Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 3 (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 3
Afbeelding van Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 3Toon afbeelding van titelpagina van Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.14 MB)

Scans (36.03 MB)

ebook (9.61 MB)

XML (2.24 MB)

tekstbestand






Editeur

Frank Brandsma



Genre

poëzie

Subgenre

ridderroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 3

(1992)–Anoniem Lanceloet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 31]
[p. 31]

2 De entrelacement-verteltechniek in de Lanceloet

1. Definitie van de entrelacement-verteltechniek in de Lanceloet

De Lancelot en prose beschrijft een reeks zoektochten. Wanneer Arturs ridders van een dergelijke queeste terugkeren aan het hof zijn zij verplicht naar waarheid verslag te doen van al hun avonturen.Ga naar voetnoot1 De koning heeft vier klerken in dienst, die deze avonturenverslagen uit de mond van de betrokken ridders te boek stellen, opdat de nakomelingen van Artur kennis kunnen nemen van de dappere daden van diens ridders.Ga naar voetnoot2 De tekst beschrijft een aantal bijeenkomsten aan het hof waarin de ridders het verhaal van hun belevenissen doen. De Lanceloet beschrijft twee van deze verslaggevingssessies, namelijk bij Lanceloets kortstondige terug-

[pagina 32]
[p. 32]

keer aan het hof ter gelegenheid van het toernooi te Kameloet en bij de afsluiting van de Lanceloetqueeste, als alle ridders weer aan het hof verzameld zijn.Ga naar voetnoot3 In een dergelijke bijeenkomst vertellen de Tafelronderidders elk op hun beurt wat hun in de afgelopen periode overkomen is. Men kan zich de verslaglegging van deze verhalen voorstellen als een aaneenschakeling van verslagen, die steeds hetzelfde tijdsbestek bestrijken. Elk van deze verhalen afzonderlijk zou bij wijze van spreken de stof kunnen vormen van een Arturroman van het ‘klassieke’ type, een roman als Chrétiens Erec of Yvain. De Lancelot en prose echter beperkt zich niet tot het verslag van de belevenissen van één ridder, maar lijkt alle avonturen van alle ridders te willen incorporeren. De prozaroman suggereert dat hij direct teruggaat op de opgetekende avonturenverslagen. Het werk van Arturs klerken vormt de bron van de roman, zo spiegelt de Lancelot-Queste-Mort Artu zijn publiek voor teneinde het te overtuigen van zijn betrouwbaarheid als kroniek van het Arturtijdperk.Ga naar voetnoot4

Wat betreft de vorm wijkt de roman af van de fictieve bron, die men zich - zoals op grond van de tekstgegevens over de verslaglegging kan worden verondersteld - moet voorstellen als een reeks verslagen, elk vanuit het perspectief van één ridder verteld, die steeds dezelfde periode beslaan. In de roman zijn deze verslagen door elkaar heen gevlochten. Elk verslag vormt de - fictieve - basis voor een verhaaldraad in de tekst: de beschrijving van de belevenissen van één personage.Ga naar voetnoot5 De verhaaldraad in de uiteindelijke roman is de neerslag van het ooggetuigenverslag. Het verhaal wisselt segmenten van de verschillende verhaaldraden af; het schakelt van de verhaaldraad van personage A naar die van B, vandaar naar

[pagina 33]
[p. 33]

C en dan weer terug. Op deze manier wordt het tijdsbestek, waarvan elke afzonderlijke ridder verslag doet, niet steeds opnieuw van begin tot eind doorlopen, maar in principe slechts éénmaal. De chronologische leidraad vormt daarbij de verhaaldraad van de hoofdpersoon, waarvan de handeling gedurende de gehele periode wordt gepresenteerd. Het verslag van zijn belevenissen wordt afgewisseld met de beschrijving van het wedervaren van andere ridders. Voor Lanceloet geldt dat zijn verhaaldraad, hoewel deze in afzonderlijke segmenten discontinu gepresenteerd wordt, zijn belevenissen volledig beschrijft: men kan uit de roman opmaken wat Lanceloet gedurende het gehele beschreven tijdsbestek meemaakte. Van de verslagen en dus lotgevallen van minder belangrijke ridders is het verslag minder volledig in de roman opgenomen; soms wordt slechts één episode uit een dergelijk verslag in de roman teruggevonden.

De verschillen tussen de fictieve bron en de uiteindelijke roman zijn toe te schrijven aan de toepassing van de entrelacement-verteltechniek.Ga naar voetnoot6 In de Lancelot-Queste-Mort Artu heeft de ‘matière’ (de reeks avonturenverslagen) de ‘conjointure’ van het entrelacement gekregen. De verhaaldraden volgen elkaar niet op, maar zij wisselen elkaar af, zodat de illusie ontstaat dat de avonturen van de afzonderlijke personages zich vrijwel gelijktijdig afspelen. Zo kunnen meerdere verhalen op een realistische wijze tegelijk verteld worden. Zo kunnen in de Lancelot-Queste-Mort Artu, de roman die pretendeert de complete kroniek van de Arturera te zijn, de belevenissen van alle relevante personages, die zich in hetzelfde tijdsbestek afspelen, voor het voetlicht gebracht worden op een wijze die de simultaneïteit van die belevenissen tot uitdrukking brengt. De entrelacement-verteltechniek die de mogelijkheid daartoe biedt, vormt het onderzoekobject van dit tweede hoofdstuk.

Met de hierboven aangeduide verschillen tussen de fictieve bron en de roman in zijn uiteindelijke vorm als uitgangspunt kan deze narratieve techniek als volgt omschreven worden. De entrelacement-verteltechniek deelt de totale verhaalhandeling geleidelijk op in een aantal componenten, die elk een verhaaldraad vormen. Segmenten van deze verhaaldraden worden afwisselend gepresenteerd. Het uiteengaan van de verhaaldraden gaat in de loop van de handeling in een verhaalgedeelte over in een toenemende bundeling van verhaaldraden (convergentie).

Deze begripsbepaling heeft alleen wat betreft de entrelacement-verteltechniek in de Lanceloet en zijn Oudfranse voorbeeld de status van een definitie, aangezien zij op de kenmerken van de vertelwijze in deze teksten gebaseerd is. Zij pretendeert niet het entrelacement in al zijn verschijningsvormen te definiëren; daarvoor

[pagina 34]
[p. 34]

is zij te zeer gericht op het entrelacement in één romangedeelte. Het onderzoek waaruit een dergelijke algemeen geldende definitie voort zou kunnen komen, te weten een bestudering van de entrelacement-vertelwijze in een reeks van teksten uit verschillende perioden, is nog een desideratum.Ga naar voetnoot7

De definitie van de entrelacement-verteltechniek concentreert zich op de afwisseling der verhaaldraden als de essentie van deze manier om een verhaal te vertellen. Het toepassen van de vertelwijze lijkt voort te komen uit de intentie van de auteur(s) de geschiedschrijving van Arturs regeerperiode zo realistisch mogelijk te presenteren. De roman suggereert levensechtheid en daardoor betrouwbaarheid, doordat hij beschrijft dat - net als in het leven zelf - tegelijkertijd een groot aantal zaken zich afspeelt. Met deze suggestie van betrouwbaarheid hangt de al besproken bronnenfictie samen, maar ook bijvoorbeeld de wijze waarop het verhaal als het ware zichzelf vertelt (‘li contes’/‘die avonture’ fungeert als vertelinstantie) en het gebruik van de prozavorm. Het entrelacement is een belangrijk onderdeel van de aankleding als kroniek, die zozeer bepalend is geweest voor de vormgeving van de Lancelot-Queste-Mort Artu. In de Middelnederlandse vertalingen werkt deze presentatievorm door. Bij de beschrijving van de entrelacement-verteltechniek in de Lanceloet zullen de andere aspecten van de vormgeving als kroniek zo nodig in de uiteenzetting betrokken worden.

Uitgaande van de definitie van de entrelacement-verteltechniek in de Lanceloet zal in de volgende paragrafen het verteltechnische aspect van de vertelwijze belicht worden. Het thematische niveau van de compositie blijft daarbij nog zoveel mogelijk buiten beschouwing. Dat aspect komt in het volgende hoofdstuk aan de orde. Het gaat hier in eerste instantie vooral om vragen als: ‘hoe ziet een verhaaldraad er uit?’, ‘hoe wordt een verhaaldraad in segmenten verdeeld?’, ‘hoe komen de overgangen van de ene verhaaldraad naar de andere tot stand?’, ‘welke rol spelen ruimte en vooral tijd bij de afwisseling der verhaaldraden?’, ‘verleent de tekst haar publiek bijstand bij het volgen van het ingewikkelde verhaal?’. Bij deze uiteenzetting fungeren de structuuraspecten persoon, ruimte en tijd als uitgangspunt.Ga naar voetnoot8 De verhaalcategorie persoon gaat, vanwege de rol die dit structuuraspect in het kader van de entrelacement-verteltechniek toebedeeld is, schuil in de bespreking van de verhaaldraden, waarvan de personages de dragers zijn.

2. Verhaaldraden

Terwijl Lot door onder andere de ‘tapisserie’-metafoor het concept al enigszins aangafGa naar voetnoot9, introduceerde Pauphilet het begrip verhaaldraad als aanduiding van de

[pagina 35]
[p. 35]

samenstellende delen van de entrelacement-compositie: ‘Ainsi la trame narrative de ce roman est faite de ces récits biographiques qui, pareils à des fils diversement colorés, forment tour à tour le dessin principal, puis se perdent, reparaissent, s'entrecroisent, et dont les plus brillants seuls se réunissent enfin pour former un dernier et magnifique motif.’Ga naar voetnoot10 De verhaaldraden zijn ‘récits biographiques’, beschrijvingen van de belevenissen van de personages. Elke verhaaldraad wordt gevormd door de beschrijving van de avonturen van één verhaalfiguur. Samengebundeld en vervlochten vormen de verhaaldraden de totale handeling van het verhaal. Zij leveren de componenten waaruit de entrelacement-structuur is opgebouwd. Daarbij functioneert niet de gehele verhaaldraad als compositionele eenheid, maar gedeelten daarvan: de verhaaldraadsegmenten.

In principe geeft elke verhaaldraad de lotgevallen weer van één verhaalfiguur gedurende de beschreven periode, bijvoorbeeld gedurende de Lanceloetqueeste in de Lanceloet. Het is mogelijk de afzonderlijke verhaaldraden te reconstrueren door de verhaalgedeelten waarin het personage optreedt achter elkaar te zetten. Wanneer men aldus de verhaaldraadsegmenten uit de entrelacement-structuur loshaalt en rangschikt naar personage, blijkt elk van de verhaaldraden te bestaan uit gedeelten die rechtstreeks in de roman gepresenteerd worden en uit gedeelten waarvan de inhoud in de tekst alleen maar aangeduid wordt. In het tijdsbestek beleeft elk personage één of meer avonturen die ‘te vertelne wardich’ zijnGa naar voetnoot11, maar daarnaast maakt hij of zij ook perioden door die niet van belang zijn voor het verhaalverloop, bijvoorbeeld wanneer een ridder gedurende enkele weken in een abdij verblijft om te herstellen van de verwondingen, die hij in een gevecht heeft opgelopen, of wanneer een ridder lange tijd gevangengehouden wordt. Elke verhaaldraad vertoont een afwisseling van actieve en minder actieve perioden. De entrelacement-verteltechniek zorgt ervoor dat het publiek van de roman ‘aanwezig’ is wanneer een personage handelend optreedt. Dergelijke episoden worden compleet en rechtstreeks beschreven, terwijl de minder dynamische delen van de verhaaldraad indirect en in sterk samengevatte vorm aan het publiek gepresenteerd worden.Ga naar voetnoot12 In een verhaaldraadsegment wordt de beschrijving van een avontuur gewoonlijk voorafgegaan door een beknopte aanduiding van de duratieve - gelijkmatig voortdurende - toestand van het personage, die aan deze actieve episode voorafging en afgesloten met een vergelijkbare indicatie van de handelingsarme periode die zal volgen. Zo wordt de illusie geschapen dat de handeling van een verhaaldraad gelijkmatig doorloopt wanneer deze niet direct aan het publiek gepresenteerd wordt. Deze suggestie komt in par. 4 en par. 6 nog nader aan de orde.

Het tijdelijk afbreken van een bepaalde handelingslijn om deze later weer op te nemen, vindt men ook in bijvoorbeeld moderne romans en in hedendaagse speelfilms en televisieprogramma's. Bij de moderne toepassing van dergelijke afbrekingstechnieken speelt het element ‘spanning’ gewoonlijk een belangrijke

[pagina 36]
[p. 36]

rol. Dit is niet het geval bij de afwisseling van verhaaldraden in de entrelacement-verteltechniek in de Lanceloet.Ga naar voetnoot13 In deze tekst wordt de handeling in een bepaalde verhaaldraad bij de afsluiting door een overgangsformule vrijwel altijd duratief. De verhaaldraden worden niet op spannende momenten (bijvoorbeeld midden in een tweegevecht) afgebroken, maar juist wanneer de rust in de verhaalhandeling weer hersteld is.

Het feit dat de gereconstrueerde verhaaldraad bestaat uit uitgebreid verhaalde gedeelten en uit stukken die vanwege hun duratieve karakter slechts aangeduid worden, betekent niet dat de verhaaldraad de belevenissen van het personage onvolledig weergeeft. Men kan uit het verslag opmaken wat de verhaalfiguur deed op elke willekeurige dag van het betrokken tijdsbestek. Op bepaalde dagen beleefde hij een avontuur, dat volledig en rechtstreeks verhaald wordt, terwijl hij op andere dagen rondzwierf zonder iets te bereiken, hetgeen slechts met enkele woorden aangegeven wordt. Met name in het eerste gedeelte van de Lanceloetqueeste in de Lanceloet geven de belangrijke verhaaldraden op deze wijze een compleet verslag van de lotgevallen van de betrokken verhaalfiguren.Ga naar voetnoot14 Het komt echter ook voor dat een verhaaldraad onvolledig is: de beschrijving van het wedervaren van het personage vertoont lacunes, die niet door de indicatie van duratieve situaties ingevuld worden. De verhaaldraad van Lioneel is hiervan een voorbeeld: terwijl hij nog niet eerder in de Lanceloet optrad, maakt hij in vs. 10782 zijn opwachting aan het hof, zonder dat de tekst ook maar enige informatie geeft over zijn lotgevallen in de voorafgaande periode.Ga naar voetnoot15 In het tweede gedeelte van de Lanceloetqueeste vertoont het merendeel der verhaaldraden lacunes, ook de verhaaldraden die in de eerste fase van de zoektocht een compleet verslag van de belevenissen van het personage gaven. De roman lijkt in dit gedeelte, dat een langere periode bestrijkt, zijn volledigheidsstreven los te laten.

Teneinde deze slechts gedeeltelijke volledigheid en de afwisseling van actieve en minder actieve perioden te demonstreren zal in de volgende bladzijden één representatieve verhaaldraad uit het vlechtwerk gelicht en uitgebreid besproken worden. Aan de hand van de episodes waarin Agravein optreedt, zal zijn verhaal-

[pagina 37]
[p. 37]

draad geïsoleerd en gereconstrueerd worden. Daarbij is een beknopte samenvatting van de inhoud van ieder verhaaldraadsegment onontbeerlijk. Deze parafrase gaat steeds vergezeld van een bespreking van de verteltechnische aspecten van het betreffende gedeelte van Agraveins verhaaldraad, waarbij met name aandacht wordt besteed aan de beide hierboven genoemde aspecten.

In de Lanceloet maakt Agravein deel uit van de groep ridders, die op de tweede dag van de verhaalhandeling op zoek gaat naar (nieuws over) Lanceloet.Ga naar voetnoot16 Na het definitieve uiteengaan van deze groep zoekers wordt Agraveins verhaaldraad weer opgepakt op de negende dag na de opsplitsing. Wat Agravein meemaakte in de tussenliggende periode wordt aldus aangeduid:

5532[regelnummer]
Alse Agraveyn was gesceden
 
Van sinen gesellen, alse gi horen
 
Mocht inden boec hier te voren,
 
Dat hi reet lange in dat lant,
5536[regelnummer]
Dat hi gene avonture ne vant
 
Die te vertelne wardich si.
 
