Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 3
(1992)–Anoniem Lanceloet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
4 De entrelacement-vertelwijze in de Middelnederlandse Lancelot-teksten1. Lantsloot vander Haghedochte, Lanceloet en de prozavertalingDe vernieuwingen die de Lancelot-trilogie aanbrengt ten opzichte van de klassieke Arturroman zijn zo ingrijpend dat men van een nieuw romanconcept kan spreken.Ga naar voetnoot1 De introductie van dit nieuwe romantype bij het aan de versroman gewone publiek in de Lage Landen vindt gaandeweg plaats. De in het Middelnederlands overgeleverde vertalingen vormen een chronologische reeks: Lantsloot vander Haghedochte (± 1250), Lanceloet-Queeste-Arturs doet (± 1280), Rotterdamse fragmenten (waarschijnlijk einde 13e eeuw).Ga naar voetnoot2 De verschillen in bewerkings- en vertaaltechniek in de drie teksten wijzen op een geleidelijke acceptatie van het nieuwe romantype: het aantal innovaties dat overgenomen wordt, groeit in de loop van de reeks. Zo wordt in Lantsloot ‘li contes’ nog systematisch vervangen door de meer vertrouwde ik-verteller, terwijl in de Lanceloet ‘die avonture’ als vertelinstantie optreedt en de ik-verteller nog slechts heel af en toe opduikt.Ga naar voetnoot3 Waar | |
[pagina 170]
| |
Lantsloot de nauwkeurige beschrijvingen van tijd en ruimte in vagere termen weergeeft, behouden de Lanceloet en de prozavertaling het ‘realisme’ van het Oudfranse origineel.Ga naar voetnoot4 De voor de Middelnederlandse wereldse literatuur ongebruikelijke prozavorm, waaraan Lantsloot noch Lanceloet zich wagen, wordt pas in de prozavertaling toegepast.Ga naar voetnoot5 Hoewel bepaalde elementen van de entrelacement-verteltechniek, zoals de aanduiding van de verteller, betrokken zijn bij de receptie-in-fasen, wordt het entrelacement uit de originele tekst niet ingrijpend omgewerkt, ook niet in de Lantsloot-bewerking. Volgens Van Oostrom heeft de dichter van deze tekst de fabel van het verhaal, de rangschikking van de gebeurtenissen in het vlechtwerk van de verhaaldraden, niet gewijzigd.Ga naar voetnoot6 De getrouwe overname van deze basisstructuur van de tekst lijkt ook voor de hand te liggen. In het geval van de Lanceloet/‘Préparation à la Queste’ zou het loshalen van de ineengestrengelde verhaaldraden alleen bij Lanceloets verhaaldraad een complete en doorlopende handeling opleveren.Ga naar voetnoot7 De overige verhaaldraden in dit tekstgedeelte blijken niet meer dan een aantal losse episoden, hoewel zij in het geheel van de entrelacement-structuur de indruk maken volledige verhaallijnen te zijn. Het geheel van het verhaaldradenvlechtwerk is meer dan de som van de samenstellende delen; het weglaten van één of meer verhaaldraden of verhaaldraadsegmenten tast het geheel onherstelbaar aan.Ga naar voetnoot8 Het is vanuit deze optiek begrijpelijk dat de Lantsloot-dichter er niet voor voelde zich de problemen op de hals te halen die het ingrijpen in de macrostructuur onvermijdelijk mee zou brengen. Toch is ook de opvatting verdedigbaar dat het ongewijzigd overnemen van de entrelacement-structuur wel degelijk onverwacht en opmerkelijk is. Geredeneerd vanuit de gebruikelijke verklaring van de geleidelijk toenemende overname van | |
[pagina 171]
| |
de innovaties, die veronderstelt dat de fasering een groeiende vertrouwdheid van het primair beoogde publiek met het nieuwe romanconcept weerspiegelt, is de handhaving van het entrelacement minder voor de hand liggend.Ga naar voetnoot9 Juist deze presentatie van de verhaalstof lijkt immers nieuwe en verregaande eisen te stellen aan het publiek, dat een uitermate complex verhaal voorgeschoteld krijgt. Het entrelacement lijkt het karakter van de tekst in sterkere mate te bepalen dan bijvoorbeeld de wijze waarop de verteller c.q. vertelinstantie aangeduid wordt. Toch heeft de Lantsloot-dichter op dat punt wel ingegrepen, terwijl hij de entrelacementstructuur niet aangepakt heeft. Het is mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat hij het aanpassen van de compositie niet uitvoerbaar achtte en zijn onvoorbereide publiek op hoop van zegen het ineengestrengelde, ingewikkelde verhaal presenteerde. Het is echter eveneens denkbaar dat de bewuste keuze voor het handhaven van de macrostructuur niet louter werd ingegeven door praktische overwegingen, maar ook berustte op poëticale beweegredenen. Geconfronteerd met de vernieuwingen in de Lancelot en prose en de op de klassieke Arturroman-in-verzen ingestelde smaak van zijn beoogde publiek stond, zo veronderstel ik, de Lantsloot-dichter voor de vraag of hij zijn toehoorders dit complex van literaire innovaties in zijn geheel kon presenteren of slechts ten dele. De bewerkingspraktijk wijst uit dat hij koos voor het terugdraaien van een aantal vernieuwingen, zoals de prozavorm en het ‘realisme’, en voor het handhaven van het entrelacement. Aan de oppervlakte van de tekst werd het kroniekachtige van de roman afgezwakt, terwijl de verhaalstructuur, die toch ook in hoge mate met de kroniek-fictie samenhangt, ongewijzigd werd overgenomen. Nogmaals, het is mogelijk dat de bewerker de compositie van het verhaal gewijzigd zou hebben indien hij dat haalbaar geacht had, maar is het niet evenzeer denkbaar dat hij uit het geheel van innovaties juist het entrelacement koos, als het meest kenmerkende aspect, teneinde dat als eerste element van het nieuwe romanconcept bij zijn publiek te introduceren? In dat geval kwam de Lantslootdichter ten dele tegemoet aan de ‘conservatieve’ literaire opvattingen van zijn publiek door bijvoorbeeld het ‘nieuwerwetse’ proza te vervangen door de gebruikelijke verzen, maar schotelde hij het tevens, onder de door zijn ingrepen vertrouwd aandoende bovenlaag van het verhaal, één belangrijke vernieuwing van de Lancelot en prose voor: het entrelacement. Ook in de getrouwe vertaling die de Lanceloet van de Oudfranse tekst geeft, wordt de macrostructuur van het entrelacement ongewijzigd overgenomen. De Lanceloet-dichter gaat verder dan zijn voorganger: hij handhaaft de vertelwijze in al zijn facetten en volgt het origineel ook wat betreft bijvoorbeeld de onpersoonlijke vertelwijze. Alleen qua vorm doet hij nog concessies aan de Middelnederlandse traditie door net als de Lantsloot-dichter de versvorm te kiezen. In het | |
[pagina 172]
| |
receptieproces vormt de tweede versvertaling het tweede stadium, waarin, op de prozavorm na, alle innovaties van de Lancelot en prose ingang hebben gevonden. De prozavertaling besluit, naar men aanneemt, de ontwikkelingsgang van de Lancelot-receptie. Zij levert een nog letterlijkere vertaling, die ook in de prozavorm bij het origineel aansluit. De overname van de entrelacement-vertelwijze en van de andere vernieuwingen heeft ervoor gezorgd dat de Lanceloet inhoudelijk het kronikale karakter van het origineel behouden heeft. De onpersoonlijke verteltrant - waarbij weliswaar af en toe de verteller in ‘ic’- of ‘wi’-vorm naar voren komt - en de ‘realistische’, zij het enigszins vage, beschrijving van tijd en ruimte verlenen deze vertaling het aanzien van een betrouwbare en complete kroniek van Arturs regeerperiode. Met behulp van de entrelacement-vertelwijze wordt in de Lanceloet net als in de ‘Préparation à la Queste’ de indruk van allesomvattendheid gewekt. De samensteller van de Lancelotcompilatie lijkt de suggestie dat alle belangrijke gebeurtenissen rond Artur en zijn ridders beschreven werden of beschreven konden worden in het kader van de Lanceloet-trilogie te hebben opgevat als een uitnodiging: hij voegde zeven verhalen die hij passend achtte en in deze cyclus nog miste toe.Ga naar voetnoot10 De entrelacement-structuur van de Lanceloet-Queeste-Arturs doet schijnt hem daarbij eerder te hebben gestimuleerd dan afgeschrikt, zoals uiteengezet zal worden in de volgende paragraaf die gewijd is aan een verkennend onderzoek van zijn werkzaamheden vanuit het oogpunt van de informatie over de opzet en uitvoering van het entrelacement in de Lanceloet/‘Préparation à la Queste’ die in de twee voorafgaande hoofdstukken te berde gebracht is. | |
2. De Lancelotcompilatie: entrelacement bij uitstek?De genese van de Lancelotcompilatie vormt een van de interessantste kwesties in de Nederlandse Arturistiek. De vragen naar het ‘hoe’ en het ‘waarom’ van deze omvangrijke verzameling teksten, die behalve de trilogie Lanceloet-Queeste-Arturs doet nog zeven andere Arturromans omvat, zijn zeer intrigerend. Met name wat betreft de toedracht van de vervaardiging van de compilatie zijn de laatste jaren nieuwe inzichten naar voren gekomen. Recente publikaties over de codicologische aspecten van de totstandkoming van het verzamelhandschrift, 's-Gravenhage, K.B. 129 A 10, geven aan dat er bij de samenstelling van de codex sprake is geweest van een aantal - tenminste drie - fasen.Ga naar voetnoot11 De codicologische reconstructie van de gang van zaken besteedt vanzelfsprekend weinig aandacht aan de verteltechnische aspecten van de invoeging van de romans. De bestudering | |
[pagina 173]
| |
