nooit gekregen (Battjes 1988a: 46-47). | |||||||||||
Het geslacht BuytewechHet geslacht Buytewech was een voornaam, oud Leids geslacht. De familie, hoewel niet van adel, was in het bezit van een familiewapen (Battjes 1988a: 11). Dit wapen, bestaande uit een langwerpige driehoek waarvan de punt links naar boven wijst, kan men terugvinden op verscheidene schepenzegels (Battjes 1988a: 14). In combinatie met het wapen van de familie de Bruyn wordt het afgebeeld op de toren van Nieuwkoop en op de grafsteen van Johan de Bruyn van Buytewech en Cornelia van Duyveland (Battjes 1988a: 13). Dankzij de afbeeldingen van het familiewapen op de schepenzegels kunnen verbanden worden gelegd, die het geslacht Buytewech voor een deel blootleggen. Het wapen van de familie Buytewech uit Leiden komt voor het eerst voor op de schepenzegel van Gheryt Butewech uit 1468. Aan de hand van andere schepenzegels waarop het wapen van de familie Buytewech staat afgebeeld en aan de hand van familienamen zijn de volgende generaties zichtbaar geworden (Battjes 1988a: 14):
Johans grootvader, Gerrit Beuckelsz Buytewech, is een zeer vermogend man geweest. Hij combineerde zijn taken als bestuurder met het koopmanschap en wist op die manier een kapitaal te vergaren, dat Johan de Bruyn van Buytewech later deels ten goede zou komen. Gerrit Beuckelsz Buytewech was maar liefst tien keer burgemeester en drie maal schepen van de stad Leiden. Tevens was hij wees- en kerkmeester. Hij was in het bezit van meer huizen; het huis aan de Breestraat kwam in 1562 in zijn bezit (en zou tot 1681 in het bezit van de familie blijven). Ook bezat hij zeepfabrieken, steenfabrieken en bierbrouwerijen (Battjes 1988a: 15-17). Zijn zoon Jan Gerritsz Buytewech, Johans vader, erfde een deel van zijn bezit en hield zich gedurende zijn leven druk bezig met het beheren daarvan. Jan Gerritsz Buytewech was in 1586 eveneens burgemeester van Leiden. Drie jaar later werd hij schepen. Ook was hij kerkmeester, gasthuismeester en lid van het schuttersgilde. Na het beleg en ontzet van Leiden mocht Jan Gerritsz Buytewech geen bestuurlijke functies meer bekleden, om redenen die reeds genoemd zijn. In 1566 trouwde Johans vader met Elysabeth Jacobsdr. van Swieten (Battjes 1988a: 17-18). Zij kwam uit een rijk, oud-adellijk geslacht dat burgemeesters, schouten en schepenen voortbracht en ook zij combineerden hun bestuurlijke functies met het koopmanschap (Van Hinsbergen 1962: 8). Het echtpaar kreeg twee zonen, Gerard en Johan. Gerard wijdde zijn leven aan de wetenschap, Johan aan het besturen van zijn Heerlijkheden (Battjes 1988a: 18). De naam De Bruyn in Johan de Bruyn van Buytewech is ook werkelijk familie van Johan, althans dat wordt aangenomen. Het wapen van de familie de Bruyn komt overeen met het wapen dat is afgebeeld op het wapen van Johan de Bruyn van Buytewech. Verondersteld wordt dat er twee broers waren van wie de één volgens Rijnlands gebruik de naam van de moeder aannam en de ander de naam van de vader. Een akte uit 1414 (GA Leiden) lijkt dit te bevestigen: daar is sprake van twee broers, van wie de ene broer De Bruyn heette en de andere broer Butewech, terwijl de vader van de twee zonen de naam De Bruyn droeg. Johan de Bruyn van Buytewech zou dus zijn eigen familienaam hebben aangenomen. Het wapen van de familie De Bruyn (drie schildjes, twee naast elkaar, één daaronder) is teruggevonden op de schepenzegel van Pieter de Bruyn, die in de jaren 1444 en 1447 schepen van de stad Leiden was. Ook zijn de drie schildjes teruggevonden op een afbeelding in het altaar in de kapel van het St. Annahofje, dat in 1492 in Leiden door Willem Claes en Hillegond Willemsdochter de Bruyn werd gesticht (Battjes 1988a: 13-14). | |||||||||||