Ga naar margenoot+ So waer hi reet vragede hi
 
Om niemare van Lancelote,
5540[regelnummer]
Ga naar margenoot+ So dat hi reet also tote
 
IX dagen so ende hi altoes sochte
 
Lancelote die hi niet vinden mochte.
 
Ga naar margenoot+ Hi quam gereden opten IXden dach...Ga naar voetnoot17

Het verhaal vervolgt dan met een verslag van Agraveins overwinning op Dryas en zijn gevangenneming door Dryas' wraaklustige broer Sornahan. Wanneer Agravein eenmaal in diens kerker beland is en voorlopig niet handelend op zal treden, verlaat het verhaal zijn verhaaldraad.Ga naar voetnoot18

Wanneer Sornahan ook Agraveins broer Gurreës gevangen neemt, wordt Agraveins verhaaldraad kortstondig opgepakt. Het verhaal beschrijft hoe Gurreës in Sornahans gevangenis geworpen wordt. Agravein herkent hem eerst niet

[pagina 38]
[p. 38]

omdat er weinig licht is in de kerker. Pas de volgende dag ontdekt hij dat hij gezelschap gekregen heeft van zijn broer. Hij vertelt Gurreës:

 
‘Ic bem Agraveyn ende hebbe gewesen
 
Meer dan VII weken in desen
8452[regelnummer]
Kerker daer wi in sijn gevaen.’
 
Ende hi telde sinen broeder saen
 
Hoe hi was gevaen ende gewontGa naar voetnoot19

Zeven weken heeft Agravein in gevangenschap doorgebracht, hetgeen zich onder de verhaaloppervlakte afgespeeld heeft. Deze weinig enerverende periode wordt niet rechtstreeks gepresenteerd in de roman. De enige vermeldenswaardige ervaring van Agravein in deze periode, de liefdevolle verpleging door een jonkvrouwe (Sornahans nicht) die hem ten deel viel, wordt achteraf beschreven in zijn verslag tegenover Gurreës. Wanneer even later deze jonkvrouwe de gevangenen bezoekt, blijkt dat zij Agravein verzorgd heeft uit dankbaarheid jegens Gurreës, die haar een jaar geleden voor ontvoering en aanranding heeft behoed.Ga naar voetnoot20 Zij belooft de broers hen zoveel mogelijk te helpen gedurende hun gevangenschap en zal, zodra Gurreës van zijn verwondingen hersteld is, proberen hen te verlossen.

Het verhaal maakt zich dan op om de verhaaldraden van Agravein en Gurreës, die weer een duratieve fase van gevangenschap ingaan, te verruilen voor een andere verhaaldraad, te weten die van hun broer Gaheret. De weinig opzienbarende lotgevallen van de twee broers in de komende weken worden als volgt aangekondigd:

8532[regelnummer]
Ende ne haddem niet vernoyet
 
Die vangnesse ende vermoyet,
 
Si hadden gehadt in dien dagen
 
In die vangnessen daer si in laegen
8536[regelnummer]
Al dat gemac dat hebben mochte
 
Enich ridder waer dat hijt sochte.
 
Ga naar margenoot+ Nu swiget davonture van desen
 
Ende salre af spreken alst tijt sal wesen
8540[regelnummer]
Ende sal van den avonturen tellen
 
Die Gariette gevellen.Ga naar voetnoot21

Gaherets avonturen monden uit in een gevecht tegen Sornahan, naar wie hij op zoek is gegaan nadat een jonkvrouwe hem verteld heeft dat deze ridder Gurreës en Agravein al twee maanden gevangen houdt.Ga naar voetnoot22 In tegenstelling tot zijn oudere

[pagina 39]
[p. 39]

broers weet Gaheret Sornahan te verslaan. De bevrijding van Agravein en Gurreës betekent de hernieuwde opneming van beider verhaaldraden.Ga naar voetnoot23

Wederom wordt kort gememoreerd wat er in de voorafgaande periode, die niet rechtstreeks verhaald werd, gebeurd is: de twee broers werden in hun gevangenis verzorgd door de jonkvrouwe.Ga naar voetnoot24 De verhaaldraden van de drie broers lopen vanaf dit punt parallel en vormen een bundel. Nadat zij zich met Sornahan verzoend hebben, verblijven de drie nog een week aan diens hof, teneinde volledig van de opgelopen verwondingen te herstellen. Aan deze week - een weinig actieve periode - besteedt de tekst verder geen aandacht. In afwijking van het gebruikelijke patroon bij dergelijke duratieve situaties schakelt het verhaal op dit punt niet over naar een andere verhaaldraad, maar verwijlt het bij de drie broers.

Zij raken kort na hun vertrek van Sornahan verwikkeld in de familietwist tussen hertog Cales en zijn zoons, waarbij zij aan de kant van de hertog aan een van de schermutselingen deelnemen.Ga naar voetnoot25 Dit gevecht beslist het conflict niet en na afloop besluit Gaheret de hertog bij te staan tot de strijd beslecht is. Terwijl de hertog ter versterking van zijn troepen alle ridders uit het land ontbiedt, blijven Gaheret, Gurreës en Agravein bij hem. De drie broers gaan weer een duratieve periode in en het verhaal verruilt hun verhaaldraden voor die van het hof, waar men nog steeds verontrust wacht op nieuws over Lanceloet.Ga naar voetnoot26

De verhaaldraden van het hof en de koningin maken even later plaats voor Lanceloets draad. Nadat hij van een vergiftiging hersteld is, wordt hij samen met Lioneel door de bejaarde jonkvrouwe naar de zoons van hertog Cales geleid.Ga naar voetnoot27 De beide ridders worden valselijk voorgelicht omtrent de familietwist en besluiten de zoons van de hertog de helpende hand te bieden.Ga naar voetnoot28 Zonder dat een van beide partijen het weet, komen hierdoor Lanceloet en Lioneel tegenover Gaheret en zijn beide broers te staan. De volgende morgen wordt de strijd hervat. De verhaaldraden van Agravein, Gurreës en Gaheret worden opgenomen; zij lopen kortstondig

[pagina 40]
[p. 40]

parallel met de draden van Lioneel en Lanceloet. De laatstgenoemden bezorgen Cales' zoons de overwinning. De hertog wordt door Lanceloet gedood en de drie broers worden gevangengenomen. Bij zijn afscheid verzoekt Lanceloet om hun vrijlating. Lanceloet en Lioneel vertrekken, maar het verhaal blijft nog even bij Gaheret en zijn broers. Zij blijven gedrieën ter plaatse tot Gaheret, die door Lanceloet verwond is, genezen is en gaan dan op zoek naar de hun onbekende ridders, die hen met zoveel overmacht versloegen.Ga naar voetnoot29

De wijze waarop de verhaaldraden van Gaheret, Gurreës en Agravein hier hervat worden, verschilt enigszins van de eerdere wederopnemingen. Het verhaal schakelt niet expliciet naar Gaheret c.s. over, maar voert hen direct handelend op, terwijl het de verhaaldraden van Lanceloet en Lioneel presenteert. Tijdens de gewelddadige confrontatie van de Arturridders worden de vijf verhaaldraden even gebundeld; daarna gaan ze weer uiteen.Ga naar voetnoot30 Na het vertrek van Lanceloet en Lioneel zal het verhaal bij Gaheret c.s. blijven.

Bij deze hervatting van de drie verhaaldraden wordt geen informatie over het wedervaren van de gebroeders in de voorafgaande periode gegeven. Hier is voor het eerst een lacune in de beschrijving van hun belevenissen te signaleren. De alwetende vertelinstantie heeft namelijk even daarvoor, toen Lanceloet en Lioneel arriveerden bij een kasteel van Cales' zoons, gemeld dat de kansen in het conflict gekeerd waren.Ga naar voetnoot31 Terwijl de hertog er zeer slecht voorstond toen Gaheret c.s. hem gingen steunen, dreigen nu Cales' zoons het onderspit te delven: ze hebben nog slechts twee burchten en het laatste gevecht heeft hun de helft van hun mannen gekost. Er is klaarblijkelijk heel wat voorgevallen sinds de schermutseling waaraan de drie broers deelnamen. Over deze gebeurtenissen, waarin Agravein, Gurreës en Gaheret ongetwijfeld een zeer actieve rol gespeeld hebben, wordt in de roman niets meegedeeld. De enige aanduiding van de bezigheden van Gaheret c.s. is te vinden in de introductie van het conflict door de vertelinstantie:

13112[regelnummer]
Die VI gebroedere tuwaren
 
Die orlogeden, alse voren geseit es,
 
Haren vader, den hertoge Hales,Ga naar voetnoot32
 
In wies hulpe hadden gesijn
13116[regelnummer]
Gaheret ende die broeders sijn,
 
Acgraveyen ende Gurrees,
 
Hier voren hordi tale des.Ga naar voetnoot33

De verzen 13115-13117 bevestigen slechts wat men al wist: Gaheret en zijn broers verlenen de hertog bijstand. Terwijl de veronderstelling dat zij in deze periode

[pagina 41]
[p. 41]

bijzonder actief zijn geweest zeer plausibel is, worden de daden van de drie broers niet verhaald. Gezien het ontbreken van de beschrijving van hun activiteiten is de volledigheidssuggestie hier in het geding. De summiere indicatie is onvoldoende om de niet direct gepresenteerde periode te dekken, zeker wanneer men eerdere aanduidingen van de bezigheden tijdens dergelijke perioden in ogenschouw neemt. De belevenissen van de drie personages zijn niet meer uit de tekst op te maken. Hoogstens kan verondersteld worden dat zij in een aantal schermutselingen hun ridderlijke kwaliteiten ten toon gespreid hebben.

Wanneer het verhaal de verhaaldraden van de drie broers verlaat en weer naar die van Lanceloet en Lioneel overgaat, worden de verdere activiteiten van het drietal niet expliciet aangekondigd.Ga naar voetnoot34 Uit het feit dat zij bij het afscheid vragen naar het uiterlijk van de onbekende ridder die hen versloeg kan slechts afgeleid worden dat zij waarschijnlijk naar hem op zoek zullen gaan, daarmee zonder het te beseffen de Lanceloetqueeste voortzettend.Ga naar voetnoot35

Zowel de lacune in de beschrijving van de belevenissen van de drie broers, die voorafgaat aan deze episode, als het ontbreken van een duidelijke aankondiging van de aanstaande duratieve periode geven aan dat het verhaal hun belevenissen niet langer volledig zal weergeven. De aanvankelijk complete opname van hun persoonlijke geschiedenissen in het verhaaldraadvlechtwerk maakt in dit stadium van het verhaalverloop plaats voor een sterk gereduceerde opname van slechts enkele episodes uit het verslag van hun belevenissen in dit tijdsbestek. De reden voor het loslaten van het volledigheidsstreven bij de verhaaldraden van Agravein, Gaheret, Gurreës en vrijwel alle andere ridders is gelegen in het sterk op de voorgrond treden van Lanceloets verhaaldraad, zoals in het vervolg zal worden uiteengezet.

Na hun confrontatie met Lanceloet en Lioneel komen de avonturen van Gaheret, Gurreës en Agravein in de roman nauwelijks meer aan de orde. Veel later in het verhaal duiken zij opeens weer op, zonder dat hun belevenissen in de tussentijd ook maar aangeduid worden. Agraveins verhaaldraad geeft zijn activiteiten niet langer volledig weer. Hetzelfde geldt voor Gurreës' verhaaldraad en - in mindere mate - die van Gaheret. De laatstgenoemde blijkt in J vs. 20799 opeens zonder zijn broers aanwezig te zijn aan het hof, waar hij aan een toernooi deelneemt.Ga naar voetnoot36 Van Agravein en Gurreës wordt veel langer niets vernomen. Aangezien

[pagina 42]
[p. 42]

bij de samenkomst van de queestegezellen op Allerheiligen alleen Lanceloet en Bohort ontbreken, zijn ook Agravein en Gurreës van de partij, al worden zij niet met name genoemd.Ga naar voetnoot37 Na de hernieuwde opsplitsing van de groep zoekers, verdwijnen zij weer onder de verhaaloppervlakte. Gurreës blijkt daarna aanwezig op het toernooi te Pingne (Peningue)Ga naar voetnoot38; Agravein komt al eerder voor. Hij wordt met een aantal collega's bevrijd uit de kerker op de Verboden Berg.Ga naar voetnoot39 Net zo min als van de andere gevangengenomen Arturridders wordt van Agravein verteld hoe hij hier terecht kwam. Gezien de praktijk van de ridder die deze berg verdedigt (Bohort) zal hij in een tweegevecht verslagen zijn en vervolgens in de kerker geworpen.Ga naar voetnoot40 De gevangenneming van Agravein door Bohort wordt niet in de roman beschreven.

De bevrijde ridders opereren enige tijd als groep, onder andere op het toernooi te Pingne. Agraveins verhaaldraad maakt onopvallend deel uit van deze bundel verhaaldraden. Hij wordt niet meer met name genoemd. Na afloop van het toernooi besluiten de Arturridders dat elk van hen zijns weegs zal gaan, omdat het laf lijkt om als groep te reizen.Ga naar voetnoot41 De bundel verhaaldraden splitst zich op. Agraveins verhaaldraad komt niet meer op de voorgrond, tot hij met Gaheret, Mordret en Gurreës op de dag voor Pinksteren arriveert aan het hof.Ga naar voetnoot42 Het verhaal vertelt niet wat Agravein in de tussenliggende periode meemaakte. De beschrijving van zijn lotgevallen is wederom onvolledig. Wanneer Lanceloet op Pinkste-

[pagina 43]
[p. 43]

ren het hof bereikt, zijn de gezochte ridder en alle zoekers weer herenigd aan het hof, voor het eerst na twee jaar. Alle verhaaldraden zijn gebundeld tot één streng. De verhaalhandeling die geleidelijk opgedeeld werd in componenten is weer teruggebracht tot één geheel. De bundel verhaaldraden vormt een knooppunt in de entrelacement-structuur. De term knooppunt en de functie van een dergelijke bundeling van verhaaldraden worden in de volgende paragraaf behandeld.

In het voorafgaande is het verloop van Agraveins verhaaldraad in de Lanceloetqueeste op de voet gevolgd. Daarbij werd een afwisseling van actieve perioden, die voor het merendeel direct in het verhaal gepresenteerd worden, en minder actieve perioden, waarvan op indirecte wijze verslag gedaan wordt, geconstateerd. Deze afwisseling is eigen aan alle verhaaldraden in de Lanceloet. Zij is onontbeerlijk voor de entrelacement-vertelwijze, die erop gericht is het publiek de indruk te geven dat het verhaal zich concentreert op de momenten dat een personage handelend optreedt en naar de verhaaldraad van dat bepaald personage overschakelt zodra hij of zij iets vermeldenswaardigs onderneemt, daarbij de andere verhaaldraden terzijde leggend aangezien de activiteiten van de betreffende verhaalfiguren op dat moment een duratief karakter hebben. Zo wordt de illusie geschapen dat alle ‘gebeurtenissen’ direct in het verhaal gepresenteerd worden. Het publiek lijkt alle activiteiten van nabij mee te maken, terwijl het bij minder actieve perioden alleen via beknopte aanduidingen van de duratieve bezigheden van de betrokken personages op de hoogte gesteld wordt.