van de toepassing van de entrelacement-verteltechniek kan het inzicht in het invoegingsproces vergroten. In deze paragraaf zal daarom de rol besproken worden die het entrelacement gespeeld heeft in de drie incorporatie-fasen die, gezien de huidige stand van het onderzoek, op codicologische gronden te onderscheiden zijn. De handschriftelijke aspecten zullen daarbij alleen aan de orde komen wanneer dat voor het betoog noodzakelijk is.Ga naar voetnoot12 Verder dient opgemerkt te worden dat het bestek van deze inleiding geen ruimte biedt voor uitgebreide beschouwingen over het gebruik van entrelacement in de ingevoegde romans zelf. Het gaat hier vooral om de wijze waarop de compilator de verteltechniek toegepast heeft bij het incorporeren van de zeven romans in de trilogie. In 1985 heeft Maartje Draak in het onderzoek naar de genese van de Lancelotcompilatie een belangrijke stap vooruit gezet door in een scherpzinnig artikel te laten zien dat in een eerdere opzet van de compilatie de Perchevael een andere positie innam.Ga naar voetnoot13 Aan de hand van een nauwkeurige bestudering van folium 99 van handschrift 129 A 10 heeft zij aangetoond dat dit blad oorspronkelijk niet voorafging aan de Perchevael, maar op die tekst volgde. ‘Fo. 99’ bevatte in eerste instantie het slot van de Perchevael-tekst en de hervatting van de verhaaldraad van de waanzinnige Lanceloet (nu J Bk. ii, vs. 36705 e.v.). De Perchevael-tekst op het blad werd uitgeradeerd en vervangen door J Bk. ii, vs. 36603-36704, een honderdtal verzen waarin belevenissen van Hestor en Perchevael beschreven worden die niet in het Oudfrans terug te vinden zijn. Deze verzen zijn ongetwijfeld uit de pen van de compilator gevloeid.Ga naar voetnoot14 Met de toevoeging werd de lege ruimte voor vs. 36705 (die ontstaan was door het weghalen van het Perchevael-slot na de verplaatsing van ‘fo. 99’) opgevuld, zodat de eerder gescheiden delen van de ‘Préparation à la Queste’-vertaling weer vrijwel direct op elkaar aansloten. Op ‘fo. 99’ volgden nog één tot drie bladen die in ieder geval het vervolg van de vertaling en de las van de Lanceloet naar de Perchevael bevatten.Ga naar voetnoot15 Deze folia zijn niet overgeleverd. Na de verplaatsing van ‘fo. 99’ kreeg de Perchevael een nieuw laatste blad met het slot en de verbindende tekst tussen deze roman en de Moriaen. Kortom, aan de huidige volgorde, Lanceloet - (lacune) - Perchevael - Moriaen - Queeste, ging een stadium vooraf waarin de Moriaen nog niet ingevoegd was en waarin de Perchevael in het afsluitende deel van de Lanceloet besloten lag: Lanceloet - Perchevael - slot Lanceloet - Queeste.Ga naar voetnoot16 Dit voorstadium, dat het resultaat was van | |
[pagina 174]
| |
de eerste invoegingsfase, zal in de volgende subparagraaf aan de orde gesteld worden. Daarna zal in 2.2 en 2.3 ingegaan worden op de tweede en derde fase, waarin behalve de Perchevael ook de Moriaen, de Wrake van Ragisel, de Riddere metter mouwen, Walewein ende Keye, Lanceloet en het hert met de witte voet en de Torec werden ingevoegd. | |
2.1. De eerste compilatiefase: de invlechting van de PerchevaelDe Perchevael, de roman die bij de samenstelling van de codex een sleutelrol vervuld heeft, is in zijn overgeleverde vorm het resultaat van een zeer ingrijpende bewerking van de brontekst, de (fragmentarisch overgeleverde) Middelnederlandse vertaling van Chrétiens Conte du Graal (Perceval) en het eerste vervolg op die tekst.Ga naar voetnoot17 De roman in de versie van de compilatie beperkt zich tot het tweede deel van (de vertaling van) Chrétiens roman en het begin van de eerste continuatie en geeft van de Conte du Graal(-vertaling) alleen de gedeelten die Gauvain/Walewein betreffen. De gedeelten over Perceval/Perchevael zijn weggelaten, hetgeen te verklaren is uit het feit dat deze ridder in de Lancelot en prose een geheel nieuwe biografie aangemeten kreeg, die hem presenteerde als Graalridder naast Galaad en die niet overeenstemde met wat Chrétien over hem te berde had gebracht. Met het oog op de incorporatie van de roman in de Lanceloet-Queeste-Arturs doet werd de verhaalfiguur Perceval/Perchevael zoals Chrétien hem beschreef uit de oorspronkelijke tekst geschrapt om plaats te maken voor een Perchevael naar het recept van de compilator, die wel paste in het grote geheel van de trilogie waarin deze jonge ridder nog maar pas op het toneel verschenen was. Bij de omwerking van de roman werden niet alleen personages en episodes weggelaten, er werden ook nieuwe toegevoegd. Uit de bron bleven alleen Waleweins avonturen over, maar daaraan werden de lotgevallen van een aantal andere ridders (waaronder de ‘nieuwe’ Perchevael) toegevoegd. De compilator vervlocht twee complete entrelacement-structuren van eigen | |
[pagina 175]
| |
hand met de Walewein-verhaaldraad.Ga naar voetnoot18 Wanneer Walewein vertrekt van het hof om zich te begeven naar de plaats waar hij tegen Ginganbrisiel zal strijden, verlaten nog zeven ridders het hof, die een aantal avonturen beleven die hen uiteindelijk weer met Walewein samenbrengen en hen vervolgens zonder Walewein naar het hof doen terugkeren.Ga naar voetnoot19 De verhaaldraden van deze zeven ridders vormen het eerste geïnterpoleerde verhaaldraadvlechtwerk. Wanneer Walewein later in de roman ten tweede male het hof verlaat is dat aanleiding voor een queeste, die de compilator aangegrepen heeft om de tweede entrelacement-structuur in te voegen: tijdens het zoeken naar Walewein beleven zeven van de uitgetrokken ridders allerlei avonturen, die uiteindelijk resulteren in hun terugkeer naar Arturs hof.Ga naar voetnoot20 Het is van belang hier aan te stippen dat de compilator bij zijn invoegingswerkzaamheden gebruik gemaakt heeft van de mogelijkheden die de entrelacement-verteltechniek hem bood. Zo schiep hij bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het inbrengen van zijn eerste toevoeging door Waleweins verhaaldraad te onderbreken op een punt waar deze een duratieve fase ingaat: Walewein maakt zich na de succesvolle afsluiting van zijn eerste avontuur op om zijn tocht voort te zetten.Ga naar voetnoot21 Deze afbreking komt overeen met de manier waarop de Lanceloet op dergelijke plaatsen van de ene naar de andere verhaaldraad overschakelt. In de voorkomende gevallen in de Perchevael heeft de compilator steeds op deze wijze Waleweins verhaaldraad tijdelijk afgebroken, terwijl ook voor de afwisseling van de ingevoegde verhaaldraden steeds een duratief moment te baat werd genomen.Ga naar voetnoot22 | |
[pagina 176]
| |
Bij al deze onderbrekingen heeft de compilator overgangsformules toegepast die grote gelijkenis vertonen met de formules in de Lanceloet.Ga naar voetnoot23 In de ingevoegde passages zijn segmenten uit de brontekst ingebed en de compilator heeft het zelfs aangedurfd personages uit de oorspronkelijke handeling op te voeren in episodes van eigen maaksel.Ga naar voetnoot24 De compilator heeft het compositorische spel van het entrelacement geheel volgens de regels gespeeld en zo de in te voegen roman van Perchevael afgestemd op de trilogie. Vanwege het belang dat zij voor de invoeging heeft, wordt een van de interpolaties hier nader aan de orde gesteld: de toevoeging van een segment van Lanceloets verhaaldraad. Tijdens de zoektocht naar Walewein worden Keye, Dodineel en Tristram tweemaal geconfronteerd met een ridder die zich niet bekend wil maken.Ga naar voetnoot25 Terwijl zij zich met de andere deelnemers van de Walewein-zoektocht bij een ‘wegescede’ ophouden, worden zij toegeroepen en uitgedaagd door een ridder die zich in het woud verscholen houdt. Keye en Dodineel gaan op de uitdaging in en worden verslagen. Daarna bindt Tristram de strijd aan met de onbekende. Wanneer de andere ridders proberen tussenbeide te komen, vlucht Tristrams tegenstander weg. Zodra Tristram, Keye en Dodineel zich van de anderen hebben afgescheiden om naar het hof terug te keren, valt hij hen echter opnieuw aan. Nogmaals worden Keye en Dodineel overwonnen, nogmaals bevecht de ridder Tristram en wederom wordt deze strijd onderbroken, ditmaal door een jonkvrouwe van de ‘vrowe van Lac’ die in Tristrams tegenstander niemand minder dan Lanceloet herkend heeft.Ga naar voetnoot26 Zij vertelt Lanceloet wie zijn tegenstander is, zodat het gevecht niet voortgezet wordt. Lanceloet scheldt Tristram de verplichting tot het gevecht kwijt en rijdt weg. Met Dodineel en Keye zet Tristram zijn tocht naar het hof voort. In deze episode treedt opeens een personage op dat in het voorafgaande deel | |
[pagina 177]
| |
van de Perchevael niet eenmaal genoemd is en dat in het vervolg van de roman ook niet meer voor zal komen: Lanceloet. Binnen de eigenlijke Perchevael vormt de korte opneming van Lanceloets verhaaldraad een onverwacht en enigszins inconsequent element, omdat deze ridder in de tekst niet in de rolverdeling opgenomen was en zijn optreden niet op de een of andere wijze voorbereid wordt.Ga naar voetnoot27 Toch maakt Lanceloets verhaaldraadsegment hier niet de indruk misplaatst te zijn, omdat het inhoudelijk instemt met wat men van dit personage, gezien bijvoorbeeld de Lanceloet, zou kunnen verwachten. Het is voor Lanceloet niet ongebruikelijk om incognito andere Arturridders te bevechten en het is evenmin vreemd dat hij door een jonkvrouwe van de ‘vrowe van Lac’ gezocht en meegevoerd wordt. Lanceloets bliksemoptreden in de Perchevael heeft grote consequenties in verband met de invoeging van de roman in de Lanceloet. Het lijkt zeer wel mogelijk de Perchevael naadloos in te passen in het slot van deze tekst: in aansluiting op de avonturen van Perchevael en Hestor, waarvan in vs. 36263-36598 (fo. 98 recto en verso) verslag gedaan wordt, zou de ingevoegde roman kunnen beginnen, die gevolgd zou kunnen worden door de voortzetting en afsluiting van de Lanceloet, waarin onder meer overeenkomstig het Oudfrans de genezing van de waanzinnige Lanceloet en zijn terugkeer met Hestor en Perchevael naar het hof beschreven zouden worden.Ga naar voetnoot28 Toch is uiteindelijk deze eerste opzet van de incorporatie niet uitgevoerd. De verklaring daarvoor zou, naar mijn mening, kunnen liggen in de onvolkomen aansluiting van het Perchevael-segment van Lanceloets verhaaldraad op de voorafgaande en nog volgende segmenten daarvan in de Lanceloet. Ter inleiding van deze verklaring is het van belang kort te recapituleren hoe het verhaaldraadvlechtwerk van de Lanceloet ervoor stond op het punt waar de Perchevael ingevoegd zou moeten worden. Op dat moment zijn er een aantal verhaaldraden afgescheiden van de centrale bundel van het Arturhof, te weten de draden van Lanceloet, Bohort, Lioneel en de samengevoegde draden van Hestor en Perchevael.Ga naar voetnoot29 Lanceloet zwerft waanzinnig rond, de genoemde andere ridders zijn naar hem op zoek. In de laatste kolom op F. 98 lijkt het erop dat de verhaaldraden van Perchevael en Hestor afgehecht gaan worden: er wordt een duratieve situatie beschreven, die tot een overgangsformule zou kunnen leiden, die in de Oudfranse grondtekst inderdaad verschijnt.Ga naar voetnoot30 De volgende vier verzen, de laatste | |