Reconstructietekening voorgevel Hoge Huis te Nieuwkoop met toren
(tekening Geert Battjes uit: Nieuwkoop beelden en fragmenten, p. 21). Plattegrond-reconstructietekening van het Hoge Huis te Nieuwkoop
(uit: Nieuwkoop beelden en fragmenten, p. 20). | |||||||||||
BestuurVóór de komst van de Heer de Bruyn van Buytewech was er nauwelijks sprake van enig bestuur in Nieuwkoop, Noorden en Achttienhoven. De Heer of Vrouwe bemoeide zich weinig met zijn of haar Heerlijkheid. Bij tijd en wijle werd er een keur uitgevaardigd, maar toezicht op de naleving ervan was er vervolgens niet. Het voornaamste waren de inkomsten; voor de overige zaken kon geen belangstelling of tijd worden opgebracht (Battjes 1988a: 11). Velen van de Heren of Vrouwen waren immers elders ook grootgrondbezitter (Van Hinsbergen 1962: 6). De Heer de Bruyn van Buytewech bracht verandering in deze situatie, waarin Nieuwkoop zich al tientallen jaren bevond. Een eerste stap die hij nam, was dat hij zelf in Nieuwkoop ging wonen (al verbleef hij er niet het hele jaar) om zich intensief bezig te gaan houden met het bestuur van zijn Heerlijkheden (Battjes 1988a: 11). Niet lang daarna gaf hij de opdracht tot de bouw van een Gemeenlandsraadhuis, dat tevens als ambstwoning dienst zou gaan doen. In 1618 konden de Heer en zijn raadslieden de herberg de Hollandse Leeuw verlaten en hun intrede doen in het nieuwe raadhuis (Battjes 1988a: 19, 30). De toren van het raadhuis is tegenwoordig nog te bezichtigen; het raadhuis en de woning daarentegen niet meer. In 1628 werd in opdracht van Johan de Bruyn van Buytewech het ‘reghthuys’ gebouwd, ook nu nog te zien, waarnaar de ambtenarij na de oplevering verhuisde. Het raadhuis werd door het echtpaar de Bruyn van Buytewech voortaan geheel als woonruimte benut (Battjes 1988a: 21). Heer Johan de Bruyn van Buytewech ging een krachtig beleid voeren en vaardigde tientallen keuren uit (zie: Keuren) om in de ‘chaos’ van Nieuwkoop orde op zaken te stellen (Battjes 1988a: 30). Bovendien werd er een streng toezicht gehouden op de naleving van de keuren, wat veel weerstand teweeg bracht (Van Hinsbergen 1962: 147). In 1623 vaardigde Johan de Bruyn van Buytewech zijn eerste keur uit. Deze bestond uit niet minder dan 104 artikelen betreffende de misdaad. Op verschillende overtredingen werden boetes of lijfstraffen gesteld. Zo stond op huisvredebreuk een boete van veertig pond en op het slaan of het verwonden van een getuige of iemand die een klacht had ingediend, het afhakken van de rechterhand. Het is bekend dat Nieuwkoop indertijd niet erg veilig, zelfs uitermate gevaarlijk was (Jansen/Verlooij 1996). De Bruyn van Buytewech probeerde daar een einde aan te maken (Battjes 1988a: 30-31). Door het ontbreken van een hoog gezagsorgaan verslechterde de situatie na zijn dood echter weer, zo zeer zelfs dat - naar men zegt - de baljuw uit angst voor eigen veiligheid Nieuwkoop verliet (Van Hinsbergen 1962: 26). De grootste strijd leverde Johan de Bruyn van Buytewech tegen de turfstekers, voor het behoud van zijn Heerlijkheid (Battjes 1988a: 33). Nieuwkoop en omgeving beleefde rond die tijd een hoogtepunt op het gebied van de turfwinning. Uit de grote steden kwam een groeiende vraag naar brandstof, die nodig was voor de daar zich ontwikkelende industrie (Van Hinsbergen 1962: 6). De turf bracht veel geld op, waar ook de Heer van kon profiteren, maar omwille van het voortbestaan van het gebied en de veiligheid van de mensen moest er aan het turfsteken een halt toegeroepen worden. Nieuwkoop dreigde anders immers geheel in water op te gaan. In 1595 was er door de Staten van Holland reeds een verordening opgesteld, waarin