Ook wat betreft de volledigheid van de beschrijving van de lotgevallen van het personage is Agraveins verhaaldraad representatief. Op één uitzondering na vertonen alle belangrijke verhaaldraden een aanvankelijke volledigheid die afneemt naarmate het verhaal vordert. Lanceloets verhaaldraad vormt de uitzondering. Afgezien van één geringe lacune geeft deze een compleet verslag van Lanceloets belevenissen.Ga naar voetnoot43 Bij de duratieve perioden, die ook Lanceloet doormaakt, wordt vermeld wat hij gedurende die tijd deed. Zo wordt bijvoorbeeld bij zijn langdurige gevangenschap bij Morguweyn verteld dat Lanceloet de tijd doodde door het verhaal van zijn liefde voor de koningin op de wanden van zijn verblijf te schilderen.Ga naar voetnoot44 Er wordt zelfs uitgebreid aandacht besteed aan Lanceloets bezigheden

[pagina 44]
[p. 44]

gedurende een periode van genezing. Terwijl het feit dat Agravein door een jonkvrouwe verpleegd werd slechts indirect en achteraf verteld wordt, doet het verhaal gedetailleerd verslag van de genezing van de vergiftigde Lanceloet door een lieftallige jonkvrouwe en van het liefdesdilemma waarin patiënt en genezeres verstrikt raken.Ga naar voetnoot45

Met uitzondering van Lanceloets verhaaldraad geven alle belangrijke verhaaldraden slechts aanvankelijk een volledig verslag van de belevenissen van het personage. Het is van belang hier aan te geven wanneer een verhaaldraad als ‘belangrijk’ gekenschetst kan worden. Het criterium daarvoor is gelegen in de overgangsformules: de verhaaldraden waarnaar het verhaal via een overgangsformule overschakelt, krijgen daardoor een zodanig onafhankelijke status dat zij als een zelfstandig element binnen de entrelacement-structuur beschouwd kunnen worden. Deze verhaaldraden worden als ‘belangrijk’, ‘primair’ aangeduid, terwijl alle andere verhaaldraden, die alleen in samenhang met een primaire verhaaldraad gepresenteerd worden, als ‘secundair’, ‘minder belangrijk’ betiteld worden.

Zo zijn bijvoorbeeld de verhaaldaden van hertog Cales en zijn zoons secundair, omdat zij alleen in combinatie met de verhaaldraden van Gaheret c.s., Lanceloet en Lioneel van belang zijn in het verhaal. Van hetzelfde type zijn de verhaaldraden van de vele dwergen, jonkvrouwen enzovoort, waarmee de Arturridders onophoudelijk geconfronteerd worden. Zij ontlenen hun belang voor het verhaalgebeuren aan hun ontmoeting met een belangrijk personage. Het merendeel van deze verhaalfiguren treedt slechts eenmaal - en gewoonlijk anoniem - in het verhaal op, om daarna weer spoorloos te verdwijnen onder de verhaaloppervlakte. Het komt echter ook voor dat een secundair personage in meer dan één episode voorkomt, zodat er sprake is van een secundaire verhaaldraad die één of meer keer opgenomen wordt, steeds in samenhang met een belangrijk personage. Zo keert de jonkvrouwe die Lanceloet van zijn vergiftiging genezen heeft na dit avontuur nog viermaal in het verhaal terug.Ga naar voetnoot46 Ook de verhaaldraden van Arturridders kunnen secundair zijn. Aangezien het verhaal in de Lanceloet niet naar een zelfstandige ‘Lioneel’- of ‘Keye’-verhaaldraad overschakelt, behoren deze verhaaldraden in dit verhaalgedeelte tot de secundaire groep, al spelen beide ridders een rol van betekenis in de roman. Bij de secundaire verhaaldraden pretendeert de roman geenszins volledigheid na te streven.

Bij de primaire verhaaldraden suggereert de Lanceloet in het begin van het verhaal een compleet beeld van de lotgevallen van de betrokken personages te pre-

[pagina 45]
[p. 45]

senteren. De entrelacement-structuur van de Lanceloetqueeste telt 15 van deze primaire verhaaldraden: ‘Koning Artur’, ‘Koningin Genevre’, ‘Lanceloet’, ‘Walewein’, ‘Ywein’, ‘Bohort’, ‘Hestor’, ‘Aglovael’, ‘Sagrimor’, ‘Dodineel’, ‘Agravein’, ‘Gurreës’, ‘Gaheret’, ‘Mordret’, ‘Helibeel’.Ga naar voetnoot47 Net als de hierboven besproken verhaaldraad van Agravein vertonen deze verhaaldraden in de beginfase van de Lanceloet een hoge mate van volledigheid. Bij de heropneming van de verhaaldraden van zoekende ridders als Walewein, Gurreës, Gaheret, Ywein, Hestor en Mordret gaat het verhaal terug naar het moment waarop het de betrokken verhaaldraad verliet (bijvoorbeeld het moment waarop de groep zoekers uit elkaar ging). Ook de draden van koning en koningin worden weer opgepakt op het punt waar het verhaal ze achterliet: bij het vertrek van de groep zoekers onder leiding van Walewein. Wanneer echter Lanceloet na ruim tienduizend verzen weer op de voorgrond treedt, komt de presentatie van andere verhaaldraden, die geen directe verbinding met Lanceloet vertonen, in het gedrang. Vanaf vs. 11523Ga naar voetnoot48 gaat heel geleidelijk Lanceloets verhaaldraad het verhaal domineren. De andere verhaaldraden, primaire zowel als secundaire, gaan naarmate het verhaal vordert een ondergeschikte rol spelen. Het overschakelen naar een andere verhaaldraad, dat in het eerste deel van de Lanceloetqueeste veelvuldig voorkwam, wordt zeldzamer. Slechts een enkele keer wordt Lanceloets verhaaldraad even verruild voor bijvoorbeeld die van Walewein.Ga naar voetnoot49 De andere verhaaldraden komen alleen nog aan

[pagina 46]
[p. 46]

de orde wanneer zij tot een grote streng gebundeld zijn of wanneer zij parallel lopen met Lanceloets draad; zij worden niet meer als zelfstandige verhaallijnen gepresenteerd.

Dit brengt met zich mee dat de verhaaldraden niet langer een compleet verslag van de lotgevallen van het betrokken personage geven: alleen bepaalde uitsnedes, die hun belang ontlenen aan de combinatie met Lanceloet of aan de streng waarvan de verhaaldraad deel uitmaakt, worden nog verteld. Terwijl aanvankelijk de verhaaldraad te reconstrueren was tot een continu verslag van de belevenissen van een verhaalfiguur, bestaat deze later slechts uit een aantal losse momentopnamen. Zo ziet men Gaheret bijvoorbeeld na vs. 11523 bijna uitsluitend terug in combinatie met Lanceloet. Hij vecht met zijn beide broers tegen Lanceloet en Lioneel bij de strijd tussen Cales en zijn zoons en hij blijkt opeens aanwezig bij het toernooi te Kameloet, waar hij tegen Bohort en Lanceloet in het strijdperk komt. Na de hervatting van de zoektocht trekt Gaheret enige tijd met Lanceloet op. Kort nadat hun wegen zich gescheiden hebben, ontmoeten zij elkaar weer. In de tussentijd is Gaheret door Terquijn verslagen, hetgeen het verhaal, dat Lanceloets verhaaldraad volgde, niet beschrijft.Ga naar voetnoot50

Vanaf het moment dat het verhaal zich gaat concentreren op Lanceloets belevenissen neemt de volledigheid van de andere verhaaldraden sterk af. In het kader van de inkleding van de roman als allesomvattende kroniek van het Arturtijdperk past deze concentratie eigenlijk niet. In de beginfase van de Lanceloet is door de presentatie van een groot aantal parallelle verhaaldraden, die elk een volledig verslag van het wedervaren van één personage geven, echter zozeer de suggestie gewekt dat de roman alle vermeldenswaardige gebeurtenissen beschrijft, dat de latere onvolledigheid van alle verhaaldraden behalve die van Lanceloet nauwelijks opvalt en de illusie waarschijnlijk niet verbroken zal hebben. De afwisseling van de primaire verhaaldraden in het begin van de roman resulteert in de suggestie dat in één tijdsbestek een groot aantal personages onafhankelijk van elkaar avonturen beleeft, die stuk voor stuk compleet in de roman beschreven worden. Deze suggestie wordt in de aanvangsfase zo duidelijk gewekt dat zij in het vervolg doorwerkt, ook al gaat het verhaal zich steeds sterker beperken tot de beschrijving van de belevenissen van de hoofdpersoon en wordt de presentatie van de andere verhaaldraden daaraan ondergeschikt gemaakt.

3. Knooppunten in de entrelacement-structuur

Arturromans in verzen beginnen gewoonlijk aan Arturs hof.Ga naar voetnoot51 In dit centrum van Arturs rijk zijn alle belangrijke personages verzameld, wanneer zich een bepaald avontuur, een uitdaging, aandient. Een van de ridders verlaat dan de hofgemeen-

[pagina 47]
[p. 47]

schap om het avontuur het hoofd te bieden en vervolgens weer aan het hof terug te keren. De verhaalhandeling ontplooit zich vanuit Arturs hof en vindt daar uiteindelijk ook haar besluit. In de Lancelot-prozaroman, die qua omvang en structuur afwijkt van de versromans, vervult het hof een vergelijkbare functie, zij het dat de hofscène niet aan het begin van de roman gevonden wordt, maar bij de start van een aantal tekstgedeelten.Ga naar voetnoot52 Op bepaalde momenten in het verhaal komen de ridders samen aan het hof, zodat de bijbehorende verhaaldraden parallel lopen, een bundel vormen. Een dergelijke verzameling ligt op de grens tussen twee tekstgedeelten. Het knooppunt in de entrelacementstructuur, zoals we de bundeling kunnen kenschetsen, sluit het ene tekstgedeelte af en vormt bovendien het uitgangspunt voor het volgende verhaalgedeelte. De verhaaldraden convergeren tot een streng, die zich na het knooppunt weer geleidelijk op gaat delen. De fase van divergentie gaat daarna langzamerhand weer over in convergentie: de verhaaldraden hergroeperen zich, hetgeen in een nieuw knooppunt resulteert. De entrelacement-structuur wordt door middel van deze knopen gesegmenteerd, opgedeeld in ‘hoofdstukken’, waarin de opsplitsing en vervlechting van de verhaaldraden van voren af aan begint.

Hierbij dient echter te worden aangetekend dat mogelijk en zelfs gebruikelijk is dat één of meer belangrijke verhaaldraden zich aan de bundeling onttrekken. Dit geldt bijvoorbeeld voor Lancelots verhaaldraad bij het knooppunt (de hofscène) waarmee de handeling in de zogenoemde proza-Charrette begint.Ga naar voetnoot53 In deze bewerking van Le chevalier de la charrette vangt de verhaalhandeling net als in Chrétiens romanGa naar voetnoot54 aan op de hofdag die Artur op Hemelvaartsdag houdt. Op het moment dat Meleagans aan het hof zijn opwachting maakt, is Lancelot daar niet aanwezig, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Gauvain, Keu, Dodinial en - op de dag zelf arriverend - Lionel. Meleagans stelt dat hij door Lancelot valselijk beschuldigd is en verklaart dat hij in een tweegevecht tegen Lancelot zijn recht wil bevechten. Vanwege Lancelots afwezigheid verlaat hij onverrichterzake het hof, echter niet zonder de koning verteld te hebben dat hij een aantal van zijn onderdanen gevangen houdt en dat zij bevrijd kunnen worden als één van Arturs ridders de koningin mee zal voeren om haar tegenover hem (Meleagans) te verdedigen. Via een ‘don contraignant’Ga naar voetnoot55 verkrijgt Keu van Artur toestemming deze uitdaging aan te nemen en samen met de koningin begeeft hij zich op weg naar de afwachtende Meleagans. Onderweg ontmoet hij een ridder, die hij niet herkent, maar waarvan de tekst het publiek wel de identiteit verschaft: het is Lancelot. Nadat de verhaaldraden van Keu en de koningin zich van de bundeling hebben afgesplitst kruisen zij die van Lancelot, die geen deel uitmaakte van de entrelacement-knoop. Vanaf dit punt zal het verhaal in de proza-Charrette vooral Lancelots verhaaldraad volgen.

[pagina 48]
[p. 48]

Wat betreft de entrelacement-structuur in de Lanceloet is de tekstoverlevering ons relatief gunstig gezind: de tekst begint met een hofscène, of eigenlijk vlak daarna:

 
Ga naar margenoot+ Niet lange na dat doet was
 
Melyagant, als ic hier voren las,
 
Des conincs Bandemagus sone,
20[regelnummer]
Daer groet seer was om na tgone,
 
Ga naar margenoot+ Voer Artur met geselscape groet
 
Jaegen in een forreest van Kameloet
 
VIII dage na Sinxenen. Daer oec mede waren
24[regelnummer]
XII gecroende coninge tuwaren,
 
Die algader uptie ure
 
Lant hilden vanden coninc Arture.
 
Hem quamen vele dingen toe,
28[regelnummer]
Dat niet te wonderne en was doe,
 
Bider redenen dat noch doe niet
 
Des conincs Arturs hof ne sciet
 
Dat hi helt in Cornuwaelgen.
32[regelnummer]
Geen edel man sonder faelgen
 
Ne was noch doe vandaer gesceden.Ga naar voetnoot56

Aan het begin van dit verhaalgedeelte zijn bijna alle personages verzameld aan het hof (zie vs. 32-33). De Lanceloet begint met een entrelacement-knooppunt. Er gaat zich vanaf dit ‘nulpunt’ een nieuw entrelacement-vlechtwerk ontplooien. De samengekomen verhaaldraden zullen weer uiteengaan tot zij, zo'n 31.000 versregels verderGa naar voetnoot57, weer herenigd zullen worden op een Pinksterhofdag, twee jaar na de aanvang van de Lanceloet. Dit tekstgedeelte, de Lanceloetqueeste, vormt wat betreft het entrelacement een op zichzelf staand geheel, een zelfstandig ‘hoofdstuk’ - begrensd door twee knooppunten - in de compositie van het gedeelte van de Lancelot en prose dat met de Lanceloet correspondeert (de ‘Préparation à la Queste’). Als zodanig is het bij uitstek geschikt als het werkterrein voor deze studie over het entrelacement in de Lanceloet. Het zwaartepunt van het onderzoek ligt dan ook op dit verhaalgedeelte, terwijl minder aandacht besteed zal worden aan de episode van de oorlog tegen ClaudasGa naar voetnoot58, waarin het entrelacement een veel

[pagina 49]
[p. 49]

minder prominente rol speelt, en aan de daarop volgende episode van de zoektocht naar de waanzinnige Lanceloet.Ga naar voetnoot59 De grote Lanceloetqueeste vormt een zelfstandig ‘hoofdstuk’ in de entrelacementstructuur, maar zij is toch door middel van een aantal verhaaldraden verbonden met het voorafgaande en het navolgende verhaalgedeelte. Bij de aanvang van het verhaalgedeelte wordt de continuïteit gewaarborgd door drie verhaaldraden, die in het voorafgaande onafgehecht zijn gebleven. Inhoudelijk vertonen zij elk een nog niet ingeloste belofte als kenmerkend element. Zij maken geen deel uit van de bundeling op het entrelacementknooppunt.Ga naar voetnoot60 Net als Lancelots draad in de proza-Charrette duiken zij op zodra de verhaalhandeling zich enigermate begint op te delen.

Als er een eerste afscheiding van de grote bundel plaatsgevonden heeft, doordat de koningin zich met haar vier begeleiders van de koning en de rest van het jachtgezelschap afgezonderd heeft, kruist de streng verhaaldraden van deze vijf personages de draad van een ridder die - huilend - probeert de koningin weg te voeren.Ga naar voetnoot61 Deze ridder is Bohort, die eerder aan de dochter van koning Brangoire beloofd heeft dat hij de koningin zal ontvoerenGa naar voetnoot62 en deze belofte nu, incognito,

[pagina 50]
[p. 50]

probeert waar te maken. Lanceloet zal de koningin hiervoor behoeden, al wordt hem dat bijna onmogelijk gemaakt door het opduiken van een tweede verhaaldraad uit het voorafgaande, die van de ‘quene’.Ga naar voetnoot63 In ruil voor inlichtingen over een ridder die hij achtervolgde heeft Lanceloet deze bejaarde vrouw beloofd dat hij haar zal volgen wanneer zij hem dat verzoekt.Ga naar voetnoot64 Als Lanceloet zich opmaakt om de aanvaller van de koningin te bevechten komt zij tussenbeide en vraagt hem zijn belofte gestand te doen. Met moeite weet hij enig uitstel te verkrijgen. Zodra hij de ridder (Bohort) verslagen heeft, moet hij haar volgen en zo verdwijnt hij spoorloos.