[pagina 178]
| |
van F. 98, geven het begin van de door de compilator in de volgende fase toegevoegde avonturen van Hestor en Perchevael. Van deze verzen zijn de eerste drie op rasuur geschreven, terwijl het vierde op de nog lege ruimte onder de kolom gezet werd. Men mag aannemen dat op deze plaats oorspronkelijk twee of drie andere verzen stonden. De inhoud daarvan is niet meer vast te stellen, maar het is waarschijnlijk dat zij (het begin van) de overgang naar de Perchevael bevatten. Hoewel het niet uitgesloten is dat in deze verzen conform het Oudfrans de verhaaldraden van Perchevael en Hestor werden afgehecht, eventueel onder vermelding van hun terugkeer naar het hof, ligt het meer voor de hand te veronderstellen dat hier de Perchevael begon, mogelijk voorafgegaan door een door de compilator toegevoegde passage over Perchevael en Acglavael.Ga naar voetnoot31 Het bestaan van deze verdwenen Perchevael-episode wordt geattesteerd door verwijzingen in andere teksten in de compilatie naar de gebeurtenissen die erin beschreven worden. In de Queeste wordt aan deze episode gerefereerdGa naar voetnoot32, terwijl een uitgebreide verwijzing in de Moriaen erop wijst dat de toegevoegde passage ook in de tweede fase deel heeft uitgemaakt van de compilatie.Ga naar voetnoot33 De verwijzingen geven onder meer aan dat terwijl Perchevael na de verovering van het hem toekomende gebied naar het hof terugkeerde, Acglavael achterbleef om het herwonnen land te besturen. Dit is een opmerkelijk gegeven, omdat Acglavael in de Perchevael aan het hof aanwezig blijkt te zijn bij de start van de Waleweinqueeste, waaraan hij deelneemt.Ga naar voetnoot34 Naar het zich laat aanzien voegde de compilator deze Perchevael-episode toe als (onderdeel van de) las naar de Perchevael. Indien daarbij steeds de verhaaldraad van Perchevael gevolgd werd, zal de overgang waarschijnlijk probleemloos verlopen zijn: de toegevoegde episode zal geëindigd zijn met Perchevaels terugkeer aan het hof, hetgeen aansloot op de hofscène waarmee de Perchevael begint.Ga naar voetnoot35 Na deze mogelijkerwijs naadloze overgang ontstonden in het tweede deel van de Perchevael problemen wanneer eerst Acglavael aan het hof present blijkt, hoewel hij volgens de toegevoegde Perchevael-episode elders verblijft, en vervolgens vooral als Lanceloets verhaaldraad hervat wordt. Met betrekking tot Acglavael zou men nog kunnen veronderstellen dat de compilator er van uit gegaan kan zijn dat het publiek wel aangenomen zal hebben dat hij, zonder dat het verhaal daar aandacht aan besteedde, teruggekeerd was naar de thuisbasis, zoals men van een Arturridder zou mogen verwachten. In het geval van Lanceloet liggen de | |
[pagina 179]
| |
zaken anders. Zoals gezegd was zijn verhaaldraad op het punt waar de Perchevael ingepast zou moeten worden tijdelijk afgehecht. De draad verkeerde in een duratieve toestand: Lanceloet doolde waanzinnig rond. In de beoogde opzet, waarin het slot van de Lanceloet volgde op de ingevoegde roman, moest Lanceloets verhaaldraad eigenlijk onaangeroerd blijven liggen.Ga naar voetnoot36 De huidige verzen 36705 en volgende, die de verhaallijn van de waanzinnige Lanceloet weer oppakken op het punt waar deze in vs. 35732 tijdelijk werd afgehecht, sloten in die volgorde immers aan op het einde van de Perchevael. Door Lanceloet op te laten treden in één van de interpolaties in de Perchevael overtrad de compilator het embargo op de opneming van deze verhaaldraad dat in de eerste compilatiefase gold.Ga naar voetnoot37 Naar de reden van de Lanceloet-interpolatie in de Perchevael kan bij de huidige stand van het onderzoek slechts gegist worden. Het is denkbaar dat de compilator bij zijn omwerking van de Perchevael meende dat de hoofdpersoon van de trilogie, Lanceloet, in deze in te voegen roman niet mocht ontbreken. In dat geval was het optreden van Lanceloet mogelijkerwijs bedoeld als een verbindingslijn tussen de Perchevael en de tekst waarin deze roman ingepast zou worden. Bij deze poging tot het aanbrengen van meer samenhang kan de compilator het genoemde embargo op de opneming van Lanceloets draad vergeten zijn. Door de overtreding van het verbod heeft de invoeging van een segment van Lanceloets verhaaldraad uiteindelijk een averechtse uitwerking gehad op het compilatieproces in de eerste fase. De korte hervatting van Lanceloets verhaaldraad veroorzaakte namelijk een duidelijk vaststelbare inconsequentie in de entrelacement-structuur van de reeks Lanceloet - (Perchevael-episode) - Perchevael - slot Lanceloet. De inlijving van de roman stelde buitengewoon hoge eisen: om de Perchevael-stof helemaal in de Lanceloet te doen opgaan moest de roman tot in de puntjes op de Lanceloet afgestemd zijn. Het gegeven dat de krankzinnige Lanceloet in de Perchevael opeens volkomen hersteld opduikt, drie gerenommeerde Arturridders verslaat en daarna verdwijnt en vervolgens na afloop van de ingevoegde tekst weer even waanzinnig blijkt als voorheen, vormde een grove inbreuk op het verder zo goed sluitende verhaaldraadvlechtwerk. Het constateren van de onmiskenbare inconsistentie in Lanceloets verhaaldraad kan de reden geweest zijn voor het opgeven van de oorspronkelijke incorporatie-opzet. Het plan om het vlechtwerk van verhaaldraden aan het slot van de Lanceloet te onderbreken teneinde er een complete en radicaal omgewerkte roman met zijn eigen entrelacement-structuur in te vervlechten, was | |
[pagina 180]
| |
ambitieus, maar het stuitte op een blijkbaar onoverkomelijk probleem, al moet gezegd worden dat de compositionele krachttoer slechts op het nippertje mislukte. Indien de hierboven beschreven verklaring voor het opgeven van de eerste opzet van de compilatie correct is, kan deze beslissing gezien worden als een aanwijzing voor de perfectie die de compilator in deze fase nastreefde. Misschien was het dezelfde ambitie die - enigszins in het kwantitatieve verlegd - hem ertoe bracht in de tweede en derde invoegingsfase niet één, maar zeven romans te incorporeren. Het eerste plan, dat als entrelacement bij uitstek gekenschetst kan worden, werd losgelaten en de compilator koos voor een nieuwe opbouw, waarin de Perchevael niet in, maar achter de Lanceloet geplaatst werd. De nieuwe opzet bood de compilator bovendien de gelegenheid behalve de Perchevael nog zes andere Arturromans in de trilogie in te passen. | |
2.2. De tweede fase in de genese van de Lancelotcompilatie: de invoeging van de PerchevaelIn de tweede compilatiefase werd de Perchevael niet in het verhaaldraadvlechtwerk van de Lanceloet verwerkt, maar na het slot van deze tekst ingevoegd. De Perchevael-handeling loopt in deze opzet niet langer parallel aan die van de Lanceloet-afsluiting, maar zij volgt daarop. Bij deze omzetting zullen ongetwijfeld enkele wijzigingen aangebracht zijn ten opzichte van het verhaalverloop in de ‘Préparation à la Queste’ en haar vertaling. De onmiddellijke aansluiting van de ‘Préparation’ op de Queste via de aankondiging aan Artus van de aanstaande komst van Galaad, die men in het Oudfrans aantreftGa naar voetnoot38, zal in de compilatie-Lanceloet achterwege zijn gebleven. Bovendien zal na de beschrijving van Lanceloets terugkeer aan het hof naar alle waarschijnlijkheid de reeds besproken Perchevael-episode gevolgd zijn.Ga naar voetnoot39 Getuige de verwijzingen in de Moriaen en de Perchevael maakte deze episode ook na de verplaatsing van de Perchevael nog deel uit van de compilatie.Ga naar voetnoot40 De folia met het Lanceloet-slot en de Perchevael-episode zijn echter niet bewaard gebleven, zodat wij helaas niet weten op welke - ongetwijfeld | |
[pagina 181]
| |
ingenieuze - wijze de compilator de overgang van de Lanceloet naar de Perchevael bewerkstelligde.Ga naar voetnoot41 Dat de details van de las niet meer te achterhalen zijn, is des te meer te betreuren, omdat de reconstrueerbare inhoud van de overgangspassage het probleem van de hervatting van Lanceloets verhaaldraad niet geheel oplost. Weliswaar heeft de verplaatsing van het Lanceloet-slot ervoor gezorgd dat Lanceloet bij zijn optreden in de Perchevael niet langer waanzinnig is, maar in die slotepisode werd tevens beschreven hoe Lanceloet met Perchevael naar het hof terugkeerde, terwijl hij daar in de Perchevael juist niet aanwezig bleek te zijn. Tenzij men aanneemt dat de Perchevael-episode ook een verklaring voor Lanceloets afwezigheid (en mogelijk ook een motivering voor zijn uitdaging van de Arturridders in de Perchevael) leverde, blijft Lanceloets verhaaldraad een lichte inconsistentie veroorzaken in de aansluiting van de Perchevael op de Lanceloet. Wanneer de reconstructie van de overgangspassage klopt en wanneer terecht aangenomen wordt dat Lanceloets afwezigheid in de toegevoegde episode verklaard werd, zal de door de compilator met een Perchevael-passage uitgebreide afsluiting van de Lanceloet geëindigd zijn met de terugkeer van Perchevael naar het hof, waar - met uitzondering van Lanceloet en Acglavael - ook alle andere ridders teruggekeerd waren.Ga naar voetnoot42 Er was in dat geval sprake van een knooppunt in de entrelacement-structuur, zoals beschreven in par. 3 van hfst. 2. Vrijwel alle verhaaldraden vallen samen, het verhaal maakt zich op voor een nieuwe fase van divergentie. Deze knooppunten, de hofscène's, zijn cruciaal in de tweede en derde compilatiefase, waarin net als in de eerste fase gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden van de entrelacement-vertelwijze. Zij vormen de koppelingen die de compilator in staat stellen losse romans aan elkaar te bevestigen en de ontstane meerledige romanreeksen in te voegen in de trilogie. De hofscènes die men gewoonlijk | |