beperkingen werden opgelegd en waarin regels omtrent het turfsteken waren vastgelegd. De Bruyn van Buytewech had er een zware taak aan om te zorgen dat de verordeningen werden nageleefd. Het viel niet mee, zeker niet omdat er doorgaans veel armoede heerste (Battjes 1988a: 33-34). Zelf stelde hij ook diverse bepalingen op, die in eerste instantie op veel tegenstand stuitten (Van Hinsbergen 1962: 8, 10). Een keer zag De Bruyn van Buytewech zich genoodzaakt een bepaling in te trekken. In de keur van 1638 bepaalde hij dat het slagturven voortaan onder zijn gezag viel. Een ieder die wilde slagturven, diende bij hem een vergunning aan te vragen (overtreders werden beboet). De keur zorgde voor veel ophef, al kwam het in 1648 pas tot een uitbarsting die ertoe leidde dat het gezag weer, als vanouds, onder de dijkgraaf en de heemraden kwam te staan (Battjes 1988a: 34). Een grote verdienste is ontegenzeggelijk de inpoldering van de zuidelijke helft van Nieuwkoop. In eerste instantie werd zijn voorstel tot inpoldering afgewezen: de naar voren gebrachte bezwaren van de inwoners wogen zwaarder dan zijn argumenten. Maar in 1632 heeft Johan de Bruyn van Buytewech de bezwaren uiteindelijk toch weten te weerleggen en werd dankzij zijn inspanning de inpoldering een feit (Van Hinsbergen 1962: 12-14). De Bruyn van Buytewech kon de strijd tegen de (onbeperkte) turfwinning niet winnen, maar verliezen deed hij evenmin, al moest hij steeds meer gebied prijsgeven en kon hij na zijn dood ‘het verval’ uiteraard niet meer tegengaan (Battjes 1988a: 35-36; Van Hinsbergen 1962: 10). Naast de keuren op het slagturven en de algemene keuren, die onder andere over criminele zaken handelden, waren er ook nog de zogenaamde keuren op de rekening. De keuren op de rekening betroffen de financiële aangelegenheden. Ook deze aangelegenheden leverden de nodige conflicten en processen op. In 1642 bijvoorbeeld was er een conflict ontstaan over de vraag wie de kosten van de vele processen, door Johan aangespannen tegen zijn ondergeschikten of andersom, moest betalen. Zijn tegenstanders waren van mening dat de door hen gemaakte proceskosten voor rekening van het dorp kwamen. Het proces werd door Johan gewonnen, wat inhield dat ieder voortaan zijn eigen proceskosten diende te betalen zolang het proces duurde. De kosten zouden na de uitslag aan diegenen toekomen die het proces verloren (Battjes 1988a: 32). Rond 1626 was De Bruyn van Buytewech in weer een heel ander proces verwikkeld, een proces dat was voortgekomen uit een conflict met Ridder Michael Pauw, ambachtsheer van Achttienhoven (zie hoofdstuk 5). | |||||||||||
BezitNaast het bestuur van zijn Heerlijkheden Nieuwkoop, Noorden en Achttienhoven en zijn Hoogheemraadschap vergden zijn bezittingen ook de nodige aandacht. In Amsterdam bezat Johan de Bruyn van Buytewech vijf huizen, waarvan een deel door zijn huwelijk met Cornelia van Duyveland in zijn bezit was gekomen. In Den Haag bewoonde het echtpaar een groot herenhuis en bezat het een zogenoemd ‘speelhuys’, een groot tuinhuis (Battjes 1988a: 42-45). In Nieuwkoop bezat Johan de Bruyn van Buytewech naast zijn ambtswoning drie huizen waarvan een jachthuis dat door een groot stuk land werd omgeven (Van Hinsbergen 1962: 16). In navolging van zijn tante Elysabeth uit Gouda gaf hij opdracht tot de bouw van 60 huisjes, voor onder andere arme weduwen (Battjes 1988a: 46). Zijn tante had in 1614 het voorbeeld gegeven, toen zij opdracht gaf tot het stichten van het Hofje van Buitenweg. In het hofje moesten 15 huisjes voor arme weduwen worden gebouwd. Tevens gaf zij hun per persoon een toelage van 300 gulden per jaar. Tante Elysabeth overleed voordat de bouw begon; haar