De wederopneming van de derde onafgehechte verhaaldraad vergroot de onzekerheid omtrent Lanceloets lot. Terwijl hij onderweg is met de quene ontmoet Lanceloet de ridder GriffoenGa naar voetnoot65, die hem in het vorige tekstgedeelte zijn wapenrusting afstond in ruil voor de belofte eens Lanceloets wapenrusting te mogen opeisen.Ga naar voetnoot66 Ook deze belofte moet Lanceloet inlossen: hij geeft Griffoen zijn wapenrusting en rijdt daarna met zijn bejaarde leidsvrouwe verder. Griffoen trekt de wapenrusting aan; de tekst beschrijft hem bij de ontmoeting aldus: ‘Enen riddre die zwart was. Mar hi / Was ongewapent daer bi / Ende hi voerde, des geloeft, / An sijn gereide eens ridders hoeft, / Die niewinge was geslegen doet.’Ga naar voetnoot67 In Lanceloets ‘wapene’ en met het hoofd bengelend aan zijn zadelknop komt Griffoen langs het gezelschap van de koningin gereden, waar zijn verschijning grote ontsteltenis teweegbrengt: men vreest dat deze ridder Lanceloet gedood heeft.Ga naar voetnoot68

De hervatting van de drie verhaaldraden, die in het vorige ‘hoofdstuk’ van de entrelacement-compositie opgezet, maar niet afgehecht waren, verbindt de Lanceloetqueeste stevig met het voorafgaande verhaalgedeelte. Elk van de drie draden speelt een aanzienlijke rol in de verhaalhandeling, waardoor de continuïteit gewaarborgd wordt.

Op vergelijkbare wijze wordt de Lanceloetqueeste met het volgende ‘hoofdstuk’ verbonden. De oorlog tegen Claudas wordt in het queeste-gedeelte voorbereid door de verhaaldraad van Helibeel. Deze wordt al relatief vroeg opgezet: vs. 11173-11478 beschrijft hoe de koningin ertoe komt haar nicht Helibeel als boodschapster naar Nimiane te sturen en hoe deze jonkvrouwe zich met haar begeleiders op weg begeeft.Ga naar voetnoot69 De koningin kijkt haar na tot ‘sise niet langer en mochte sien, / Noch joncfrouwe noch pert’Ga naar voetnoot70 en Helibeels verhaaldraad ver-

[pagina 51]
[p. 51]

dwijnt voorlopig uit het zicht. Nog voor de Lanceloetqueeste ten einde is, wordt zij hervat: vs. 26046-26633 verhaalt hoe Helibeel in Claudas' handen valt en door hem ondervraagd en gevangengezet wordt.Ga naar voetnoot71 Op grond van haar mededelingen over Lanceloet, Lioneel en Bohort, wier land hij zich toegeëigend heeft, besluit Claudas twee spionnen naar Arturs hof te zenden om poolshoogte te nemen. Een van deze boden keert niet naar Claudas terug, maar blijft aan Arturs hof. Hij vertelt de koningin dat Helibeel door Claudas gevangengehouden wordt. Zij verzoekt schriftelijk om haar vrijlating, waarop Claudas haar een zo beledigend antwoord stuurt dat de koningin zich voorneemt Lanceloet te vragen deze woorden te wreken. Haar verzoek aan Lanceloet is de uiteindelijke aanleiding tot de oorlog tegen Claudas. De strijd resulteert behalve in de herovering van de erflanden van Lanceloet, Bohort en Lioneel ook in de bevrijding van Helibeel.Ga naar voetnoot72 Haar verhaaldraad, die al vroeg in de Lanceloetqueeste opgezet wordt, krijgt zijn beslag in de Claudas-episode. De Lanceloetqueeste is door middel van deze verhaaldraad verbonden met het volgende verhaalgedeelte, net zoals de drie verhaaldraden aan het begin de verbinding met het voorafgaande legden.

De entrelacement-knooppunten verdelen de verhaalstructuur in ‘hoofdstukken’. Zij vormen de overgang van het ene tekstgedeelte naar het andere en koppelen de verhaalgedeelten aan elkaar. De continuïteit van het verhaal wordt daarbij beklemtoond door één of meer verhaaldraden, die in het ene tekstgedeelte worden opgezet en in het volgende pas worden afgehecht en die in beide verhaalgedeelten een belangrijke rol in de verhaalhandeling vervullen. De koppelfunctie van de knooppunten zal in hoofdstuk 4 nogmaals aan de orde komen bij de bespreking van de ingevoegde romans in de Lancelotcompilatie.

Naast de connecties van een tekstgedeelte met het direct voorafgaande of navolgende, zijn er ook verbindingslijnen met een groter bereik: zij overspannen meerdere verhaalgedeelten. Zo betekent bijvoorbeeld de ontmoeting van Helibeel met Claudas de hervatting van de verhaaldraad van de laatstgenoemde, die al in het allereerste begin van de roman opgezet werd: Claudas ontnam de koningen Ban en Bohort hun gebieden en hield Bohorts zoons, Lioneel en Bohort, gevangen tot zij door een fee werden bevrijd en naar Nimiane werden gebracht, die hen samen met Lanceloet opvoedde.Ga naar voetnoot73 Deze verhaaldraad, die in het begin van de roman een belangrijke rol speelt, verdwijnt daarna onder de verhaaloppervlakte

[pagina 52]
[p. 52]

en wordt pas tegen het einde van de Lancelot en prose weer opgepakt en afgehecht.Ga naar voetnoot74 Zij overspant de hele roman.

Galaäts verhaaldraad vormt een tweede, enigszins afwijkend voorbeeld. Lanceloet verwekt Galaät tijdens de langdurige zoektocht in de Lanceloet.Ga naar voetnoot75 Letterlijk de kiem van zijn verhaaldraad ligt in dit verhaalgedeelte, waarin hij verder geen rol speelt, hoewel voortdurend vooruitgewezen wordt naar zijn toekomstige daden als Graalheld. Zijn verhaaldraad komt dan in het afsluitende deel van de Lanceloet/‘Préparation à la Queste’ nog tweemaal even aan de orde,Ga naar voetnoot76 voor hij in de Queeste van den Grale de hoofdrol op zich neemt. Galaäts verhaaldraad, die wordt opgezet in de Lanceloetqueeste en zijn volledige ontplooiing vindt in het volgende deel van de trilogie, verbindt twee delen van de trilogie.

Het laatste voorbeeld van een verbindingswijze die verhaalgedeelten overspant, ligt eigenlijk op het gebied van de thema's en motieven, dat in het volgende hoofdstuk aan de orde komt. Het wordt hier aangestipt om de misvatting te vermijden dat er alleen in de vorm van verhaaldraden verbindingslijnen tussen de tekstgedeelten gelegd worden. Het betreft de reden waarom de koningin Helibeel naar Nimiane stuurt. Zij heeft een droom gehad waarin zij zag hoe zij Lanceloet in bed bij een andere vrouw aantrof en hem uit haar nabijheid verbande. Lanceloet werd daardoor waanzinnig en vluchtte weg van het hof.Ga naar voetnoot77 Aangezien deze droom bewaarheid zal worden, vormt zij het begin van een spanningsboog, die pas in het laatste gedeelte van de Lanceloet zijn beslag vindt.Ga naar voetnoot78 Deze spanningsboog overspant het tussenliggende verhaalgedeelte over de oorlog tegen Claudas en verbindt de eerste, omvangrijke, Lanceloetqueeste met de latere zoektocht naar de waanzinnige Lanceloet, die dit deel van de trilogie afsluit.

[pagina 53]
[p. 53]

4. De afwisseling der verhaaldraden; overgangsformules en verhaaldraadsegmenten

De verhaaldraden, die tezamen de totale handeling van een bepaald tekstgedeelte vormen, worden afwisselend gepresenteerd. Elke verhaaldraad wordt verdeeld in segmenten, die één voor één in de roman verteld worden, afgewisseld door en soms gecombineerd met segmenten van andere verhaaldraden. De afzonderlijke segmenten kunnen achter elkaar gezet worden, teneinde het verslag van de belevenissen van het betrokken personage te bepalen, zoals in paragraaf 2 bij de reconstructie van Agraveins verhaaldraad gedaan is. In de roman worden deze lotgevallen niet in één keer van begin tot eind beschreven, maar stukje bij beetje, onderbroken door de beschrijving van de avonturen van andere ridders. De afstand tussen twee segmenten van één verhaaldraad varieert sterk. Wanneer Lanceloets weg zich scheidt van die van een jonkvrouwe die hij als boodschapster naar de koningin stuurt, verlaat het verhaal gedurende een kleine honderd verzen zijn verhaaldraad om met de boodschapster mee te reizen naar het hof en te beschrijven welke uitwerking haar goede berichten omtrent Lanceloet daar hebben. Daarna schakelt het verhaal direct weer terug naar de hoofdpersoon.Ga naar voetnoot79 Tussen twee eerdere segmenten van Lanceloets verhaaldraad bedraagt de afstand echter zo'n tienduizend versregels: nadat het verhaal in vs. 1462-1480 Lanceloet achterliet op een plaats waar hij van zijn wonden zou kunnen herstellen, verneemt men niets van hem tot in vs. 11520-11528 zijn verhaaldraad weer opgenomen wordt en hij, inmiddels genezen, met de ‘quene’ zijn weg vervolgt.Ga naar voetnoot80 De hervatting van de verhaaldraden van Helibeel en Claudas, die besproken is in paragraaf 3, laat nog langer op zich wachten.

Tussen twee segmenten van één verhaaldraad in worden één of meer segmenten van andere verhaaldraden gepresenteerd. De overgang van het ene segment naar het volgende betekent een wisseling van perspectief, waaraan de Lancelot en prose op een vaste, stereotiepe wijze vorm geeft. De grens tussen twee segmenten wordt gemarkeerd door een overgangsformule, die aangeeft dat het verhaal overschakelt op een andere verhaaldraad.Ga naar voetnoot81 Deze formule bestaat uit een drietal vaste elementen:

a.de mededeling dat op dit moment verder niet gesproken zal worden over het personage (of de personages) wiens wedervaren tot op dit punt verhaald werd.
b.de indicatie van het personage (of de personages) waarop het verhaal zich nu zal gaan richten.
c.de aanzet van het nieuwe verhaaldraadsegment met een zinsnede waarin gezegd wordt ‘het verhaal vertelt nu dat...’

In zowel a, b als c kan kort aangeduid worden in welke - gewoonlijk duratieve - situatie het verhaal een personage achterlaat (a), dan wel eerder in de roman

[pagina 54]
[p. 54]

achtergelaten heeft (b en c).Ga naar voetnoot82 Element c, het begin van een nieuw segment, wordt in de handschriften gemarkeerd door een initiaal.Ga naar voetnoot83

In het Oudfrans luidt de formule bijvoorbeeld: ‘Mes ore se taist li contes d'els tos [de zoekers onder leiding van Gauvain FB] et parole d'Agloval premierement. Or dist li contes que, quant Agloval fu partis de ses compaignons, qu'il...’ of: ‘Mes atant laisse ore li contes a parler d'els deus [Agloval en Keu FB] et retorne a mon seignor Gauvain, si com il s'est partis de ses compaignons. Or dit li conte que, quant mesire Gauvain se fu partis de sa compaignie, qu'il...’Ga naar voetnoot84 De opmerkelijke rol die ‘li contes’ bij de overgangen speelt, heeft tot gevolg gehad dat de formules als ‘Or dist li contes’-formules aangeduid worden. ‘Li contes’ treedt op als de onpersoonlijke verteller, de vertelinstantie, die de richting van het verhaal aangeeft. Men zou zelfs kunnen spreken van een optreden als een regisseur, die het zwenken van de verhaalcamera bepaalt.Ga naar voetnoot85

‘Li contes’ is het verhaal dat zichzelf vertelt en tegelijkertijd de autoriteit waarop dat verhaal zich beroept: in de ambivalentie van de term zijn de bron en de eigenlijke roman beide vertegenwoordigdGa naar voetnoot86, omdat zij - zo suggereert immers de bronnenfictie van de roman - congruent zijn. De roman presenteert zich als een directe weergave van de avonturenverslagen die de ridders zelf gaven. De roman spiegelt zijn publiek voor dat ‘li contes’ het resultaat is van het op schrift stellen van die ooggetuigenverslagen. De roman wil doen voorkomen dat hij gelijkluidend is aan de bron, dat hij zonder enige ingreep de verhaalstof als het ware rechtstreeks uit de mond van de optredende personages weergeeft.Ga naar voetnoot87 Er is

[pagina 55]
[p. 55]

dan geen enkele afstand tussen de bron en de uiteindelijke roman, zij zijn onafscheidelijk verbonden in ‘li contes’.

Vanuit deze bronnenfictie is het optreden van ‘li contes’ als de vertelinstantie te verklaren. De suggestie van de directe weergave van de avonturenverslagen, die de betrouwbaarheid van het verhaal moet waarborgen, biedt geen ruimte voor het optreden van de - in de Arturromans in verzen gebruikelijke - ‘alwetende, auctoriale ik-verteller die “bemiddelt” tussen verhaalstof en publiek’.Ga naar voetnoot88 De aanwezigheid van een dergelijke tussenpersoon zou de indruk kunnen wekken dat er een filterende factor tussen de bron en de roman zit, die in het oorspronkelijke relaas van de ridders kan hebben ingegrepen. Doordat ‘li contes’ functioneert als de onpersoonlijke verteller wordt deze indruk vermeden. De kroniek-fictie wordt er zelfs door versterkt. Volgens Van Oostrom is de ‘Or dist li contes’-formule ‘de adequate perspectivische pendant van de kronikale stijl van de Lancelot en prose’.Ga naar voetnoot89

In de Lanceloet wordt het ‘Or dist li contes’ uit de voorbeeldtekst gewoonlijk vertaald als ‘Nu doet davonture verstaen’, ‘Nu gewaget davonture das’, ‘Die avonture seget hier ter steden’ enz.Ga naar voetnoot90 ‘Davonture’ is het Middelnederlandse equivalent van ‘li contes’, dat met name bij het begin van een nieuw segment wordt gebruikt als vertaling voor de Franse term. Het is echter opmerkelijk dat in ongeveer de helft van de overgangsformules in de Lanceloet ‘li contes’ in de onderdelen a en b van de formule vervangen wordt door een auctoriale verteller die zich als ‘ic’ of ‘wi’ manifesteert.Ga naar voetnoot91 Dit is bijvoorbeeld het geval in de vertaling van de eerste van de hierboven geciteerde overgangsformules:

[pagina 56]
[p. 56]
 
Nu laet ic van hem allen die tale
 
Ende sal spreken alliene van Aglavale.
 
Nu gewaget davonture das:
2344[regelnummer]
Alse Aglovel gesceden was
 
Van sinen gesellen, hi...Ga naar voetnoot92

In de vertaling van het tweede voorbeeld daarentegen is de onpersoonlijke vertelinstantie gehandhaafd:

 
Ga naar margenoot+ Nu swiget davonture van hem lieden
 
Te sprekene int gemeine
2564[regelnummer]
Ende spreect allene van Waleweine.
 