[pagina 182]
| |
aantreft aan het begin en het einde van een Arturroman en die de handeling als het ware rond maken, blijken te kunnen dienen om romans aan elkaar te koppelen, indien deze romans tenminste in bepaalde opzichten overeenkomen. De voorwaarden waaraan zij moeten voldoen betreffen de drie structuuraspecten tijd, ruimte en - vooral - personages. De koppeling-via-hofscène's is ongetwijfeld minder gecompliceerd dan de bij de Perchevael in eerste instantie beproefde invlechting, maar zeker niet zonder haken en ogen, zoals in het vervolg uiteengezet zal worden. De hofscène die volgens de bovenstaande reconstructie de compilatie-Lanceloet afsloot, werd in de tweede opzet van de genese gebruikt om de Perchevael aan deze tekst vast te maken. Qua ruimte zijn er geen obstakels, aangezien de afsluiting van de op de Lanceloet volgende Perchevael-passage aan het hof plaats zal hebben gevonden en de Perchevael op dezelfde locatie een aanvang neemt. De tijd vormde evenmin een probleem: indien de Lanceloet conform het Oudfrans afsloot met een rekbare en niet nader ingevulde periode tot Galaäts komst aan het hof is er meer dan voldoende temporele ruimte voor de verdwenen Perchevael-episode en voor de Perchevael-handeling die iets meer dan een jaar in beslag neemt. Bij de beschrijving van de veronderstelde inhoud van de verdwenen bladen is ervan uitgegaan dat de compilator ervoor gezorgd zal hebben dat degenen die hij bij de aanvang van de Perchevael op het hof aanwezig laat zijn, zich daar ook bevonden aan het slot van de door hem geschapen combinatie van Lanceloet-slot en Perchevael-episode. Er kunnen wat betreft de personages wel degelijk inconsequenties geweest zijn, maar deze zijn niet meer te achterhalen. Via de hofscène is een naadloze overgang van de Lanceloet naar de Perchevael in ieder geval denkbaar. Nadat de Perchevael op deze nieuwe wijze na de Lanceloet in de codex ingevoegd was, ging deze naar de corrector, teneinde van correcties en leesaanwijzingen voorzien te worden.Ga naar voetnoot43 De andere ingevoegde romans vertonen dergelijke aantekeningen niet en zijn derhalve naar het zich laat aanzien pas ingevoegd nadat de codex-in-wording door de corrector onder handen genomen was. Het onderscheid tussen de tweede fase en de derde is temporeel: de Perchevael werd voor de correctie ingevoegd, de overige teksten daarna. Qua invoegingsmethode komen beide fasen overeen en staan zij samen tegenover de eerste fase waarin de Perchevael ingevlochten werd in de Lanceloet. | |
2.3. De derde fase: de invoeging van de overige zes romansHoewel men zou verwachten dat de correctie en voorbereiding voor de voordracht het laatste stadium in de vervaardiging van de codex zouden vormen, ging het handschrift van de werktafel van de corrector terug naar de compilator, die zijn werkzaamheden hervatte. Tussen Perchevael en Queeste werd de Moriaen ingevoegd en tussen Queeste en Arturs doet kregen maar liefst vijf romans een plaats. | |
[pagina 183]
| |
Per hofscène kon de Perchevael aan de Moriaen verbonden worden, waarna die roman weer via een hofscène aan de Queeste te bevestigen was. Dezelfde methode is gevolgd bij de invoeging van de overige vijf romans. Terwijl de overgang van Lanceloet naar Perchevael nog slechts met een zekere waarschijnlijkheid gereconstrueerd kan worden, zijn de overige lassen wel bewaard gebleven. De overgang van Perchevael naar Moriaen, die hier als eerste behandeld zal worden, is vrij omvangrijk.Ga naar voetnoot44 Behalve een uitgebreide aankondiging van de verhaalinhoud van de Moriaen bevat de passage een opmerking over de reden voor de invoeging van deze tekst, die mogelijk zou kunnen dienen als motivering van de incorporatie van alle zeven romans. De motivering luidt: Ic wane die gene di Lancelote maecte
Dat hem in sijn dichten vaecte,
25[regelnummer]
Dat hi vergat ende achter liet
Van Moriane dat scone bediet.
Kort samengevat, het fraaie verhaal van Moriaen (dat in de Lanceloet niet zou mogen ontbreken) is door ‘die gene di Lancelote maecte’ vergeten.Ga naar voetnoot45 Impliciet blijft hier de gevolgtrekking: en daarom voeg ik dat verhaal nu aan het geheel toe. Deze motivering van de invoeging lijkt aan te sluiten op de suggestie van allesomvattendheid, die de Lancelot en prose en de Lanceloet ten toon spreiden. Als de kroniek in deze werken volledig zou moeten zijn, dan zou men alle bekende verhalen over Artur en zijn ridders er in principe in terug moeten vinden. Wanneer dergelijke romans ontbreken, dan moet het mogelijk zijn deze omissies op te heffen door de romans alsnog in te passen, zo lijkt de gedachtengang achter de invoegingspraktijken van de compilator geparafraseerd te kunnen worden. Hij | |
[pagina 184]
| |
heeft de volledigheidspretentie, die in de Lancelot-teksten overigens meer suggestie dan realiteit is, overgenomen en de reeds omvangrijke vertaling van de trilogie met nog eens zeven romans ‘gecompleteerd’.Ga naar voetnoot46 Bij de incorporatie per hofscène van de Moriaen in dit grote geheel zijn er geen moeilijkheden wat betreft ruimte of tijd: de roman begint met een hofdag op een niet nader aangeduide locatie, die in verband gebracht kan worden met het hof te Carlioen (J Bk. ii, vs. 42492) dat de Perchevael afsloot. De toegepaste overgangsformules en de - eenvoudige - entrelacement-structuur in de tekst wijken niet of nauwelijks af van die in de Perchevael of de Lanceloet.Ga naar voetnoot47 Er zijn echter wel problemen op het gebied van de personele bezetting, met name wat betreft Perchevael en Lanceloet. Bij zijn bliksemoptreden in de Perchevael verdween Lanceloet met de jonkvrouwe van de Vrouwe van Lac van het toneel.Ga naar voetnoot48 Aan het begin van de Moriaen blijkt hij opeens weer gezond en wel aanwezig aan het hof, zonder dat zijn terugkeer gemeld is.Ga naar voetnoot49 Het Perchevael-probleem komt naar voren in vs. 4-22 van de Moriaen-proloog, waar gesproken wordt over de rollen van Perchevael en Acglavael als Moriaens vader dan wel oom. ‘Som die boeke’, zo wordt er gesteld, zeggen dat Moriaen Perchevaels zoon was, terwijl andere ‘boke’ vermelden dat Acglavael Moriaens vader was.Ga naar voetnoot50 De proloog geeft terstond uitsluitsel: Perchevael kan Moriaens vader niet zijn, omdat hij net als Galaät maagdelijk stierf na de Graal gezien te hebben; Moriaen is Acglavaels zoon, die verwekt werd toen hij Lanceloet zocht.Ga naar voetnoot51 Deze proloog en een aantal eigenaardigheden in de tekst hebben geleid tot de opvatting dat in de oorspronkelijke Moriaen Perchevael de vaderrol vervulde.Ga naar voetnoot52 Gezien de nieuwe biografie van deze ridder in de Lancelot-teksten vormde diens vaderschap een belemmering voor de invoeging van de roman. De oplossing werd gevonden door de tekst zo om te werken dat niet Perchevael, maar zijn oudere broer Acglavael als Moriaens vader dienst deed. Deze niet bij uitstek kuise ridder zou | |
[pagina 185]
| |
tijdens zijn zoektocht naar de waanzinnige Lanceloet een zoon verwekt kunnen hebben, zo worden de zaken in de compilatie-Moriaen voorgesteld.Ga naar voetnoot53 Door Moriaens verwekking voor te stellen als één van Acglavaels kortheidshalve niet beschreven belevenissen tijdens de tweede zoektocht naar Lanceloet werd de Moriaen over de Perchevael heen verbonden met de Lanceloet.Ga naar voetnoot54 Hierbij treedt echter een chronologische inconsistentie op. In de Moriaen wordt gesteld dat Acglavael 24 jaar geleden het land Moriane bezocht. Aangezien er tussen de tweede Lanceloetqueeste en het begin van de Queeste ten hoogste 15 jaar kan liggen, klopt de vermelde datering van Moriaens conceptie niet.Ga naar voetnoot55 Deze fout springt echter niet in het oog. Over het algemeen kan gesteld worden dat de verandering in het vaderschap zorgvuldig werd uitgevoerd en geslaagd is. Het feit dat Perchevael niet langer als Moriaens vader optreedt, betekent niet dat hij geheel uit de compilatie-tekst verdwenen is. Perchevael speelt in de Moriaen een rol van betekenis, hetgeen de compilator ertoe noopte deze tekst in te voegen vóór de Queeste, waarin Perchevael als Graalridder sterft. Zijn optreden veroorzaakt echter personele problemen bij de aansluiting van de Moriaen op de Perchevael. In de laatstgenoemde roman is Perchevael met de andere Waleweinzoekers teruggekomen naar het hof, waar hij verblijft tot en met de hofdag waarmee de Perchevael-handeling afgesloten wordt. Als de op deze hofscène aansluitende Moriaen goed en wel begonnen is, blijkt echter dat Perchevael al geruime tijd afwezig is, tot groot verdriet van de koning. Perchevael heeft sinds hij wegging om ‘Te sokene tgrael ende spere’ (vs. 232) al menig verslagen ridder naar het hof gestuurd. Deze langdurige afwezigheid vanwege het zoeken naar de Graal is niet alleen in tegenspraak met Perchevaels aanwezigheid aan het hof bij het slot van de Perchevael, maar ook met de inhoud van de trilogie, waarin de queeste van de Graal nog moet beginnen.Ga naar voetnoot56 Binnen de reeks teksten waarin de Moriaen in de compilatie geplaatst is, wordt geen verklaring voor zijn zoektocht naar Graal en speer gegeven. Deze verklaring is wel te vinden in de Conte du Graal(-vertaling), waarin Perchevael gedurende lange tijd naar de Graal op zoek is. Aan gebeurtenissen uit deze roman lijkt te worden gerefereerd in twee passages in de Moriaen.Ga naar voetnoot57 In de | |
[pagina 186]
| |