erfgenamen namen de zorg voor het hofje over. Johan liet bovendien vijf huisjes extra bouwen (Battjes 1988a: 36-37). De kleindochter van zijn broer Gerard, Philippina van Wassenaer, erfde de Heerlijkheid Nieuwkoop, Noorden en Achttienhoven, zoals Johan Buytewech het in 1617 had gekocht. De onroerende goederen die na 1617 in zijn bezit waren gekomen moesten, indien gewenst, zelf worden aangeschaft (Battjes 1988a: 46). Tot 1858 zou de familie Wassenaer het gebied beheren, waarna na een lange tijd een einde kwam aan Nieuwkoop, Noorden en Achttienhoven als Hoge Heerlijkheden (Van Hinsbergen 1962: 257). | |||||||||||
ReligieNieuwkoop was in de jaren dat Johan de Bruyn van Buytewech Heer was een tolerante gemeenschap wat het geloof betrof. Naast de gereformeerde kerk (de standaard kerk), kregen de remonstranten en de katholieken ook de ruimte om hun geloof te belijden. De remonstrantse gemeente kon zo tot een van de grootste en belangrijkste remonstrantse gemeenten van Nederland uitgroeien. De bekende kerkhistoricus en biograaf van Joost van den Vondel en Michiel de Ruyter, Geeraerdt Brandt, was er van 1652 tot 1660 predikant (Broekhuijse-Brom 1994: 126). Dit bleef niet onopgemerkt voor de Staten van Holland, die Johan de Bruyn van Buytewech dan ook ter verantwoording riepen (de remonstranten was immers, na het conflict met de contra-remonstranten, de vrijheid ontnomen om hun geloof in de openbaarheid te belijden). Maar de Heer van Nieuwkoop wist de bezwaren te ontkrachten en de situatie bleef zoals die was. Ook de rooms-katholieken waren in Nieuwkoop vertegenwoordigd, al moesten zij zich in schuilkerken ophouden: sinds 1573 gold een verbod op het in het openbaar uitoefenen van de rooms-katholieke godsdienst (Broekhuijse-Brom 1994: 7). De verdraagzame houding van Johan de Bruyn van Buytewech lijkt het gevolg te zijn van zijn eigen rooms-katholieke achtergrond. Een passage uit zijn testament bevestigt zijn verdraagzame houding, die hij niet alleen jegens zijn eigen geloofsgenoten had. Daar staat geschreven dat de toekomstige bewoners van het te stichten Hofje van Nieuwkoop niet geselecteerd mochten worden naar hun religieuze overtuiging. | |||||||||||
Johan van SevenhovenEr zijn niet veel gegevens beschikbaar over Johan van Sevenhoven. Hij moet in of omtrent 1614 geboren zijn als zoon van Gerrit van Sevenhoven. In het Album Studiosorum van de universiteit van Leiden staat hij tweemaal ingeschreven: op 26 oktober 1629, als vijftienjarige inwonend ‘bij Claes Roij’, en op 5 mei 1648 als ‘Meester Johannes van Sevenhoven, 34 jaar, Advocatus’, wonende ‘op de bredestraat onder het stadthuijs’ (Jansen/Verlooij 1996: 27). Op 18 augustus 1639 werd hij in Leiden in de echt verbonden met Anna van Groenendijck, dochter van de burgemeester van Leiden Jan Rippertsz van Groenendijck. Het echtpaar vestigde zich in Den Haag, waar Johan als advocaat aan de slag ging. Zij kregen vijf kinderen die allen in Den Haag werden gedoopt: Adriana (gedoopt 28 augustus 1640), Margaretha (27 november 1641), Gerrit (18 maart 1643), Johannes (18 november 1644) en Gerard (7 september 1646) ('s-Gravenhage, CBG: Dossier van Sevenhoven). Na de dood van zijn broer, Cornelis van Sevenhoven, verhuisden Johan en zijn echtgenote naar Nieuwkoop, waar hij zijn broer als baljuw opvolgde. Jan van Sevenhoven komt als baljuw vanaf 18 maart 1648 voor in de Criminele Dingboeken ('s-Gravenhage, ARA: Recht. Arch. Nieuwkoop, inv. nr. 24). Hij vervulde die taak tot het jaar 1657 (Jansen/Verlooij 1996: 27, 29-30). Fol. 17 uit het Buurspraakboek 1651 (GA Nieuwkoop): als eerste aanwezige bij de buurspraak van 23 maart staat genoemd: Mr. Johan van Sevenhoven, Bailliu ende Schout.
|
|