Nu gewaget davonture das,
 
Alse Walewein gesceden was
 
Van sinen gesellen, dat hi...Ga naar voetnoot93

Het kronikale vertelperspectief van de Lancelot en prose wordt in de vertaling enigszins afgezwakt door de invoering van een ‘ic’, die als verteller optreedt en ten dele de rol van ‘li contes’ overneemt. Het feit dat de ‘ic’ zich elders in de tekst met name als verteller/vertaler uit (in de proloog en in formules als ‘als ict las’ etc.), biedt mogelijkerwijs een verklaring voor deze invoering. De vertaler presenteert zichzelf als middelaar tussen de bron (de Lancelot en prose) en het Middelnederlandse publiek en kan als extensie daarvan ook de rol van verteller op zich nemen. In de vertaling is een plaats gereserveerd voor een - veelal met de vertaler te vereenzelvigen - auctoriale ‘ic’, die, aangezien beide functies elkaar voor een groot deel overlappen, als vanzelf gedeeltelijk de taak van de verteller (waarvoor in de Franse tekst ‘li contes’ tekent) op zich neemt. Deze verklaring kan worden aangevuld met het gegeven dat er naast verteller en vertaler nog een derde invulling van het ‘ic’ in de tekst denkbaar is: wanneer de roman wordt voorgedragen valt de ‘ic’ ook samen met de voordrager, die de tekst aan het

[pagina 57]
[p. 57]

publiek voorleest. Daar het waarschijnlijk is dat de Lanceloet net als de latere compilatie-versie van de tekst voor de voordracht bestemd was, levert dit gegeven een bijkomende verklaring voor de invoering van de ‘ic’ in de vertaling.Ga naar voetnoot94

In principe vormt de auctoriale ik-verteller in de Lanceloet een inbreuk op de betrouwbaarheidsfictie van de roman. Aangezien de ‘ic’ de rol van ‘li contes’ echter slechts gedeeltelijk overneemt en ‘davonture’ nog steeds veel nadrukkelijker als de vertelinstantie optreedt, is deze niet echt in gevaar. In Lantsloot vander Haghedochte daarentegen is het ‘li contes’-vertelperspectief veel systematischer teruggebracht naar dat van de auctoriale ik-verteller, dat traditioneler is en waarschijnlijk beter overeenkwam met de ‘enigszins “conservatieve” litteraire smaak’ van de Lantsloot-dichter.Ga naar voetnoot95

De overgangsformules verdelen de door de knooppunten begrensde ‘hoofdstukken’ in de entrelacement-compositie in paragrafen. Een paragraaf is een in de tekst aangegeven tekstgedeelte, dat kan bestaan uit één verhaaldraadsegment, of uit meerdere verhaaldraadsegmenten die gedurende de gehele paragraaf of een gedeelte daarvan samenvallen. Wanneer in een gedeelte tussen twee overgangsformules alleen de belevenissen van Lanceloet beschreven worden, bevat die paragraaf slechts één verhaaldraadsegment. Beschrijft een paragraaf de gemeenschappelijke belevenissen van Lanceloet en Lioneel, dan bestaat hij uit twee verhaaldraadsegmenten, die gedurende het gehele tekstgedeelte samengevoegd zijn. Wanneer de hoofdverhaallijn van een paragraaf (de verhaaldraad die in de overgangsformule hervat wordt) slechts kortstondig met één of meer andere verhaaldraden vervlochten wordt, bevat de paragraaf meerdere verhaaldraadsegmenten, waarvan er slechts één de gehele paragraaf beslaat. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer Lanceloet halverwege een paragraaf Mordret en Bandemagus tegenkomt en daarna direct weer zijn eigen weg gaat. Het procédé van de samenvoeging van verhaaldraden binnen een paragraaf zal direct nog nader aan de orde gesteld worden.

Qua lengte verschillen de paragrafen sterk. De aan Lanceloet gewijde gedeelten zijn gewoonlijk lang, maximaal 2627 verzenGa naar voetnoot96, maar kunnen ook slechts een vijf-

[pagina 58]
[p. 58]

tigtal verzen beslaan.Ga naar voetnoot97 De langste paragraaf in de Lanceloetqueeste betreft de kortstondige terugkeer van Lanceloet aan het hof bij het toernooi te Kameloet.Ga naar voetnoot98 Slechts 32 verzen bevat de kortste paragraaf waarin, als onderbreking van Lanceloets verhaaldraad, even de lotgevallen van Lioneel en een aantal andere ridders aan de orde komen.Ga naar voetnoot99 De sterk variërende omvang van de tekstgedeelten tussen twee overgangsformules bepaalt het ritme van het entrelacement. Met name de aanvang van de Lanceloet vertoont korte paragrafen en veel perspectiefwisselingen. Naarmate de roman vordert, verwijlt het verhaal langduriger bij één personage tot uiteindelijk Lanceloets verhaaldraad sterk gaat domineren (zie par. 2). Zo worden in het begin van de Lanceloet in een bestek van een kleine 2500 verzen elf paragrafen gepresenteerd, terwijl als de Lanceloetqueeste eenmaal in gang gezet is één enkele paragraaf herhaaldelijk al een vergelijkbaar aantal verzen beslaat.Ga naar voetnoot100 Wanneer de verhaaldraad van de titelheld de boventoon gaat voeren, wordt zij nog af en toe onderbroken door korte paragrafen die betrekking hebben op andere personages. Daardoor wordt Lanceloets draad verdeeld in segmenten van gemiddeld zo'n 700 versregels en blijft de entrelacement-vertelwijze functioneren, al concentreert het verhaal zich sterk op Lanceloet.

Door middel van de overgangsformules schakelt het verhaal van de ene verhaaldraad over op de volgende. Daarbij maakt het qua tijd en ruimte een sprong: de locatie en het moment van de losgelaten verhaaldraad maken plaats voor die van de op te nemen draad. De formule wijst het publiek er op dat de nu te beschrijven handelingen zich op een ander tijdstip en op een andere plaats afspelen dan de zojuist verhaalde gebeurtenissen.Ga naar voetnoot101

Met de ‘Or dist li contes’-formule begint de presentatie van een nieuw verhaaldraadsegment, waarvan het begintijdstip - en soms ook de beginlocatie - aangegeven wordt om als uitgangspunt van de nieuwe handeling te dienen. Een verhaaldraad die op een dergelijke wijze hervat wordt, heeft een zekere zelfstandige

[pagina 59]
[p. 59]

status en is in par. 2 als primair bestempeld.Ga naar voetnoot102 Het is echter ook mogelijk dat een verhaaldraad hervat wordt zonder dat daar een overgangsformule of een sprong in tijd en ruimte aan te pas komt. Terwijl het verhaal een bepaalde verhaaldraad volgt, kan deze samenkomen met één of meer andere, namelijk wanneer het betrokken personage één of meer andere verhaalfiguren ontmoet. Qua tijd en ruimte komen de toegevoegde verhaaldraden overeen met de eerste, zodat ter aanduiding daarvan geen overgangsformule nodig is.Ga naar voetnoot103

Twee voorbeelden mogen deze hervattingswijze verduidelijken. In de eerste etappe van de Lanceloetqueeste ontmoet Walewein de ridder Mathamas, die Sagrimor gevangen houdt. Nadat hij Mathamas in een tweegevecht overwonnen heeft, dwingt Walewein hem te vertellen waar Sagrimor is. De verslagen ridder belooft vervolgens dat hij zijn gevangene aan Walewein zal uitleveren. Samen rijden zij naar Mathamas' woning:

 
Ga naar margenoot+ Mathamas dede bringen vore
2664[regelnummer]
Uter vangnessen Sagrimore
 
Ende leverden te hant
 
Minen here Waleweine bider hant.Ga naar voetnoot104

Terwijl er geen spoor is van een overgangsformule, wordt Sagrimors verhaaldraad hervat. Hij wordt verlost uit de situatie waarin hij verkeerde toen het verhaal hem verliet.Ga naar voetnoot105 Hij bevindt zich nog op dezelfde plaats, maar er zijn enkele dagen verstreken sinds men voor het laatst iets van hem vernam. Het tijdstip van de hervatting wordt echter niet vermeld, omdat dit al door Waleweins verhaaldraad aangegeven wordt. Hij vindt Sagrimor op de vijfde dag na de aanvang van de Lanceloet-handeling. Aangezien Sagrimor op de eerste dag gevangen genomen werd, heeft hij vier dagen in Mathamas' kerker doorgebracht. Hoewel zijn activiteiten gedurende deze duratieve periode niet expliciet worden beschreven, worden zij - zoals in dit gedeelte van het verhaal gebruikelijk (zie par. 2) - wel aangeduid: Sagrimor werd tijdens zijn gevangenschap verzorgd door Mathamas' dochter.Ga naar voetnoot106

Het tweede voorbeeld betreft de verhaaldraden van Bohort en Lioneel. In vs. 11047-11170 wordt beschreven dat zij het hof verlaten om Lanceloet te zoeken.Ga naar voetnoot107 Bohort heeft daarnaast nog een taak: hij moet een jonkvrouwe vergezellen

[pagina 60]
[p. 60]

naar haar vrouwe, de vrouwe van Galvoie, om deze dame hulp te bieden in haar conflict met een ridder. Nadat het verhaal Bohort en Lioneel verlaten heeft, verneemt men enige tijd niets van hen. Het verhaal vertelt over de koningin en over Lanceloet, die op een bepaald moment uit een vergiftigde bron drinkt en daardoor zeer ziek wordt. Een ter zake kundige jonkvrouwe, die op het moment van de vergiftiging met haar broer Bernadan in Lanceloets gezelschap was, verpleegt hem. De volgende avond rond ‘herbergens tijt’ arriveren twee ridders en een jonkvrouwe ter plaatse.Ga naar voetnoot108 Op hun verzoek verleent Bernadan hun onderdak. Dit gezelschap blijkt tot grote vreugde van Lanceloet te bestaan uit Bohort, Lioneel en de boodschapster van de vrouwe van Galvoie. Hun verhaaldraden worden hervat zonder de tussenkomst van een overgangsformule. Plaats en tijd van de handeling waaraan zij nu deelnemen worden bepaald door Lanceloets verhaaldraad en behoeven daarom op dit punt in het verhaal geen nadere toelichting. Moment en locatie bij de hervatting wijken af van de ruimtelijke en temporele situatie waarmee hun verhaaldraden eerder afsloten. Het verhaal geeft echter geen informatie over de weg van het hof naar de tent waarin Lanceloet verpleegd wordt, die de broers en de jonkvrouwe afgelegd hebben, en ook de duur van hun tocht blijft onvermeld, evenals hun belevenissen onderweg. De verhaaldraden van Bohort en Lioneel worden bijna terloops hervat en met die van Lanceloet verbonden. Er is geen sprake van een nadrukkelijke afwisseling van verhaaldraden, maar van een samenvoeging door middel van de hervatting van één of meer verhaaldraden.

Zo kunnen verhaaldraden hervat worden, terwijl er geen overgangsformule aan te pas komt. Op een vergelijkbare wijze kunnen verhaaldraden worden losgelaten zonder dat dit gemarkeerd wordt door een overgangsformule, die de afsluitende situatie (bijvoorbeeld ‘gevangenschap’ of ‘hervatting van de zoektocht’) samenvat. De verhaaldraad van Bohort in de hierboven besproken scène kan nog eens als voorbeeld dienen: Bohort verlaat Lanceloet al snel weer, teneinde met de jonkvrouwe naar Galvoie te reizen. Kort nadat zijn verhaaldraad met die van Lanceloet gebundeld is, splitst zij zich weer af. Bohorts verhaaldraadsegment wordt afgesloten, wanneer hij afscheid neemt van Lioneel en Lanceloet, wier belevenissen het verhaal verder zal beschrijven: ‘Doe maecte Bohort sine vart / Metter joncfrouwe te Galvoie wart, / Ende Lioneel gebrachtene daer / Ende keerde tote Lancelote daer naer.’Ga naar voetnoot109

Een tweede voorbeeld laat zien dat deze afhechtingswijze ook toegepast kan worden op meerdere verhaaldraden tegelijk. Nadat Lanceloet op de Verboden Berg Bohort verslagen heeft, worden al diens gevangenen bevrijd, zodat hun verhaaldraden hervat worden. De verhaaldraad van Lanceloet, die de draad van Bohort reeds naast zich had, wordt gebundeld met de draden van onder andere

[pagina 61]
[p. 61]

Walewein, Sagrimor, Dodineel, Ywein, Hestor en Agravein.Ga naar voetnoot110 De ridders brengen gezamenlijk de nacht door. Lanceloet wordt echter in een droom door zijn ‘oudervader Lanceloet’ opgeroepen naar het woud te gaan, waar hem een avontuur wacht, en hij verlaat zijn gezellen.Ga naar voetnoot111 Zijn verhaaldraad splitst zich af van de bundel; de andere verhaaldraden worden even losgelaten. Zij worden in eerste instantie niet door middel van een ‘Or dist li contes’-formule afgehecht. Het verhaal beschrijft eerst Lanceloets vertrek en gaat dan - via een overgangsformule - kortstondig terug naar de achtergebleven ridders, die besluiten op hem te wachten. Vervolgens wordt Lanceloets draad, met behulp van een overgangsformule die de verhaaldraden van de gezellen voorlopig afsluit, weer hervat.Ga naar voetnoot112

Het is in de Lanceloet zeer gebruikelijk dat een verhaaldraadsegment via de hierboven geschetste procédé's van samenvoeging en afsplitsing in het verhaal verweven wordt. De primaire verhaaldraden vormen, wanneer zij door middel van een overgangsformule opgepakt worden, de hoofdlijn van een paragraaf. Deze hoofdverhaaldraden worden gedurende de gehele paragraaf of een gedeelte daarvan aangevuld met andere verhaaldraden, die tijdelijk parallel lopen met de hoofdlijn. Het is zelfs mogelijk dat in de loop van een paragraaf één toegevoegde verhaaldraad de dragende functie van de oorspronkelijke hoofdlijn overneemt. De afsluitende overgangsformule vermeldt dan een ander personage dan de formule waarmee de paragraaf aanving. Gewoonlijk volgt het verhaal in zo'n geval een boodschapper naar diens bestemming, terwijl het de verhaaldraad van de ‘verzender’ van de boodschap (dikwijls Lanceloet) verlaat. Zo blijft het verhaal in vs. 11523-11874 bij de jonkvrouwe die door Lanceloet naar het hof gezonden wordt, wanneer zij Lanceloet en de quene verlaat.Ga naar voetnoot113 Vergelijkbaar is de situatie

[pagina 62]
[p. 62]

in vs. 12383-12805Ga naar voetnoot114 waar het perspectief via de boodschapper Lioneel herhaaldelijk wisselt (van Lanceloet naar de koningin en terug en van de zieke Lanceloet naar de jonkvrouwe die hem kan genezen en terug), al hebben deze wisselingen geen gevolgen voor de afsluitende overgangsformule.Ga naar voetnoot115

Het werkterrein van de complementaire verteltechnische procédé's ‘samenvoeging’ en ‘afsplitsing’ is beperkt tot de paragraaf, het tekstgedeelte tussen twee overgangsformules. Binnen een paragraaf worden zij toegepast om de hoofdverhaallijn uit te breiden met één of meer parallelle verhaaldraden of om een bundel verhaaldraden te reduceren tot de hoofdlijn of -streng. Het procédé van de afwisseling der verhaaldraden werkt op een hoger niveau: het verzorgt de afwisseling van de paragrafen met behulp van de overgangsformules. Zowel ‘samenvoeging’/ ‘afsplitsing’ als ‘afwisseling’ werken met verhaaldraadsegmenten als bouwstenen. Bij het laatstgenoemde procédé gaat het echter steeds om segmenten van primaire verhaaldraden, die als de dragende verhaallijn van een paragraaf fungeren, terwijl ‘samenvoeging’/‘afsplitsing’ werkt met kleinere segmenten, die gewoonlijk slechts gedurende een deel van een paragraaf de hoofdlijn gezelschap houden. Het structuurprincipe ‘afwisseling’ levert in het kader van de entrelacement-verteltechniek de macro-structuur, terwijl de procédé's ‘samenvoeging’/‘afsplitsing’ het daardoor ontstane raamwerk verder invullen. Tezamen vormen deze structuurprincipes de basis voor de entrelacement-vertelwijze. Het ‘afwisseling’-procédé haalt de verhaaldraden beurtelings naar voren en laat andere onder de verhaaloppervlakte verdwijnen. Het procédé ‘samenvoeging’ haalt eveneens verhaaldraden naar de voorgrond door ze te bundelen met de hoofdlijn van een paragraaf. ‘Afsplitsing’ schuift net als ‘afwisseling’ verhaaldraden naar de achtergrond, doordat het toegevoegde verhaaldraden weer loskoppelt van de hoofdverhaaldraad. ‘Afwisseling’ schept een opeenvolging van paragrafen door de verhaaldraadsegmenten (de hoofdverhaallijnen van de paragrafen) achter elkaar te plaatsen, terwijl ‘samenvoeging’ binnen de componenten van die opeenvolging verhaaldraadsegmenten naast elkaar zet. Het is mogelijk de afwisseling en bundeling van de verhaaldraadsegmenten schematisch weer te geven. Dit schema vindt men in de Bijlage.