eerste wordt verwezen naar een confrontatie tussen Keye en Perchevael die in Chrétiens roman beschreven wordt.Ga naar voetnoot58 De tweede verwijzing betreft een bericht dat het hof bereikt: men verneemt dat Perchevael kluizenaar geworden is om te boeten voor de dood van zijn moeder, die stierf toen hij haar verliet; zolang deze zonde hem niet vergeven wordt, zal hij de Graal en de speer nooit vinden.Ga naar voetnoot59 Hoewel ook in de Lanceloet Perchevaels moeder zijn vertrek niet overleeft, wordt hij in die tekst niet van deze gebeurtenis op de hoogte gebracht.Ga naar voetnoot60 In de Conte du Graal(-vertaling) daarentegen is het inlichten van Perceval over deze zonde uitgewerkt in een indrukwekkende episode, de laatste Perceval-passage die door Chrétien zelf geschreven werd.Ga naar voetnoot61 Het heeft er alle schijn van dat in de oorspronkelijke Moriaen Perchevaels afwezigheid verklaard werd door middel van de gelijktijdig plaatsvindende verhaalhandeling van de Conte du Graal(-vertaling).Ga naar voetnoot62 Een dergelijke voorstelling van twee simultaan plaatsvindende romans zou in de Lancelotcompilatie niet hebben misstaan.Ga naar voetnoot63 Het punt is echter dat er wel gedeelten van de Conte du Graal-vertaling in de compilatie zijn opgenomen, maar juist niet de gedeelten waarin Perchevael optrad. Zoals in par. 2.1 uitgelegd is, zijn immers precies die passages door de compilator weggelaten en vervangen door andere episodes, waarin onder meer de ‘nieuwe’ Perchevael een rol speelt. In de compilatie-Moriaen zijn verwijzingen gehandhaafd die refereren aan verhaalgegevens die niet in de compilatie voorkomen, verhaalgegevens die door de compilator verwijderd zijn uit de in te voegen tekst waartoe zij behoorden. Het is niet eenvoudig een verklaring te geven voor de inconsequenties met betrekking tot Lanceloet en Perchevael. Heeft de compilator ze - gericht als hij was op de vaderschapsproblemen - over het hoofd gezien? Verkeerde hij ten | |
[pagina 187]
| |
onrechte in de veronderstelling dat de gebruikte methode van koppeling hem van dit soort problemen vrijwaarde? Besteedde hij bij de feitelijke invoeging alleen nog maar aandacht aan de las en keek hij niet meer naar het al uitgebreid voorbewerkte ‘binnenste’ van de in te voegen tekst? Of tilde hij in deze tweede fase niet meer zo zwaar aan dergelijke zaken, zolang de gegevens maar in overeenstemming bleven met wat zijn publiek van Perchevael of Lanceloet zou kunnen verwachten, zolang het rollenpatroon van de Arturridders maar niet doorbroken werd? Wat de verklaring ook moge zijn, het is duidelijk dat de aansluiting van de Moriaen op de Perchevael bepaald niet vlekkeloos is, al valt dat op het eerste gezicht niet op. De overgang van de Moriaen naar de Queeste, daarentegen, vertoont in het geheel geen oneffenheden. Nadat zij Moriaen en Acglavael begeleid hebben naar Moriane en het huwelijk van Moriaens ouders gevierd hebben, keren Perchevael, Lanceloet en Walewein snel terug naar het hof, omdat het bijna Pinksteren is. Zij willen aanwezig zijn op de Pinksterhofdag, aangezien reeds aangekondigd is dat de Graalheld op die dag naar Arturs hof zal komen.Ga naar voetnoot64 Alle belangrijke verhaaldraden worden zo weer gebundeld.Ga naar voetnoot65 Een nieuw ‘hoofdstuk’ van de entrelacementstructuur kan zich gaan ontplooien: de Queeste van den Grale. In de tweede en derde compilatiefase waren er vanwege het gebruik van de hofscènes als koppeling slechts twee plaatsen in de trilogie waar het invoegen van romans mogelijk was: tussen de Lanceloet en de Queeste en tussen de Queeste en Arturs doet.Ga naar voetnoot66 In principe biedt de overgang van de Lanceloet naar de Queeste meer ruimte voor interpolaties dan de tweede invoegmogelijkheid. De temporele marges in het afsluitende gedeelte van de Lanceloet zijn groot: er is een periode van een tiental jaren of meer te overbruggen tot Galaät oud genoeg is om zijn voorbestemde taak als Graalheld op zich te nemen. De handeling van de Lanceloet vult dit tijdsbestek vooral door middel van tijdverdichting op.Ga naar voetnoot67 Er is meer ruimte voor extra verhaalhandelingen dan door de Perchevael en de Moriaen in beslag genomen wordt. De compilator heeft deze gelegenheid echter niet benut. De overige in te voegen romans werden alle tussen de Queeste en Arturs doet | |
[pagina 188]
| |
geplaatst, in een positie die daarvoor eigenlijk minder geschikt is dan de overgang van de Lanceloet naar de Queeste. Er is tussen het verslag van de Graalqueeste en het verhaal van de ondergang van Arturs rijk geen noemenswaardige temporele marge aanwezig.Ga naar voetnoot68 De handeling loopt in feite gewoon door, zoals bijvoorbeeld blijkt bij de beschrijving van de hervatting van de liefdesrelatie tussen Lanceloet en Genevre.Ga naar voetnoot69 Binnen een maand na zijn terugkeer van de Graalqueeste bemint Lanceloet de koningin, die hij in de Queeste afzwoer, evenzeer als voorheen.Ga naar voetnoot70 Belangrijker nog dan het gegeven dat er qua tijd eigenlijk geen plaats is voor de ingevoegde romans, is het feit dat na de Queeste het bestel van de Arturwereld ingrijpend gewijzigd is. Lanceloet heeft zich afgewend van zijn liefde voor Genevre. Belangrijke personages als Galaät, Perchevael, Ywein en Bandemagus zijn gestorven. De Graal, die vanaf het begin van de Lanceloet steeds sterker op de voorgrond trad, is weer verdwenen, evenals het élan van de ‘chevalerie célestielle’, waarvan Bohort de enig overgebleven representant is. ‘Daventuren van Logers’ die in verband stonden met de Graal zijn in de Queeste tot een goed einde gebracht; voortaan zullen de uitdagingen voor de Arturridders een andere vorm, die van toernooien en onderlinge gevechten, aannemen.Ga naar voetnoot71 In thematisch opzicht liggen de zaken op de grens tussen Queeste en Arturs doet even stil: de drie hoofdthema's uit de Lanceloet zijn in de Queeste voortgezet en tot een bepaald eindpunt gebracht.Ga naar voetnoot72 Het thema van de liefde tussen Lanceloet en | |
[pagina 189]
| |
Genevre vond zijn (tijdelijke) besluit toen Lanceloet zijn geliefde afzwoer en voor zijn zondige liefde boete ging doen. Met de terugkeer van de Graal naar God en de dood van Galaät en Perchevael werd de ontwikkeling van het Graalthema afgesloten. Het echec van het werelds ridderschap en de kortstondige bloei van de ‘chevalerie célestielle’ in de Queeste vormden de (voorlopige) afsluiting van het thema van de ridderlijke hiërarchie. In Arturs doet zal het liefdesthema en het ridderschapsthema nieuw leven ingeblazen worden, teneinde naast thema's als de grilligheid van Fortuna, Morguweyns kwaadwilligheid en het verraad van Mordret de handeling te bepalen.Ga naar voetnoot73 Zover is het echter nog niet op het punt waar de compilator zijn vijf romans invoegde. Daar is de vraag ‘Hoe nu verder?’ even geheel open, maar de compilator was zeker niet vrij deze naar eigen inzicht te beantwoorden, aangezien hij zich diende te conformeren aan het antwoord dat in Arturs doet, de tekst die direct op zijn invoegingen aan moest sluiten, gegeven werd. De invoegingsmogelijkheid tussen Queeste en Arturs doet was de enig overgebleven plaats waar het inlijven van romans verteltechnisch (per hofscène) en codicologisch (door middel van de invoeging van katernen) nog gerealiseerd kon worden. De compilator heeft deze mogelijkheid wel moeten aangrijpen, al bracht zij grote risico's van verteltechnische aard met zich mee. In hoeverre de compilator aan deze gevaren is ontkomen zal verderop besproken worden, hier zal eerst ingegaan worden op de wijze waarop hij de vijf romans geschikt(er) maakte voor de invoeging. Er zijn fragmenten overgeleverd van de Wrake van Ragisel (hierna: Wrake) en van de Riddere metter mouwen die duidelijk afwijken van de corresponderende passages in de compilatie-versies van deze teksten.Ga naar voetnoot74 De fragmenten representeren de oorspronkelijke romans die als bron dienden voor de compilator. Bij de Wrake is het bovendien, net zoals bij de Perchevael (ten dele) het geval is, mogelijk de fragmenten en de compilatie-tekst naast het Oudfranse voorbeeld van de vertaling te leggen. Zowel bij de Riddere metter mouwen als bij de Wrake blijkt de versie die in de Lancelotcompilatie aangetroffen wordt aanzienlijk bekort ten opzichte van de fragmenten.Ga naar voetnoot75 Bovendien heeft de compilator in beide romans een entrelacement-structuur compleet met overgangsformules aangebracht die in de fragmen- | |
[pagina 190]
| |
ten niet of slechts in aanzet terug te vinden is.Ga naar voetnoot76 De overgangsformules ontbreken in de fragmenten, zoals op drie plaatsen te constateren is. Op twee daarvan is de oorspronkelijke tekst gehavend.Ga naar voetnoot77 De derde passage, die reeds door Gerritsen en Van Oostrom behandeld is, moge daarom ook hier als voorbeeld dienen.Ga naar voetnoot78 In fragment Ab van de Wrake wordt onder meer beschreven dat Walewein en Gariët de nacht door zullen brengen met Ydeine en een andere jonkvrouwe. Op dat punt begint de tekst te spreken over Licoridon die als boodschapper op weg gaat naar de jonkvrouwe van Galestroet. De verzen 669-676 luiden: Si gingen slapen met genaden
670[regelnummer]
Ende hadden nu wel haren wille,
Mar Licoridon en lah niet stille,
Die weh reet met groter craht
Beide over dah ende over naht
Ende nine virde vordat hi quam
675[regelnummer]
Int here dar hi sah ende vernam
Die jonvrouwe van Galistroet.Ga naar voetnoot79
Deze perspectiefwisseling op een duratief moment werd door de compilator omgezet in een overgangsformule, die zowel een ik-verteller als ‘die aventure’ bevat: Si speilden tsnachs dat soete spel
Datmen met vrouwen te speelne pliet,
1260[regelnummer]
Des si begerden gebrac hen niet.
Nu latic licgen dese vire
Ende sal u hier vertellen scire
Van Licoridone al bloet
Ende vander joncfrouwen van Galestroet.
Vander joncfrouwen van Galestroet ende van Maurus ende Waleweine ende vanden mantele [XXIII]Ga naar voetnoot80
1265[regelnummer]
Nu seget vord die aventure
Dat Licoridon ter selver ure
Doe hi van Waleweine sciet
Dat hi langer en lette niet
Hine voer met haesten groet
1270[regelnummer]
Toter joncfrouwen van Galestroet
| |
[pagina 191]
| |
Hoewel in slechts drie passages de brontekst naast de compilatie te leggen is, is het aannemelijk dat de werkwijze van de compilator als volgt kan worden omschreven: overgangen in perspectief die in de oorspronkelijke roman zonder auctoriaal commentaar of mogelijk met een korte opmerking van de ik-verteller plaatsvonden, werden tot een complete overgangsformule van het Lancelot en prose/Lanceloet-type omgewerkt. Alle zeven ingevoegde romans vertonen de overgangsformules en in alle zeven prevaleert sterk de vorm waarin de ik-verteller zorg draagt voor het afsluiten van de verhaaldraad(bundel) die losgelaten zal worden, terwijl ‘die aventure’ of ‘Daventure’ de instantie is die een nieuwe verhaaldraad(bundel) oppakt. In de Lanceloet kwam deze combinatie van ‘ic’ en ‘die aventure’ in ongeveer de helft van de gevallen voor; in de ingevoegde romans treft men haar in vrijwel alle gevallen aan.Ga naar voetnoot81 De vorm overheerst zelfs zozeer dat een persoonlijke voorkeur van de compilator voor deze combinatie verondersteld mag worden. De sterke overeenkomsten wijzen er tevens op dat alle romans door de compilator van overgangsformules voorzien zijn. Door ‘die aventure’ als vertellende instantie over te nemen uit de trilogie sluit de compilator vanzelf aan bij de bronnenfictie van de Lancelot en prose-vertaling, hoewel bijvoorbeeld in de ingevoegde romans geen enkele verslaggevingssessie voorkomt. In de zeven romans treedt de ik-verteller, niet alleen in de overgangsformules maar ook daarbuiten, vaker en nadrukkelijker op de voorgrond dan in bijvoorbeeld de Lanceloet. Dit past niet helemaal in de suggestie van betrouwbaarheid die de Lancelot en prose door onder meer juist het ontbreken van de ik-verteller op probeert te houden. Hier wreekt zich de vermenging van twee typen Arturromans. De ingevoegde teksten behoren immers tot de ‘klassieke’ Arturromans volgens het model van Chrétien, waarin de traditionele ik-verteller een rol van betekenis speelt, terwijl de trilogie behoort tot een type roman waarin een vertelinstantie (‘li contes’/‘die aventure’) de ik-verteller vervangt. De compilator is er niet toe overgegaan de ‘ic’ volledig uit zijn voorbeelden weg te werken. Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij, gezien de zojuist besproken invoeging van de overgangsformule in de Wrake, her en der zelfs auctoriale opmerkingen in de ‘ic’-vorm toegevoegd. Bij het aanbrengen van de overgangsformules is de compilator op een groot aantal plaatsen van de in de Lanceloet gesignaleerde praktijk afgeweken. In de Lanceloet markeert een ‘aventure’-formule vrijwel altijd een overschakeling van de ene verhaaldraad op de andere volgens het verteltechnische procédé ‘afwisseling’. In de ingevoegde romans, daarentegen, komt het vaak voor dat na de overgangsformule de verhaaldraad die in het voorafgaande gepresenteerd werd, voortgezet wordt met een nieuwe episode, zodat er van ‘afwisseling’ geen sprake is. In dergelijke gevallen is gewoonlijk wel het procédé ‘afsplitsing’ aan de orde: de gepre- | |
[pagina 192]
| |
senteerde verhaaldraadbundel wordt opgedeeld, waarbij het verhaal de hoofdverhaallijn verder volgt en de overige verhaaldraden, die door het procédé ‘samenvoeging’ tijdelijk met deze hoofddraad verbonden waren, worden afgehecht. In de Lanceloet wordt in een dergelijk geval slechts zelden een overgangsformule aangetroffen, hetgeen daar soms geresulteerd heeft in zeer lange ‘paragrafen’ in de entrelacement-compositie.Ga naar voetnoot82 Een voorbeeld moge volstaan om de opmerkelijke werkwijze van de compilator bij dergelijke overgangen te illustreren. Het voorbeeld is genomen uit Walewein ende Keye, een roman waarin de controverse tussen de beide titelhelden uitgewerkt wordt in een zoektocht van Walewein die - daartoe uitgedaagd door Keye - erin slaagt meer avonturen tot een goed einde te brengen dan alle andere Arturridders, waaronder Keye en diens 20 medestanders.Ga naar voetnoot83 Tijdens zijn tocht verslaat Walewein onder meer de ridder Gorleman, die hij na het gevecht verzoekt naar Arturs hof te gaan om van zijn overwinning te getuigen.Ga naar voetnoot84 Na een overnachting neemt Walewein vervolgens afscheid van Gorleman: Doe nam Walewein orlof saen
21065[regelnummer]
Ende es also en wech gegaen.
Nu latic hier van Gorleman bliven
Ende sal van Waleweine vord scriven.
LI. Hoe Walewein twee gygante verwan.
Nu seget vord daventure
Dat Walewein reet tier ure
21070[regelnummer]
In een herde woeste lant...
De verhaaldraad van Gorleman wordt losgelaten en zal in de afsluitende hofscène van Walewein ende Keye weer hervat worden. Het verhaal blijft Waleweins verhaaldraad volgen. Volgens de verteltechnische principes van de Lanceloet is de overgangsformule in feite overbodig. De formule dient hier vooral als aanduiding van een nieuwe episode in Waleweins avonturentocht en functioneert op dezelfde wijze als de initialen en de hoofdstuktitels. Dit soort plaatsen treft men herhaalde- | |
[pagina 193]
| |
lijk aan in het merendeel van de ingevoegde romans, hetgeen sterk doet vermoeden dat het hier gaat om een specifieke compositorische ingreep van de compilator.Ga naar voetnoot85 Door het inbrengen van ‘die aventure’-formules, ook op plaatsen waar dat verteltechnisch gezien niet direct nodig is, beklemtoonde de compilator het entrelacement-karakter van de ingevoegde teksten.Ga naar voetnoot86 Wanneer de brontekst lange passages over één personage vertoonde, zoals in Arturromans van het ‘klassieke’ type niet ongebruikelijk is, verdeelde de compilator deze aan de hand van de grenzen tussen de episodes in kleinere gedeelten. Aangezien de episode-scheidingen gewoonlijk gepaard zullen zijn gegaan met een korte duratieve fase waren zij bij uitstek geschikt voor de invoeging van een overgangsformule. Zonder dat er van daadwerkelijke afwisseling van verhaaldraden sprake is, maakt een dergelijke overgang dan toch een entrelacement-achtige indruk. Deze eigenzinnige toepassing van de overgangsformules is een van de belangrijkste elementen geweest van de bewerkingsmethode die de compilator toepaste om de in te voegen teksten af te stemmen op de trilogie. Daarnaast heeft de compilator naar alle waarschijnlijkheid enerzijds teksten bekort en anderzijds verhaaldraden en verhaaldraadsegmenten toegevoegd. In beide gevallen kunnen zowel inhoudelijke als codicologische motieven een rol gespeeld hebben. Bij de Perchevael en de Wrake kunnen de ingrepen van de compilator vastgesteld worden door de compilatie-teksten te leggen naast de fragmenten en vooral naast de Oudfranse grondteksten.Ga naar voetnoot87 Voor de andere teksten geldt | |
[pagina 194]
| |
dat er geen Oudfrans voorbeeld overgeleverd is en dat de eventuele fragmenten hoogstens informatie geven over de bekorting en niet over de eventuele toevoegingen. Toch mag verondersteld worden dat ook in sommige van deze teksten de compilator passages geïnterpoleerd heeft. De ruimte ontbreekt om hier al te diep op vermoede toevoegingen in te gaan. Slechts één geval zal vanuit het oogpunt van het entrelacement kort besproken worden: de Melions-handeling in de Torec.Ga naar voetnoot88 Nadat het personage Melions via een gevecht met Torec, dat overigens resulteert in vriendschappelijke betrekkingen tussen beide ridders, geïntroduceerd is (vs. 399-509), wordt zijn verhaaldraad afgehecht. In het vervolg van het verhaal wordt Melions' verhaaldraad twee keer hervat en wordt de Melions-handeling, die op een aantal plaatsen raakpunten vertoont met de Torec-handeling, naar een gelukkige afloop gevoerd. Bij de hervattingen maakt de compilator - aangenomen dat de episode is geïnterpoleerd èn dat de samensteller van de Lancelotcompilatie daarvoor verantwoordelijk is - gebruik van overgangsformules volgens het inmiddels bekende recept, waarbij ‘ic’ en ‘die aventure’ gecombineerd worden. Daarbij zijn dan de Melions-passages steeds ingevoegd op plaatsen waar de Torec-handeling een duratieve fase ingaat. In het eerste geval is Torec door de versmade jonkvrouwe Mabilie gevangengezet, terwijl de tweede interpolatie plaatsvindt op het moment dat Torec een langdurig genezingsproces door zal gaan maken.Ga naar voetnoot89 De mogelijk toegevoegde Melions-draad is zorgvuldig en geheel volgens de regels die uit de Lanceloet af te leiden zijn, in de Torec verwerkt, hetgeen de roman een eenvoudige entrelacement-structuur verschaft die hem compositorisch afstemt op de trilogie. Ook de andere vier romans vertonen een dergelijke compositie, evenals de Perchevael en de Moriaen. De vijf romans zijn door allerlei ingrepen (bekorting, het toevoegen van verhaaldraden en verhaaldraadsegmenten en vooral het aanbrengen van overgangsformules) verteltechnisch en codicologisch ‘pasklaar’ gemaakt voor de inlijving in de compilatie.Ga naar voetnoot90 De wijze waarop de invoeging-per-hofscène van de verschillende romans gerealiseerd werd en de | |
[pagina 195]
| |
problemen die daarbij naar voren kwamen, zullen nu, aan de hand van de volgorde van de teksten in de Lancelotcompilatie, besproken worden. De verbinding tussen de Wrake en de Queeste is hecht.Ga naar voetnoot91 De Wrake-handeling wordt al zeer vroeg in de Queeste expliciet aangekondigd, terwijl ook aan het eind van deze tekst nadrukkelijk naar de Wrake wordt vooruitgewezen.Ga naar voetnoot92 Een opmerkelijk lange overgangspassage koppelt de afsluitende hofscène (te Carmeloet) van de Queeste aan het hof ‘Tenen paeschen’ te Kardoel, waarmee de Wrake begint.Ga naar voetnoot93 Op het personele vlak zijn er geen direct in het oog springende moeilijkheden.Ga naar voetnoot94 De ongebruikelijk vage chronologie aan het slot van de Queeste maakt het onmogelijk vast te stellen of beide hofscènes temporeel onmiddellijk op elkaar aansloten. Het is echter aannemelijk dat er tussen beide hofdagen een zekere tijd verlopen is, hetgeen ook de veranderde locatie verklaren kan, aangezien Arturs hof zich in de loop van een jaar een aantal malen verplaatste. Qua tijd en ruimte is de aansluiting niet perfect, maar er is geen sprake van storende tegenstrijdigheden. De lichte onvolkomenheden vallen bovendien vrijwel in het niet tegenover de nadrukkelijke inhoudelijke verbindingen die door de las en de reeds genoemde vooruitwijzingen tot stand gebracht worden. De Wrake-aankondigingen in de Queeste zijn problematisch in het licht van de fasering van de genese van de compilatie. Zoals in par. 2.2 werd vermeld, heeft de corrector waarschijnlijk slechts vier teksten uit de huidige verzameling onder ogen gehad en wel in de configuratie van de tweede fase: Lanceloet, Perchevael, Queeste en Arturs doet. De overige romans vertonen geen correcties of leesaanwijzingen van zijn hand, hetgeen aanleiding was om te veronderstellen dat zij pas na het correctie-stadium in de compilatie opgenomen werden. De gecorrigeerde Queeste verwijst echter nadrukkelijk naar de ongecorrigeerde Wrake. De veronderstelling dat de invoeging van de Wrake in de eerste en/of tweede compilatiefase al wel voorzien was, maar nog niet gerealiseerd werd, biedt een mogelijke, maar niet geheel overtuigende verklaring voor deze eigenaardigheid. Hoewel er mogelijk meer aan de hand is, lijkt het vooralsnog raadzaam ervanuit te gaan dat de Wrake alleen in de derde fase daadwerkelijk deel uitgemaakt heeft van de compilatie.Ga naar voetnoot95 | |