[pagina 63]
[p. 63]

5. Ruimte

Van de drie structuuraspecten die wel als de hoofdcategorieën in de roman beschouwd worden (ruimte, tijd en personen binnen de roman)Ga naar voetnoot116, is het aspect personen in verband met het entrelacement veruit het belangrijkste, zoals in de voorafgaande paragrafen gebleken is. De romanpersonages zijn de dragers van de verhaaldraden. In de overgangsformules richt het verhaal zich eerst en vooral op het personage waarvan de lotgevallen aan de orde zullen komen. Ook bij de procédé's ‘samenvoeging’ en ‘afsplitsing’ ligt de focus op de persoon en staan ruimte en tijd op het tweede plan. Nadat in de vorige paragrafen de personages c.q. de verhaaldraden besproken zijn, komen in deze en de volgende paragraaf de beide andere categorieën aan bod.

In de Lancelot en prose wordt veel aandacht besteed aan de gedetailleerde beschrijving van de ruimte waarin de handeling zich afspeelt, vooral wanneer de ruimtelijke omstandigheden van invloed zijn op de gebeurtenissen en op het doen en laten van de personages. De volledigheid van de beschrijving, die met name opvalt in vergelijking met de vagere ruimteaanduidingen in de Arturromans in verzen, draagt in belangrijke mate bij tot de realistische indruk die het verhaal maakt.Ga naar voetnoot117 Zoals men in een kroniek - en dat suggereert de Lancelot immers te zijn - mag verwachten, zijn de belevenissen van de personages gesitueerd in een concrete wereld, waarin plaats en tijd nauwkeurig bepaald zijn. De hoofdrol die queeste-structuren in de roman spelen, maakt, volgens Ruberg, een gedetailleerde geografie (en chronologie) onmisbaar: ‘Der Suchende, der seine Aufgabe methodisch lösen soll, muß sich auf festem Boden bewegen können. Seine Suche bedarf eines konkreten geographisch fixierten Raumes, der ihm eine verläßliche Orientierung erlaubt.’Ga naar voetnoot118

Hoewel het ruimtelijke aspect in de ‘Préparation à la Queste’ (en de Lanceloet) niet zo sterk naar voren komt als in eerdere delen van de Lancelot, is ook in deze teksten sprake van een concrete wereld, die de ridders doorkruisen. De handeling speelt zich hoofdzakelijk af in Logres, Arturs territorium. In het verhaalgedeelte van de oorlog tegen Claudas maken echter ook bijvoorbeeld Vlaanderen en Gaule deel uit van het decor. De ridders die aan de Lanceloetqueeste deelnemen, leggen elk een bepaalde weg af, die met meer of minder details beschreven wordt. Er zijn vaste ruimtelijke elementen, die als verzamelpunt kunnen dienen, zoals het kruis in het woud van Kameloet waar de queeste-ridders na een eerste week van

[pagina 64]
[p. 64]

zoeken weer samenkomen, om vervolgens opnieuw afzonderlijk op zoek te gaanGa naar voetnoot119 of de rivier die overbrugd wordt door een wankele plank, die Dodineel en Hestor op hun weg vinden.Ga naar voetnoot120 Het verhaal verplaatst zich met de verschillende ridders door deze ruimte of begeeft zich per overgangsformule sprongsgewijs van de ene locatie naar de andere. Met name door de laatstgenoemde verplaatsingsmogelijkheid, die voortkomt uit het entrelacement, krijgt het publiek de indruk alomtegenwoordig te zijn.Ga naar voetnoot121 De gebeurtenissen in het verhaal spelen zich op veel verschillende locaties af en toch kan het publiek, dat zich dankzij de entrelacement-vertelwijze door de onpersoonlijke verteller naar om het even welke plaats kan laten leiden, alles van nabij meemaken. In de terminologie van de film kan men zeggen dat bij elke overgangsformule de verhaalregisseur kiest voor een andere, elders opgestelde, camera, zodat een ander decor met andere acteurs voor de ogen van de toeschouwers verschijnt.Ga naar voetnoot122

In de overgangsformules wordt gewoonlijk weinig aandacht besteed aan de ruimte waarnaar overgeschakeld wordt. De nadruk ligt op het personage, dat nu op de voorgrond treedt. Vrijwel altijd bevat de formule ook een tijdsbepaling die aangeeft welke positie de te presenteren gebeurtenissen innemen op de tijdslijn van de Lanceloet. Aanduidingen van de ruimte zijn zeldzamer. Indien in of vlak na de formule al een plaatsaanduiding voorkomt, heeft deze betrekking op de directe omgeving van het personage. Met name in de vertaling is de informatie slechts zelden van dien aard dat uit de tekstgegevens af te leiden is dat twee personages zich dicht in elkaars buurt bevinden. Het noemen van de namen van plaatsen en streken en de aanduiding van de ligging daarvan lijkt het mogelijk te maken een - zeer schematische - landkaart van het handelingsgebied van de Lancelot-Queste-Mort Artu te schetsen, maar men kan geen kaart met een kleinere schaal maken: op grond van de gegevens die de Lanceloet levert is het onmogelijk om op een kaart van het betrokken gebied door middel van vlaggetjes de onderlinge posities van de verspreide ridders aan te geven.Ga naar voetnoot123

Voor de entrelacement-verteltechniek is de ruimtelijke nadering van twee of meer personages van belang met het oog op de eventuele samenvoeging van hun

[pagina 65]
[p. 65]

verhaaldraden. Wanneer de wegen van personages elkaar gaan kruisen wordt dit gewoonlijk aangekondigd door een combinatie van ruimtelijke en andersoortige aanwijzingen. De passage over Hestor die hier behandeld zal worden is in dit opzicht representatief. Bovendien illustreert zij de wijze waarop de Lanceloet-dichter in bepaalde gevallen de nauwkeurige beschrijving van de ruimte in de voorbeeldtekst vervaagd heeft.

Nadat zij Cales' zoons verlaten hebben, komen Lanceloet en Lioneel in een ‘foreest [...] Dat Terique was geheten’.Ga naar voetnoot124 Terwijl Lanceloet ligt te slapen in de schaduw onder een boom, verlaat Lioneel hem om een ridder te achtervolgen, die een jonkvrouwe ontvoert. Hij achterhaalt de ridder, maar wordt door hem verslagen en meegenomen.Ga naar voetnoot125 Dan schakelt het verhaal over naar Hestor, die ‘in een foreest ridende quam’.Ga naar voetnoot126 De nadere aanduiding van dit ‘foreest’ die in de Franse tekst gegeven wordt, ontbreekt in de vertaling. M en S vermelden dat hij ‘vint en la forest que l'en apeloit Terique’Ga naar voetnoot127, hetzelfde bos waarin Lanceloet en Lioneel zich eerder bevonden en mogelijk nog bevinden. De plaatsaanduiding, die het publiek er op wijst dat Hestor in de nabijheid van Lioneel en Lanceloet is, vindt men niet terug in de Lanceloet. De dichter heeft de naam van het bos weggelaten, zodat de ruimte minder nauwkeurig beschreven wordt. De weglating, die in vervaging resulteert, zou tot gevolg kunnen hebben dat het publiek het feit ontgaat dat Hestor zich dicht bij Lioneel bevindt.Ga naar voetnoot128 Dit gegeven wordt echter ook nog op een andere manier naar voren gebracht. De vertaling heeft die aanwijzing wel uit de voorbeeldtekst overgenomen, zodat ook in de Lanceloet aangegeven wordt dat Hestor Lioneel nadert. De bedoelde tweede indicatie van Lioneels nabijheid wordt gevormd door Hestors ontmoeting met een anonieme jonkvrouwe die hartverscheurend huilt. Gevraagd naar de reden van haar verdriet, zegt zij:

[pagina 66]
[p. 66]
 
[Si seide:] ‘Here, ic wene bedi
13460[regelnummer]
Dat ic nu sach voren vor mi
 
Den besten ridder van erderike
 
Onscone ende dorperlike.
 
Ende een ongetrouwe ridder sere
13464[regelnummer]
Dede hem die onnere.’
 
Hestor vragede thant hare
 
Wie die goede ridder ware.
 
Si seide: ‘Here, sijt seker des,
13468[regelnummer]
Dat Lioneel, Lanceloets neve, es.’Ga naar voetnoot129

De jonkvrouwe vertelt Hestor bovendien dat Lioneels overwinnaar Terquijn heet en dat hij hem kan herkennen aan zijn zwarte wapenrusting. Zij raadt hem vervolgens af Terquijn op te zoeken, maar dat heeft begrijpelijkerwijze weinig resultaat. Het gesprek met de jonkvrouwe maakt Hestor en het publiek duidelijk hoe de stand van zaken met betrekking tot Lioneel en Terquijn is. Ik kom in paragraaf 7 terug op dit soort informatieve ontmoetingen.

Hestor neemt afscheid van de jonkvrouwe en vervolgt zijn weg tot hij bij een toren komt. Voor deze toren bevindt zich een bron, omringd door pijnbomen. De bomen zijn behangen met de schilden van zestig ridders, waaronder een dertigtal ridders van Arturs hof, die door Terquijn gevangen gehouden worden.Ga naar voetnoot130 Van de gevangenen wier schilden Hestor herkent, worden Aglovael, Keye, Sagrimor, Gosengoes en Brandalis met name genoemd, omdat zij behoren tot de ridders die Lanceloet zoeken. Op deze manier wordt hun nabijheid naar voren gebracht. De plaats waar Hestor arriveert geeft in de vorm van de schilden informatie over de in de buurt zijnde ridders. De samenvoeging van Hestors verhaaldraad met die van Lioneel en de andere ridders, die in deze passage aangekondigd wordt, laat niet lang op zich wachten: Terquijn neemt ook Hestor gevangen, zodat hij zijn gezellen in de kerker ontmoet.Ga naar voetnoot131 Het verhaal verlaat hen vervolgens.

Veel later in de roman keert Lanceloet op zoek naar Lioneel terug naar de plaats waar hij hem voor het laatst zag. Net als Hestor ontmoet hij een jonkvrouwe. Zij belooft hem naar Lioneel te brengen en leidt hem naar de bron met de schilden. Ten tweede male fungeert dan deze specifieke locatie als indicatie voor de nabijheid van een aantal ridders. Nadat Lanceloet Terquijn verslagen heeft, worden hun verhaaldraden hervat.Ga naar voetnoot132 In deze episode wordt duidelijk hoe nauwgezet de verzameling schilden in het verhaal functioneert als aanduiding van de ridders in Terquijns kerker. Terquijn heeft een kopie van het schild van Lioneel aan de verzameling toegevoegd, opdat men zou kunnen zien ‘Dat Lioneel dar gevaen was’ (vs. 22199).Ga naar voetnoot133 Hestors schild daarentegen maakt nog geen deel

[pagina 67]
[p. 67]

uit van de expositie. Lanceloet wordt daardoor van diens aanwezigheid niet op de hoogte gebracht. In zijn haast om de zoektocht naar zijn halfbroer Hestor voort te zetten neemt hij niet de tijd om zelf de gevangenen te bevrijden, zodat hij de gezochte juist misloopt. De queeste, waarvan de beëindiging zo nabij leek, wordt vervolgd: Lanceloet zoekt Hestor, terwijl deze en de overige bevrijde ridders op hun beurt weer op zoek gaan naar Lanceloet.Ga naar voetnoot134

Het voorbeeld laat zien hoe ruimtelijke elementen bij de entrelacement-verteltechniek ingeschakeld worden om de samenvoeging van verhaaldraden aan te kondigen. Bij het procédé ‘afsplitsing’ figureert de ruimte gewoonlijk in de vorm van een ‘wegescede’, een tweesprong in de weg die een groep(je) ridders volgt. De splitsing van de weg resulteert gewoonlijk in een opsplitsing van de ridders. De streng verhaaldraden gaat uit elkaar en het verhaal volgt één draad terwijl de overige tijdelijk afgehecht worden.Ga naar voetnoot135

Wat betreft de verteltechniek zijn de hierboven beschreven functies in de Lanceloet en de ‘Préparation à la Queste’ de belangrijkste van het structuuraspect ruimte, dat in andere opzichten vooral dient om het verhaal als realistisch en daardoor geloofwaardig en betrouwbaar te laten overkomen. In dit deel van de Lancelot lijkt een minder belangrijke rol voor het aspect ruimte weggelegd te zijn dan in de voorafgaande tekstgedeelten. De belangrijkste aanwijzing daarvoor wordt gevormd door de wijze waarop Lanceloet in de eerste fase van de Lanceloetqueeste gevonden wordt.Ga naar voetnoot136 Er is geen sprake van een geleidelijke nadering van de zoekers tot de gezochte: Lioneel en Bohort vinden Lanceloet als bij toeval; hun weg naar Lanceloets verblijfplaats wordt niet eens beschreven.Ga naar voetnoot137 Slechts een diepgaand onderzoek van de ruimte in de Lanceloet en zijn voorbeeld zal uit kunnen maken of de indruk dat dit structuuraspect in deze teksten op een andere, minder opvallende, wijze functioneert, juist is.Ga naar voetnoot138 Deze studie over het entrelacement is daarvoor niet de aangewezen plaats.

De beschrijving van Lanceloets, Lioneels en Hestors belevenissen in het woud

[pagina 68]
[p. 68]

Terique demonstreert aan de hand van de weglating van de naam van het bos dat de vertaling wat de ruimtebeschrijving aangaat het voorbeeld niet altijd woordelijk volgt. Terwijl de vertaler zijn grondtekst in principe zo getrouw mogelijk in Middelnederlandse verzen probeerde om te zetten, heeft hij op het gebied van de ruimtebeschrijvingen nu en dan kleine wijzigingen aangebracht. De Lanceloet-dichter heeft het ruimtelijk realisme in zijn voorbeeld enigszins afgezwakt, zij het dat hij daarbij veel minder systematisch en rigoureus tewerk gaat dan de Lantsloot-bewerker.Ga naar voetnoot139 De vertaler van de Lanceloet heeft kleine afwijkingen ten opzichte van zijn origineel aangebracht, die als ‘vervaging’ gekenschetst kunnen worden: ‘Zijn wijzigingen tasten op zichzelf de geografie niet aan, maar zij veroorzaken wel een grotere vaagheid in de beschrijving van de ruimte.’Ga naar voetnoot140 Dit betekent dat de rol van het structuuraspect ruimte in de vertaling naar alle waarschijnlijkheid beperkter is dan in de ‘Préparation à la Queste’, waarin de ruimte toch al geen vooraanstaande rol had, indien de hierboven beschreven indruk juist is. Verder maken de gesignaleerde verschillen tussen origineel en vertaling op dit gebied het raadzaam de nodige reserve te betrachten bij het op de grondtekst projecteren van onderzoeksresultaten met betrekking tot de vertaling, al komen beide overeen in het merendeel der gevallen.