[pagina 196]
| |
In vergelijking met de stevige las tussen de Queeste en de Wrake vertoont de overgang van de Wrake naar de Riddere metter mouwen veel speling, terwijl Walewein ende Keye, Lanceloet en het hert met de witte voet (hierna: Witte voet)Ga naar voetnoot96 en Torec onderling weer hecht verbonden zijn. De Riddere metter mouwen vult precies een katern. Aan de grote begininitiaal gaan zes verzen vooraf, die een zeer flexibele las naar een voorafgaande roman vormen.Ga naar voetnoot97 Na het afsluitende vers van de roman (‘Nu laticse hare feeste driven’Ga naar voetnoot98) is ruimte voor nog één vers (dat op ‘driven’ moest rijmen) opengelaten. Op een later tijdstip, mogelijk bij de invoeging, werd op deze plaats ‘Ende sal u vanden coninc scriven’ toegevoegd, hetgeen het begin van Walewein ende Keye aankondigt. Op grond van de flexibele lassen en een aantal codicologische eigenaardigheden van het Riddere metter mouwen-katern veronderstelt men dat de tekst mogelijk niet tot de oorspronkelijke opzet van de codex behoorde en er als een afgeronde component later ingeschoven werd.Ga naar voetnoot99 Niet alleen codicologisch, maar ook verteltechnisch past de Riddere metter mouwen niet helemaal op de plaats in de codex die hij inneemt.Ga naar voetnoot100 De Wrake besluit met een hofdag die kort na Pinksteren te Karmeloet plaatsvindt, terwijl het begin van de Riddere metter mouwen beschrijft ‘Dat coninc Artur op dese ure / Hilt een hof soe over groet / In die stat te Kardeloet, / Recht op enen tsinxen dach’.Ga naar voetnoot101 Chronologisch ligt er een gat van minstens een klein jaar tussen beide romans, hetgeen, net als bij de Queeste-Wrake-overgang, kan dienen ter verklaring van het verschil in hofplaats. In de op dit punt vergelijkbare overgang van Queeste naar Wrake werden deze verschilpunten echter gemaskeerd door de aanwezigheid van sterke inhoudelijke verbindingen en door het ontbreken van personele proble- | |
[pagina 197]
| |
men.Ga naar voetnoot102 De Wrake-Riddere metter mouwen-las mist dergelijke verbindingen en vertoont wel degelijk inconsequenties op het gebied van de personages. De belangrijkste daarvan betreft Perchevael, die, hoewel overleden in de Queeste, herhaaldelijk en als een van de belangrijke Arturridders optreedt in de Riddere metter mouwen.Ga naar voetnoot103 Verder treft men aan het hof een zekere Ydier aan, terwijl een gelijknamige - en dus mogelijk identieke - ridder in het direct voorafgaande slot van de Wrake juist voorgoed naar Schotland is vertrokken.Ga naar voetnoot104 Ywein vormt mogelijkerwijs een derde inconsequentie. Een ridder genaamd Ywein, een zoon van koning Uriën, is in de Queeste door Walewein gedood, maar toch komt een personage met die naam, waarvan niet duidelijk wordt of het nu Uriëns zoon is of niet, in de Riddere metter mouwen voor.Ga naar voetnoot105 Een laatste moeilijkheid is gelegen in de rol van de koning van Arragoen, die in de Riddere metter mouwen door Artur in hechtenis genomen wordt en in Walewein ende Keye weer op vrije voeten blijkt, zonder dat in één van beide romans zijn vrijlating beschreven wordt of in Walewein ende Keye aan zijn voorafgaande gevangenschap wordt gerefereerd.Ga naar voetnoot106 Hoewel dergelijke problemen op het gebied van de personages ook in andere ingevoegde romans voorkomen, zijn zij in de Riddere metter mouwen zo opvallend dat de roman niet zo goed past na de Wrake en vooral niet na de Queeste. Vanwege de codicologische eigenaardigheden en de besproken personele incon- | |
[pagina 198]
| |
sistenties is de Riddere metter mouwen in de compilatie enigszins een vreemde eend in de bijt. Daar staat echter tegenover dat de roman door kopiist B is opgetekend, bekort is (net als bijvoorbeeld de Wrake) en ingevoegd is overgeleverd. Bovendien bevat de Riddere metter mouwen overgangsformules van het gecombineerde type die op een aantal plaatsen toegepast worden op de afwijkende manier die als het handelsmerk van de compilator beschouwd zou kunnen worden.Ga naar voetnoot107 Als diens werkstuk is de Riddere metter mouwen zeker op zijn plaats in de Lancelotcompilatie, of de roman nu op een later tijdstip (in een vierde fase) tussen Wrake en Walewein ende Keye geschoven werd of niet. Overigens is een aansluiting van Walewein ende Keye op de Wrake zeer goed mogelijk. Aangezien tijdstip noch plaats van het hof waarmee Walewein ende Keye begint nader aangeduid worden, kan deze roman even naadloos aan de hofscène te Karmeloet die de Wrake besloot, worden gekoppeld als aan het hof te Karlioen aan het einde van de Riddere metter mouwen, waaraan hij in de overgeleverde compilatie vastzit. Pas als Walewein ende Keye al meer dan 1250 verzen onderweg is, blijkt dat Arturs hofdag naar alle waarschijnlijkheid te Kardoel plaatsvond, een locatie die noch op de Wrake noch op de Riddere metter mouwen aansluit.Ga naar voetnoot108 Aangezien deze lichte inconsistentie diep in de roman verscholen ligt, kan zij nauwelijks als storend aangemerkt worden. Het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat de toehoorders haar opgemerkt zullen hebben, mogelijk is zij ook aan de aandacht van de compilator ontsnapt. Bij de afronding van zowel de Wrake als de Riddere metter mouwen bevinden alle Arturridders zich aan het hof, zodat beide romans zonder personele perikelen vastgemaakt zouden kunnen worden aan het plenaire hof waarmee Walewein ende Keye een aanvang neemt. Het feit dat de huidige verbinding tussen de Riddere metter mouwen en Walewein ende Keye klopt en de hypothetische overgang van Wrake naar Walewein ende Keye evenzeer in orde zou zijn, wordt vooral gewaarborgd door het ontbreken van specifieke aanduidingen van tijd en plaats aan het begin van de te koppelen roman. Deze vaagheid - eigen aan het romantype waartoe de ingevoegde romans behoren, maar mogelijk ook door de compilator aangebracht - verleent het koppelingsmechanisme van de hofscènes de nodige flexibiliteit. Dezelfde vaagheid vertoont het begin van Witte voet: plaats noch tijd worden nader omschreven, zodat de roman naadloos aansluit op het uiteengaan van het hof te ‘Cardeloet’ (Kardoel), dat kort na ‘Sent jans dach’ plaatsvindt en de Walewein ende Keye-handeling afsluit.Ga naar voetnoot109 Hoewel zij overeenkomt met de grens tussen twee katernen is de verbinding tussen Walewein ende Keye en Witte voet hecht, met name dankzij de wijze waarop bij de overgang met het personage Keye omgesprongen wordt. | |
[pagina 199]
| |
Walewein ende Keye is niet vrij van enkele inconsequenties op het gebied van de personages: Perchevael en Ywein spelen op een bepaald moment in de roman een decoratieve rol, terwijl Acglavael actief optreedt.Ga naar voetnoot110 Aan het eind van de roman wordt Keye vanwege zijn verraderlijke daden ten opzichte van Walewein verjaagd van het hof. Dit gegeven levert op het eerste gezicht een duidelijke inconsistentie op aan het begin van Witte voet, waar Keye present blijkt bij het bezoek van de jonkvrouwe met het hondje aan het hof. Meteen na Keye's eerste optreden in Witte voet volgen echter een tiental verzen die ongetwijfeld van de hand van de compilator zijn en die uitleggen dat Keye de vorige dag teruggekeerd was aan het hof en dat zijn conflict met de koning en met Walewein door tussenkomst van de koningin bijgelegd was.Ga naar voetnoot111 Op deze plaats, waar in de nabijheid van de overgang een flagrante tegenstrijdigheid dreigde, heeft de compilator ingegrepen en de mogelijke inconsistentie voorkomen. Hij heeft de situatie zelfs ten goede gekeerd: Keye's optreden vormt nu een verbinding tussen de twee teksten die de las verstevigt. Inconsequenties in het ‘binnenste’ van de romans (zoals de hierboven gesignaleerde in Walewein ende Keye) liet hij daarentegen passeren, hetgeen het vermoeden doet ontstaan dat bij de feitelijke invoegingswerkzaamheden zijn aandacht vooral - misschien zelfs uitsluitend - uitging naar de lassen en hun directe context en hij de rest van de reeds bewerkte romans niet of nauwelijks meer controleerde. De Torec en Witte voet vormen codicologisch gezien een geheel.Ga naar voetnoot112 De overgang tussen beide romans is opmerkelijk in die zin dat de afsluitende hofscène van Witte voet niet voortgezet wordt in een aanvangshofdag in de Torec. In de eerste 1900 verzen van de Torec spelen Artur en zijn ridders zelfs geen rol van betekenis: ab ovo wordt de geschiedenis van de diadeem en van Torec beschreven, gevolgd door een verslag van het begin van zijn zoektocht die hem na verloop van tijd in contact brengt met Arturs hof. Torecs komst naar het hof wordt in de las van Witte voet naar Torec expliciet aangekondigd, zodat de toehoorders voorbereid zijn op de verbinding met het Arturhof. In de overgangspassage belooft de verteller zijn publiek te vertellen ‘Hoe Torec irst ter werelt quam, / Ende hoe hi daerna quam te hove / Ende werd een riddere van grote love’.Ga naar voetnoot113 | |
[pagina 200]
| |
De gang van zaken kan als entrelacement omschreven worden: de complete verhaaldraadbundel van Artur en zijn ridders wordt tijdelijk losgelaten en maakt plaats voor de draden van onder meer Melions en Torec.Ga naar voetnoot114 De Artur-streng wordt na enige tijd, waarin de Torec-handeling parallel aan de Artur-handeling verloopt, hervat met behulp van een hofscène.Ga naar voetnoot115 Het snoer van de ingevoegde romans en de trilogie vertoont bij de Torec een verdubbeling: er wordt een handeling beschreven die zich gelijktijdig met en ten dele zelfs vóór de gebeurtenissen in de Lanceloet, de Queeste en de ingevoegde romans afgespeeld heeft en waarvan nu achteraf verslag wordt uitgebracht. Dit verslag sluit uiteindelijk aan op de Artur-handeling via de hofscène die met het slot van Witte voet verbonden is. Het hof in de Torec, waarop geen ridder lijkt te ontbreken, bevindt zich te Tyntageel, het tijdstip wordt niet nader aangeduid.Ga naar voetnoot116 Dit sluit niet geheel aan op de voltallige hofdag te Karmeloet, die Witte voet besloot. De gewijzigde locatie kan als een indicatie voor enig tijdsverloop beschouwd worden. Op het hof bevecht en overwint Torec ‘Ywain, conincs Uriens sone’, hetgeen de enige opvallende inconsistentie op het gebied van de personages in deze roman vormt, aangezien deze ridder de Queeste niet overleefde.Ga naar voetnoot117 De Torec besluit met een beschrijving van het geluk van Torec en Miraude en met een epiloog die het derde boek van de compilatie afrondt en de inhoud van het vierde boek aankondigt: Nu latic Torecke ende sijn wijf
Bliscap driven al haer lijf,
Ende sal u vord (doen verstaen)Ga naar voetnoot118
Gelijc dat die aventuren gaen
3845[regelnummer]
In dien vierden boec al bloet,
Daer in staet harre alre doet,
Die ter tavelronden toe horen.
Menech riddere wel geboren
Dede daer sinen inde, Godweet,
| |
[pagina 201]
| |
3850[regelnummer]
Alse gi horen sult gereet,
Hier achter in des boecs inde,
Soe datmer nember af ne vinde
Te sprekene in en gere maniren,
Men wilre logene toe visiren.
3855[regelnummer]
Dus indic hier den derden boec.
God hude ons jegen sduvels vloec!
Amen.
Deze epiloog en de bede aan het eind daarvan brengen de overgang naar Arturs doet en de daaraan voorafgaande, religieus getinte, proloog tot stand. De hofscènes aan het slot van de Torec en het begin van Arturs doet zijn in dat verband minder functioneel.Ga naar voetnoot119 Hoewel het patroon bij de lassen aan weerszijden van de laatste roman, de Torec, gevarieerd werd, kan uit de bespreking van de invoeging van de vijf romans tussen Queeste en Arturs doet en uit de beschrijving van de incorporatie van Perchevael (zie par. 2.2) en Moriaen geconcludeerd worden dat de plenaire hofscènes daarbij als koppeling dienden. De hofdagen, waarmee de oorspronkelijke teksten als representanten van het ‘klassieke’ type Arturroman begonnen en afsloten, stelden de compilator in staat de zeven romans, die verteltechnisch aangepast werden aan het corpus waarin zij een plaats zouden krijgen, aaneen te voegen tot twee lange intermezzo's tussen de delen van de Lancelot en prose-vertaling. Hoewel iets minder ambitieus dan de invlechting van de Perchevael die de compilator in eerste instantie wilde uitvoeren, is de incorporatie van zeven Arturromans in de Lanceloet-Queeste-Arturs doet een compositorische prestatie van formaat. De wijze waarop de compilator de zeven teksten heeft afgestemd op en ingelijfd in de trilogie getuigt van inzicht in de entrelacement-verteltechniek en van vaardigheid en zelfstandigheid in de toepassing van deze vertelwijze. In tegenstelling tot de Lanceloet-inconsistentie in de eerste compilatiefase, waarin alles tot in de kleinste details moest kloppen om de Perchevael te doen opgaan in de Lanceloet, lijken kleine en grotere inconsequenties op het gebied van de personages (c.q. verhaaldraden), zoals die in de voorafgaande bespreking gesignaleerd zijn, in de tweede en derde fase minder zwaar te wegen.Ga naar voetnoot120 Slechts in één | |
[pagina 202]
| |
geval (Keye in Witte voet) heeft de compilator ingegrepen en een inconsistentie voorkomen. De overige gevallen, gewoonlijk diep in de romans verscholen, zijn aan zijn aandacht ontsnapt òf niet als storend element aangemerkt en daarom niet verwijderd. Vóór men de compilator van onzorgvuldigheid beticht vanwege de kleine foutjes die men bij nauwkeurig toezien in zijn verhaaldraadvlechtwerken kan ontdekken, is het van belang te wijzen op de mogelijkheid dat de eis van volledige consistentie door het beoogde publiek van de compilatie wel eens in het geheel niet gesteld zou kunnen zijn. Het is zelfs zeer de vraag of een luisterend publiek de inconsistenties opgemerkt en afgekeurd zal hebben, aangenomen dat het de verzameling teksten in relatief korte tijd in de huidige volgorde voorgeschoteld kreeg. Door de gevolgde invoegmethode bleven de romans afzonderlijke componenten met een zekere mate van zelfstandigheid, die ook buiten de context van het grote geheel waarin zij opgenomen waren, gefunctioneerd kunnen hebben. In de bovenstaande paragrafen is vrijwel uitsluitend gesproken over de wijze waarop de compilatie tot stand kwam. Op de motieven voor de samenstelling en voor bijvoorbeeld de rangschikking van de vijf teksten tussen Queeste en Arturs doet is niet nader ingegaan, omdat de bestudering van de wijze waarop de compilator de entrelacement-verteltechniek heeft toegepast geen informatie daaromtrent opgeleverd heeft.Ga naar voetnoot121 Verder onderzoek naar met name de inhoudelijke aspecten van de ingevoegde romans zal hopelijk de intrigerende vraag naar de beweegredenen van de samensteller van de Lancelotcompilatie kunnen beantwoorden. | |
3. BesluitIn de Lancelot-prozaroman hult de ‘matière de Bretagne’ zich in de mantel van de prozakroniek. De Lancelot-Queste-Mort Artu suggereert de betrouwbare en volledige geschiedenis van Arturs heerschappij te zijn, gebaseerd op de optekening | |
[pagina 203]
| |
van verslagen uit de eerste hand over de gebeurtenissen. Teneinde geloofwaardig over te komen maakt de roman onder meer gebruik van de vertrouwenwekkende prozavorm en van nauwgezette beschrijvingen van tijdsverloop en locaties. De entrelacement-verteltechniek stelt de auteur(s) daarbij in staat de gebeurtenissen te beschrijven op een wijze die de illusie schept dat zij gelijktijdig plaatsvinden. Deze illusie van gelijktijdigheid, die eerder op vergelijkbare wijze door de kroniekschrijver Villehardouin tot stand gebracht werd, draagt bij tot de kronikale vermomming van de prozaroman. Ook een ander aspect van de verteltechniek, het vervangen van de traditionele ik-verteller door het onpersoonlijke ‘li contes’, staat in dienst van de suggestie van betrouwbaarheid. Het patroon van het thematische entrelacement wordt gekenmerkt door het parallelle optreden van zich geleidelijk ontwikkelende thema's, hetgeen zozeer werkelijkheidsgetrouw is dat het de kronikale fictie ondersteunt. De systematische toepassing van het entrelacement in de Lancelot en prose vormt een cruciaal moment in de ontwikkeling van de vertelvormen in het genre van de roman. Het voorbeeld van de Lancelot laat overtuigend zien dat het mogelijk is meerdere verhalen tegelijk te vertellen, dat een auteur zich niet langer hoeft te beperken tot het beschrijven van één lineair verlopende verhaalhandeling. Er wordt een dimensie toegevoegd aan het vertellen van een verhaal. Met behulp van sprongen in ruimte en tijd blijkt het mogelijk het simultaan plaatsvinden van gebeurtenissen, zoals dat in ‘de werkelijkheid’ gebeurt, op een geloofwaardige wijze over te brengen in het platte vlak van de geschreven tekst. Dit streven naar het benaderen van de werkelijkheid, naar het scheppen van een illusie van levensechtheid, lijkt één van de belangrijkste oogmerken van de auteur(s) van de Lancelot-trilogie te zijn geweest. De invoering van het nieuwe romanconcept dat de Lancelot en prose uitdraagt, is in de Lage Landen geleidelijk verlopen. Van de twee innovaties bij uitstek, de prozavorm en het entrelacement, is de laatstgenoemde als eerste geaccepteerd. Werd deze vertelwijze in Lantsloot vander Haghedochte mogelijk nog als een noodzakelijk kwaad beschouwd, waar de bewerker niet omheen kon of wilde, in de Lanceloet werden het entrelacement en daarmee samenhangende zaken als het vertelperspectief volledig in de vertaling overgenomen. De prozavertaling die als vermoedelijk laatste schakel in de trits van de bewerking en de vertalingen ook qua vorm bij het origineel aansloot, zal de Lancelot en prose ook in de vertelwijze op de voet gevolgd hebben. De Lancelotcompilatie vertoont een ander aspect van het receptieproces: het zelfstandig toepassen van de vertelwijze zoals die uit de Lanceloet (en ook uit de Queeste en Arturs doet) naar voren komt. De compilator heeft de kunst van het entrelacement afgekeken in de vertaling en maakt, op vakkundige en soms eigengereide wijze, gebruik van de verteltechniek bij het bewerken van bestaande romans en bij het vervaardigen van eigen werk. Het gegeven dat de inbedding van de ‘cnape’-episoden in de Walewein veel weg heeft van een entrelacement-structuur en het feit dat de Roman van Limborch een vergelijkbare compositie vertoont, doen vermoeden dat de compilator niet de eerste of de enige Middelnederlandse dichter was, die niet alleen verhaalstof, maar ook de vertelwijze uit de Lancelot en prose of een vertaling daarvan overgenomen heeft. | |
[pagina 204]
| |
De vraag of het entrelacement in de Lancelot en prose school gemaakt heeft onder de middeleeuwse dichters die werkten in de ‘slipstream’ van deze innoverende tekst en zijn vertalingen lijkt interessante onderzoeksperspectieven te bieden, niet alleen in de Middelnederlandse context, maar ook in de Westeuropese. Indien de beschrijving van het thematische en vooral die van het verteltechnische entrelacement in de Lanceloet èn de ‘Préparation à la Queste’, die in de hoofdstukken 2 en 3 gegeven werd, daarbij op enigerlei wijze als basis of aanzet kan dienen, heeft deze inleidende studie haar doel bereikt. Het is passend om de Lanceloet nu zelf aan het woord te laten in de editie van vs. 10741-16263, die - voorafgegaan door een korte uiteenzetting over de editieprincipes - op deze inleiding volgt. Dit tekstgedeelte is vanuit het oogpunt van het entrelacement buitengewoon interessant. In verteltechnisch opzicht is het onder meer van belang omdat het de hervatting van Lanceloets verhaaldraad, die ruim 10.000 verzen lang onder de verhaaloppervlakte verborgen bleef, en het langste verhaaldraadsegment gewijd aan één ridder bevat. In thematisch opzicht is het zo mogelijk nog belangwekkender, aangezien het onder andere de verwekking van Galaät - door Frappier gekenschetst als ‘l'épisode capital, charnière de tout le Lancelot en prose’Ga naar voetnoot122 - beschrijft. |
|