Bij het structuuraspect tijd, dat in de volgende paragraaf aan de orde komt, is de situatie vergelijkbaar. Alvorens de tijd in het kader van de entrelacement-verteltechniek in de Lanceloet aan de orde gesteld wordt, zal eerst nog kort ingegaan worden op een verschijnsel in de tekst waarbij zowel tijd als ruimte van belang zijn.

Wanneer personages zich binnen één ruimte bevinden, waarvan de grenzen gewoonlijk bepaald worden door het bereik van ogen en/of gehoor van de verhaalfiguren, kan het verhaalperspectief wisselen zonder dat daar een overgangsformule aan te pas hoeft te komen. Aangezien alle aanwezigen op hetzelfde moment op dezelfde plaats zijn, worden er geen sprongen qua ruimte en tijd gemaakt, zodat de formules overbodig zijn. Dergelijke wisselingen komen met name voor wanneer vele personages op één plaats bijeen zijn, zoals bij een toernooi. Bij de beschrijving van een toernooi kan het perspectief zonder tussenkomst van ‘Davonture’ wisselen van de ene naar de andere partij of van de toekijkende en commentaar leverende dames naar de strijdende ridders.Ga naar voetnoot141 Wanneer vele personages aan Arturs hof bijeen zijn, geldt ‘het hof’ als één ruimte.Ga naar voetnoot142

[pagina 69]
[p. 69]

Het opmerkelijkste voorbeeld van een dergelijke overgang van perspectief heeft betrekking op twee personages die zich alleen in auditief opzicht in dezelfde ruimte bevinden. Tijdens zijn queeste naar Lanceloet verslaat Agravein de ridder Dryas. Nadat hij Dryas gedood heeft, daagt een dwerg hem uit op een bepaalde hoorn te blazen. Hij blaast op de hoorn, hetgeen men tot een halve mijl in de omtrek kan horen. Eenieder die de hoorn hoort, weet dat Dryas dood is. Ook Dryas' broer Sornahan verneemt het nieuws langs deze weg. Het verhaal, dat bij wijze van spreken met het geluid van de hoorn Agravein verlaten heeft, richt zich nu op degenen die de hoorn horen, en met name op Sornahan, zonder dat deze perspectiefwisseling van een overgangsformule vergezeld gaat. Nadat het verhaal beschreven heeft hoe Sornahan uittrekt om de overwinnaar van zijn broer te bevechten, schakelt het weer terug naar Agravein, die al snel met de aanstormende Sornahan geconfronteerd wordt. Ook ditmaal wordt de wisseling van perspectief niet door een ‘Or dist li contes’-formule gemarkeerd. De geringe ruimtelijke afstand tussen beide personages, die door het geluid van een hoorn overbrugd wordt, en de gelijktijdigheid van hun handelingen, die uit het synchronisatie-signaal van de hoorn af te leiden is, maken dergelijke formules in deze situatie blijkbaar overbodig.Ga naar voetnoot143

6. Tijd, tijdverdichting en gelijktijdigheid.

De opmerkelijke concreetheid en nauwkeurigheid die de ruimtebeschrijving in de Lancelot en prose kenmerkt, vindt men ook, en zelfs nog nadrukkelijker, bij het structuuraspect ‘tijd’.Ga naar voetnoot144 In het verhaal van de belevenissen van de ridders vallen de nauwgezette en frequente tijdsbepalingen op. Minder actieve dagen worden door middel van tijdverdichting in gecondenseerde vorm gepresenteerd, maar de dagen en soms nachten dat een ridder handelend optreedt, worden van uur tot uur voor het voetlicht gebracht, van het moment dat de zon opkomt, via ‘primetide’, ‘none’ en ‘vespertide’Ga naar voetnoot145, avond en nacht tot ‘Sanderdaeges’, een nieuwe dag met nieuwe avonturen. Zo worden de dagen aaneengeregen in de verschillende verhaaldraden. Al vindt men in de beschrijving van één dag nooit alle bovengenoemde tijdsaanduidingen, één of meer ervan komen in vrijwel elke dag-beschrijving voor. Daardoor geeft het verhaal de indruk dat elk verhaaldraadsegment een journaal bevat, een verslag van de vermeldenswaardige belevenissen van een ridder van dag tot dag. Net als de nauwkeurige en concrete

[pagina 70]
[p. 70]

ruimtebeschrijving, ondersteunt het nadrukkelijk en exact aangeven van de tijd van handeling de bronnenfictie en de geloofwaardigheid van de roman.Ga naar voetnoot146

De hoeveelheid vertelde tijd die per verhaaldraadsegment behandeld wordt, wisselt sterk. De beschrijving van de eerste dag van de Lanceloet-handeling, bijvoorbeeld, is vervat in een zevental paragrafen, die elk een deel van die dag beslaan, bijvoorbeeld van primetijt tot noneGa naar voetnoot147 of de uren omstreeks none.Ga naar voetnoot148 De vertelde tijd beloopt in deze segmenten niet meer dan enkele uren. Het verhaaldraadsegment dat Lanceloets gevangenschap bij Morguweyn beschrijft, daarentegen, beslaat anderhalf jaar: deze lange periode wordt vanzelfsprekend grotendeels via tijdverdichting aangeduid.Ga naar voetnoot149 Deze voorbeelden illustreren de ontwikkeling die de verhouding verteltijd-vertelde tijd in de loop van de Lanceloetqueeste doormaakt: terwijl aan het begin van de roman de gebeurtenissen uitgebreid verhaald worden, wordt gedurende Lanceloets langdurige gevangenschap het verslag van zijn belevenissen beperkt tot de beschrijving van enkele cruciale dagen in deze periode. De lotgevallen van de ridders die hem zoeken in deze tijd komen alleen in uiterst gecomprimeerde vorm aan de orde.Ga naar voetnoot150 Wanneer Lanceloet weer op vrije voeten is, verandert de verhouding opnieuw: de vertelde tijd vergt weer meer verteltijd. De totale handeling van de Lanceloetqueeste neemt twee jaar in beslag. Zij begint op de achtste dag na PinksterenGa naar voetnoot151 en eindigt twee jaar later wanneer Lanceloet op eerste Pinksterdag in het jaar 426 als laatste van de uitgetrokken ridders terugkeert aan het hof.Ga naar voetnoot152

F. Lot heeft laten zien dat de chronologie in de Lancelot en prose buitengewoon consistent is.Ga naar voetnoot153 Hij bespreekt onder meer uitgebreid een gedeelte van Lancelots

[pagina 71]
[p. 71]

verhaaldraad. Aan het begin van deze periode neemt Lancelot zich omstreeks 10 juli voor een toernooi aan het hof bij te wonen, waarvan de dag vastgesteld is (29 juli). Aan de hand van de tijdsaanduidingen volgt Lot Lancelots lotgevallen in de weken tot 29 juli dag voor dag. Het blijkt dat de in de tekst aangegeven duur van de overvloed aan avonturen die Lancelot in de tussenliggende periode beleeft, heel redelijk klopt met het beschikbare aantal dagen.Ga naar voetnoot154

De grote hoeveelheid tijdsaanduidingen in de tekst maakt een dergelijk onderzoek mogelijk. De roman noemt jaartallen, kerkelijke hoogtijdagen en heiligendagen, die de lezer c.q. onderzoeker in staat stellen aan bepaalde gebeurtenissen een datum te verbinden en zo een kalender op te stellen. Met name aan de hand van heiligendagen is datering mogelijk. Deze gegevens leveren een objectieve en algemene tijdslijn op, waarop een aantal - gewoonlijk belangrijke - gebeurtenissen een plaats vinden. Zo is de datering van het toernooi te Kameloet: ‘ter octaven van Marien Magdalenen dage’, op 29 juli.Ga naar voetnoot155

Naast dit soort absolute tijdsbepalingen levert de tekst gegevens omtrent de chronologie die meer relatief van aard zijn, bijvoorbeeld:

4816[regelnummer]
Alse mijn here Yweyn was gegaen
 
Van sinen gesellen, hi reet doe
 
III dage emmertoe,
 
Dat hi gene avonture en vernam,
4820[regelnummer]
Ga naar margenoot+ So dat hi opten vierden dach quam
 
Omtrent primetijt...Ga naar voetnoot156

Dergelijke tijdsbepalingen hebben betrekking op de relatieve chronologie binnen de verhaaldraad, die een afgeleide is van de algemene tijdslijn. Het beginpunt van de relatieve chronologie wordt gevormd door een bepaald punt op de algemene tijdslijn, waarvan het begin (jaar I, dag 1) op de achtste dag na Pinksteren (in het jaar 424) ligt. Uitgaande van dit beginpunt is op basis van de relatieve tijdsbepalingen dikwijls te berekenen welke positie een bepaalde verhaalhandeling inneemt op de relatieve tijdslijn van de verhaaldraad en op de algemene tijdslijn van het verhaal. Er komen daarbij echter een aantal problemen naar voren, die betrekking hebben op de lotgevallen van de tijdsbepalingen in de handschriftelijke overlevering en op de houding van de Lanceloet-dichter ten opzichte van zijn voorbeeld. Yweins verhaaldraad, die hierboven al even aan de orde was, kan bij de bespreking van deze problemen als illustratiemateriaal dienen.

Ywein behoort tot de ridders die op dag 1 uitgekozen worden om met Walewein op zoek te gaan naar Lanceloet. Hij vertrekt met de anderen op dag 2 van het hof. Zijn verhaaldraad komt pas na het definitieve uiteengaan van de groep

[pagina 72]
[p. 72]

zoekers afzonderlijk aan de orde. In de Lanceloet vindt die opsplitsing plaats op dag 12. Het moment waarop Ywein afscheid nam van zijn gezellen (zie het citaat hierboven) is gelegen op deze dag. Hij rijdt vervolgens drie dagen zonder vermeldenswaardige avonturen te beleven tot hij op de vierde dag (dag 16) omstreeks primetijt een jonkvrouwe tegenkomt.Ga naar voetnoot157 Deze ontmoeting vormt de aanleiding tot enkele avonturen, die als resultaat hebben dat de gewond geraakte Ywein na vespertijt door de bewoners van een ‘hermitage’ geherbergd wordt. Gedurende vijftien dagen wordt hij daar verzorgd (dag 17-31); het verhaal schakelt over naar een andere verhaaldraad.Ga naar voetnoot158 Ruim 11.000 verzen later wordt zijn verhaaldraad weer opgenomen:

16262[regelnummer]
Alse mijn here Ywein hadde gewesen
 
In dermitage, alse wi lesen,
 
.xv. dage hi was tier stont
16265[regelnummer]
Al genesen...Ga naar voetnoot159

Op dag 32 vervolgt hij zijn queeste. Hij verneemt gedurende de rest van de week niets over Lanceloet, tot ‘op enen maendach’ een nieuw avontuur zich aandient.Ga naar voetnoot160 Deze aanduiding is te vaag om de positie van dit avontuur op de tijdslijn van Yweins verhaaldraad precies te bepalen.

In het bovenstaande werden alleen de tijdsbepalingen in de Middelnederlandse tekst in ogenschouw genomen. Wanneer het Oudfrans in de beschouwing betrokken wordt, blijkt enerzijds dat er verschillen zijn tussen de vertaling en de voorbeeldtekst en anderzijds dat de tijdsbepalingen in de redacties en versies van de Oudfranse tekst niet eensluidend zijn. Om dit te laten zien zal hier ingegaan worden op drie momenten in Yweins verhaaldraad. Eerst worden de drie tijdstippen besproken, daarna zal meer in het algemeen worden ingegaan op de problemen die bij de bespreking naar voren komen.

Het eerste tijdstip is dat van het definitieve uiteengaan van de groep zoekers. Op dag 2 spreken zij af dat zij afzonderlijk de queeste zullen aanvangen en na een week weer samen zullen komen op een bepaalde plaats. Men zou dus verwachten dat de hereniging op dag 9 plaatsvindt. Dit is in het Middelnederlands echter niet het geval. De bepaling van het moment van de samenkomst hangt samen met Hestors verhaaldraad, waaraan de andere gekoppeld worden. In de Lanceloet wordt Hestors verhaaldraad hervat op de negende dag na de eerste opsplitsing van de groep.Ga naar voetnoot161 Er is dus reeds meer dan een week verstreken. De Oudfranse

[pagina 73]
[p. 73]

tekst noemt hier andere getallen: M spreekt van de ‘cinquime jor’ en S van de ‘quart ior’.Ga naar voetnoot162 Hestors avonturen spelen zich in de vertaling af op dag 11, in de door Micha uitgegeven lange versie van de voorbeeldtekst op dag 7 en in de korte versie (S) op dag 6. Het verschil tussen de Franse versies heeft in dit geval nauwelijks gevolgen. Zowel M als S plaatsen Hestors avonturen in de week die voor dergelijke belevenissen gereserveerd is. De beide versies worden bij de samenkomst van de ridders weer gelijkgeschakeld. Nadat Hestor Dodineel bevrijd heeft, zegt de tekst namelijk dat zij de volgende morgen samen op weg gingen ‘et errerent tant qu'il vindrent al jor devisé a la Blanche Crois’.Ga naar voetnoot163 Deze zinsnede kan door zijn vaagheid betrekking hebben op één of meer dagen, zodat zij in zowel M als S de periode tot de bijeenkomst op dag 9 dekt. In de beide versies van de Franse tekst is dag 9 - de dag waarop de ridders weer samenkomen en definitief uiteengaan - het uitgangspunt voor de relatieve chronologie van de verhaaldraden van de afzonderlijke zoekers.

Het verschil tussen de vertaling en M en S is niet langs deze weg op te heffen. Doordat het in de tekst aangegeven tijdstip van Hestors avonturen de gestelde termijn van één week overschrijdt, wordt dit tijdstip bepalend voor het moment van samenkomst van de ridders, die niet op dag 9, maar op zijn vroegst op dag 12 plaatsvindt. De tekst zegt over Hestor en de door hem bevrijde Dodineel:

 
Des ander daeges si orlof namen
 
Ende reden so verre dat si quamen
 
Ter Witter Cruce ten gesetten dage.
2892[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Daer quamen oec al sonder sage
 
Alle die gesellen mede toe
 
Ter tijt die daer geset was doe.Ga naar voetnoot164

In de vertaling is een inconsequentie in de chronologie te constateren. Terwijl Hestor op dag 11 Dodineel uit zijn gevangenschap verlost en zij op dag 12 samen op weg gaan, komen zij vervolgens ‘ten gesetten dage’ (dag 9) op de afgesproken plaats. Het afwijkende tijdstip van Hestors belevenissen heeft verstrekkende gevolgen: niet dag 9, maar dag 12 vormt in de vertaling het uitgangspunt voor de relatieve chronologieën van de afzonderlijke verhaaldraden. Er ontstaat al vroeg in het verhaal een tijdsverschil tussen het Middelnederlands en het Oudfrans.

Iets minder ingewikkeld liggen de zaken bij het vaststellen van het tweede tijdstip. Het gaat hierbij om het moment waarop Yweins individuele avonturen aanvangen. De overgangsformule die in de Lanceloet de hervatting van zijn verhaaldraad markeert, is hierboven geciteerd en besproken. Het Oudfrans - zowel M als S - spreekt hier niet over drie dagen van rondzwerven zonder relevante bele-

[pagina 74]
[p. 74]

venissen, maar over vier dagen, zodat Yweins avonturen beginnen op de vijfde dag na het uiteengaan van de groep.Ga naar voetnoot165 Terwijl hij in de vertaling op dag 16 iets vermeldenswaardigs meemaakt, gebeurt dat in de voorbeeldtekst op dag 14. Het tijdsverschil tussen vertaling en Oudfrans is van drie dagen teruggebracht tot twee.

Het derde tijdstip betreft de volgende hervatting van Yweins verhaaldraad. In M, S en de Lanceloet wordt gesproken over het verblijf in de hermitage gedurende 15 dagen.Ga naar voetnoot166 Er ontstaan verschillen tussen de teksten bij het aangeven van de aanvang van Yweins volgende avontuur, dat zich enige tijd na zijn vertrek van de hermitage op dag 32 (Ofr. dag 30) afspeelt. Volgens de vertaling gaat hij op zoek naar Lanceloet, maar zonder succes:

 
Ende hi reet harentare
 
Vragende om niemare
16270[regelnummer]
Om Lancelote; maer binnen alder weken
 
Ne vant hi nieman diere af conste spreken;
 
So dat hi op enen maendach...’Ga naar voetnoot167.

Vanwege de vaagheid van de aanduiding ‘op enen maendach’ is het slechts bij benadering mogelijk de relatieve chronologie van Yweins draad te verbinden met de algemene tijdslijn. M en S spreken op deze plaats ook van ‘un lundi matin’.Ga naar voetnoot168 In tegenstelling tot de Lanceloet geven zij echter aan hoeveel dagen deze maandag scheiden van de dag van Yweins vertrek: M spreekt van ‘.X. jorz’, S van ‘.xv. iors’.Ga naar voetnoot169 In beide gevallen kan men het tijdstip van Yweins nieuwe belevenissen in de relatieve chronologie bepalen en verbinden met de algemene tijdslijn, zij het dat dit tijdstip in beide versies verschilt. Naar alle waarschijnlijkheid heeft de Lanceloet-dichter hier een mededeling omtrent de duur van Yweins onbeschreven rondzwervingen weggelaten en zo de relatieve chronologie in het ongerede gebracht.Ga naar voetnoot170 Een dergelijke ingreep past in het beeld dat

[pagina 75]
[p. 75]

Besamusca schetst van de houding van de vertaler ten opzichte van de tijdsbepalingen in zijn voorbeeld.Ga naar voetnoot171

Bij de bestudering en de berekening van de relatieve chronologieën blijkt dat de overeenstemming tussen de vertaling en de voorbeeldtekst al snel verstoord wordt. Een afwijkende tijdsbepaling in één verhaaldraad is voldoende om de chronologie te ontregelen, omdat zij doorwerkt in de relatieve chronologieën van het merendeel van de overige draden, zoals uit de bespreking van het eerste tijdstip naar voren kwam. De vertaling loopt wat de chronologie betreft al kort na de aanvang van de Lanceloetqueeste niet meer synchroon met het Oudfrans.

Overigens, er kan in deze context eigenlijk niet van ‘het’ Oudfrans of ‘de’ voorbeeldtekst gesproken worden. Zoals te verwachten is, aangezien het optreden van verschillen bij getallen e.d. inherent is aan de handschriftelijke overlevering, vindt men binnen de Franse handschriftelijke traditie herhaaldelijk afwijkende tijdsbepalingen, die resulteren in verschillende chronologieën voor versies en/of redacties. Dit bleek bij de bespreking van het derde tijdstip. In feite is er ook al sprake van bij Hestors avonturen. De gestelde termijn en de rekbaarheid van de tijdsbepaling zorgen er daar echter voor dat de versies snel weer gelijkgeschakeld worden. Hoewel dergelijke gelijkschakelingen wel vaker voorkomen (bijv. wanneer alle ridders samenkomen op het Pinksterhof in het jaar 426), kunnen de versies en redacties steeds opnieuw qua chronologie uiteenlopen. De overeenstemming van de chronologie is zeer storinggevoelig. Op grond van deze problematiek lijkt het onmogelijk een chronologisch schema op te stellen dat voor zowel het Middelnederlands als voor de - ook onderling verschillende - versies en redacties van de Oudfranse tekst geldt. Het lijkt alleen haalbaar een dergelijk schema per tekst, bijvoorbeeld voor louter de Lanceloet of voor alleen M, te maken.Ga naar voetnoot172 Het spreekt, gezien de opzet van deze studie, vanzelf dat hier alleen voor de vertaling geprobeerd zal worden zo'n chronologie vast te stellen.

Daarbij speelt de wijze waarop de Lanceloet-dichter omging met de nauwkeurige tijdsbepalingen in zijn voorbeeld een belangrijke rol. Zoals bij de bespreking van het derde tijdstip al aan de orde kwam, neemt de vertaler niet altijd de tijdsaanduidingen uit het origineel over. Net zoals bij het structuuraspect ruimte is er sprake van een zekere vervaging. ‘De dichter van Lanceloet hechtte minder belang aan een tot in de kleinste details bepaalde chronologie, waardoor hij vaak beter kon voldoen aan verstechnische eisen; de “chronologische Intention” was hem voldoende’, stelt Besamusca.Ga naar voetnoot173 ‘In grote lijnen volgt hij zijn origineel’Ga naar voetnoot174,

[pagina 76]
[p. 76]

in tegenstelling tot de dichter van Lantsloot vander Haghedochte, wiens werkwijze Van Oostrom als volgt kenschetst:

De chronologisch en chronometrisch zo uitgekiende structuur van de Lancelot en prose is in Lantsloot volledig te niet gedaan. De talrijke weglatingen, vervagingen en condenseringen van aanduidingen van het tijdsverloop zijn elk voor zich geringe ingrepen, die echter gezamenlijk de Proza-Lancelot van een van zijn meest opvallende litteraire innovaties hebben ontdaan, en de tijdsbehandeling in deze Arturroman hebben teruggeloodst in het vertrouwde vaarwater van de vage versroman.Ga naar voetnoot175

Van een dermate verregaande vervaging is in Lanceloet geenszins sprake: bij tijd en wijle laat de dichter tijdsaanduidingen weg of vervangt hij nauwkeurige tijdsbepalingen in het Oudfrans door meer onbestemde. Slechts een deel van deze ingrepen is van invloed op de relatieve chronologieën.Ga naar voetnoot176 Gezien de gevoeligheid van de berekening van de relatieve chronologieën kan echter elke - op zich weinig opmerkelijke - wijziging verstrekkende gevolgen hebben voor de tijdslijnen van de verhaaldraden. De houding van de Lanceloet-dichter is medebepalend voor het tijdsverloop in de Middelnederlandse tekst.

In de kolom ‘dag’ van het schema in de Bijlage wordt de chronologie van de Lanceloet gegeven, voor zover deze op grond van de gegevens in deze tekst vast te stellen is. In het merendeel van de gevallen is het mogelijk de relatieve chronologie te koppelen aan de algemene tijdslijn. Hoewel er zeker oneffenheden in de chronologie zijn, is het aantal storende inconsequenties gering. Zij komen bovendien pas bij de nauwgezette narekening van de chronologie aan het licht, en zullen de lezer of beluisteraar van de tekst niet of nauwelijks opgevallen zijn.Ga naar voetnoot177 Belangrijker dan het volledig kloppen van de tijdrekening is de suggestie die van de frequente en precieze tijdsaanduidingen uitgaat. Zij geven het publiek de indruk dat het verhaal een betrouwbaar en volledig journaal is van de avonturen van de ridders gedurende de Lanceloetqueeste, een waarheidsgetrouwe kroniek die nauwkeurig aangeeft op welk moment van welke dag een bepaalde verhaalhandeling plaatsvindt.

Uit de weergave van het tijdsverloop in het schema zijn met betrekking tot het entrelacement een aantal belangrijke gegevens te halen. In de eerste plaats wordt duidelijk dat het verhaal een drietal perioden van grote handelingsdichtheid vertoont, hetgeen vanuit de entrelacement-structuur te verklaren is. De handeling concentreert zich in:

a:de eerste twee weken van de Lanceloetqueeste, waarin de verhaaldraden divergeren,
b:de dagen rond het toernooi te Kameloet, waarin een aantal belangrijke draden samenkomen en vervolgens weer uiteengaan,
[pagina 77]
[p. 77]
c:de weken voor het Pinksterhof dat de langdurige zoektocht afsluit, die in het teken staan van een toenemende en algehele convergentie.

Ten tweede verloopt de tijd in de roman per verhaaldraad schoksgewijs. Nadat in een verhaaldraadsegment een periode van bijvoorbeeld een maand beschreven is, maakt het verhaal met de overgangsformule gewoonlijk een sprong achterwaarts in de tijd naar het tijdstip waarop de te hervatten verhaaldraad eerder afgesloten werd, om vervolgens vanaf dat tijdstip de gebeurtenissen in die verhaaldraad te presenteren. In principe houdt dit in dat één bepaalde periode herhaaldelijk doorlopen wordt bij het vertellen van verschillende verhaaldraadsegmenten. In elk verhaaldraadsegment wordt echter slechts een beperkt aantal dagen intensief beschreven. Het merendeel van de periode wordt via tijdverdichting in samengevatte vorm gepresenteerd. Over het algemeen geldt dat de dagen die in de ene verhaaldraad uitgebreid en volledig voor het voetlicht gebracht worden - de dagen waarop het personage handelend optreedt - in de andere verhaaldraden die hetzelfde tijdsbestek bestrijken door middel van tijdverdichting worden aangeduid. Slechts zelden is er sprake van gelijktijdigheid in strikte zin, van handelingen die op precies hetzelfde tijdstip plaatsvinden, maar op verschillende punten in het verhaal verteld worden.

Alvorens nader op de notie ‘gelijktijdigheid’ in te gaan, zal ik een voorbeeld geven van de gebruikelijke gang van de temporele zaken bij de afwisseling der verhaaldraadsegmenten. Zoals al vermeld beginnen Yweins individuele avonturen op dag 16. Zijn bezigheden op de dagen 12-15 worden door middel van tijdverdichting kort aangeduid, alvorens het verhaal uitgebreid verslag doet van Yweins wedervaren op de vierde dag na het definitieve uiteengaan van de groep zoekers.Ga naar voetnoot178 Yweins avonturen beslaan één hele dag. Wanneer hij aan het eind daarvan gewond bij een hermitage belandt, meldt het verhaal dat hij daar verbleef ‘Liggende XV dage al stille / Doer sire wonden wille’.Ga naar voetnoot179 De presentatie van dit segment van Yweins verhaaldraad wordt afgesloten door deze aanduiding van de duratieve, weinig actieve, periode, die Ywein beleeft. Vervolgens maakt het verhaal via de overgangsformule een sprong achterwaarts in de tijd. Het schakelt over naar Mordret. Het verslag van zijn lotgevallen is nog niet verder gevorderd dan tot het moment waarop de groep ridders zich opsplitst: dag 12. Het verhaal geeft eerst - bij wijze van uitzondering - een uitgebreide beschrijving van het uiterlijk en het karakter van Mordret en zijn broers en gaat daarna over tot het beschrijven van Mordrets belevenissen, die vooral op dag 13 plaatsvinden. Deze dag, die in Yweins verhaaldraad niet expliciet aan de orde komt, wordt in Mordrets draad uitgebreid beschreven, aangezien hij op dit moment handelend optreedt. Mordret zet op dag 14 zijn queeste voort, maar zijn verdere activiteiten worden niet nader aangeduid.Ga naar voetnoot180 Het verhaal schakelt over naar Agravein: de dagen 12-20, waaronder ‘Yweins’ dag 16 en ‘Mordrets’ dag 13, worden door tijd-

[pagina 78]
[p. 78]

verdichting overbrugd en op dag 21 beginnen Agraveins vermeldenswaardige avonturen.Ga naar voetnoot181

De verhaaldraden worden beurtelings gedeeltelijk afgewikkeld, zodat in elk de tijdslijn schoksgewijs verder getrokken wordt. Van Yweins verhaaldraad worden de dagen 12-31 beschreven, dan gaat het verhaal terug in de tijd naar Mordret op dag 12 om diens lotgevallen op de dagen 12-14 te vertellen en vervolgens springt het verhaal weer terug naar dag 12 teneinde Agraveins verhaaldraad op te nemen en diens wedervaren op de dagen 12-21 te verhalen. Deze schoksgewijze presentatie vindt men vooral in de eerste fase van de queeste. Wanneer Lanceloets verhaaldraad gaat overheersen wordt in de andere draden de volledige weergave van de belevenissen van het personage losgelaten, zoals in par. 2 uiteengezet is. Verhaaldraden als die van Ywein, Mordret en Agravein krijgen dan het karakter van momentopnamen - bestaande uit de beschrijving van hun avonturen wanneer deze in verband staan met die van Lanceloet of wanneer zij deel uitmaken van een grotere groep - die niet langer verbonden zijn door aanduidingen van hun activiteiten in de tussenliggende perioden. Op grond van de veelvuldige aanduiding van de bezigheden van de personages gedurende duratieve perioden in het eerste gedeelte van de Lanceloet, kan het publiek echter in de tweede fase van de queeste veronderstellen wat de ridders in de perioden tussen de momentopnamen meemaakten (zij zwerven rond op zoek naar nieuws over Lanceloet bijvoorbeeld), al weidt de tekst zelf daar niet meer over uit.

Het derde gegeven dat uit het schema van de chronologie af te leiden is, betreft de gelijktijdigheid van verhaalhandelingen. Hoewel het zeker voorkomt dat in twee of zelfs drie verhaaldraadsegmenten, die zich in de vertelvolgorde op enige afstand van elkaar bevinden, één en dezelfde dag uitgebreid aan de orde komt, lijkt een dergelijke simultaneïteit in de Lanceloet niet bewust nagestreefd te worden, aangezien de tekst in dergelijke situaties de gelijktijdigheid niet beklemtoont, er zelfs geen aandacht aan schenkt.Ga naar voetnoot182 Toch beoogt de roman wel degelijk de suggestie van gelijktijdigheid te wekken. Het gaat daarbij echter niet om strikte simultaneïteit-tot-op-de-seconde, maar om gelijktijdigheid in ruimere zin: de temporele parallellie van alle verhaaldraden, die allemaal hetzelfde tijdsbestek bestrijken. Deze gelijktijdigheid kan omschreven worden in termen als ‘ondertussen’ en ‘terwijl’, maar niet als ‘op precies hetzelfde ogenblik’. De simultaneïteit in ruimere zin wordt bewerkstelligd door de toepassing van de entrelacement-vertelwijze, die - in Rubergs woorden - het ‘Instrument der epischen Gleichzeitigkeit’ is.Ga naar voetnoot183

[pagina 79]
[p. 79]

Terwijl het verhaal één verhaaldraad naar voren haalt en presenteert, blijven de andere op de achtergrond. Het verhaal streeft er daarbij naar het publiek de indruk te geven dat wanneer ridder A een avontuur beleeft, de handeling in de andere verhaaldraden ondertussen doorloopt, zoals ook in de werkelijkheid gelijktijdig verschillende gebeurtenissen plaatsvinden. Het hierboven besproken voorbeeld kan dienst doen om dit te verduidelijken: wanneer Agravein zijn eerste avontuur beleeft, verblijft Ywein in de hermitage om bij te komen van zijn verwondingen en heeft Mordret de zoektocht hervat, na in enkele avonturen verwikkeld te zijn geweest. Met de gegevens over de andere verhaaldraden kan de dwarsdoorsnede door het entrelacement-vlechtwerk nog uitgebreid worden. Zo wordt ook Lanceloet op dat moment verpleegd en zwerft Walewein, net als het merendeel van de queeste-ridders, rond zonder vermeldenswaardige belevenissen.Ga naar voetnoot184

Het valt hierbij op dat de verhaaldraden op de achtergrond allemaal in een duratieve toestand zijn. Volgens Zielinski's theorie is dit gegeven van essentieel belang voor het scheppen van de illusie van gelijktijdigheid. Hij betoogt overtuigend dat het alleen mogelijk is handelingen die parallel in de tijd plaatsvinden, na elkaar te presenteren en toch de indruk van simultaneïteit te behouden, indien de parallelle handelingen, die tijdelijk naar de achtergrond verschoven worden terwijl een gebeurtenis in de voorgrondhandeling uitgebreid wordt beschreven, als gelijkmatig doorlopend voorgesteld worden.Ga naar voetnoot185 En dat is precies wat de entrelacement-vertelwijze in de Lanceloet doet. Met name in de eerste fase van de queeste wordt in de overgangsformule die een verhaaldraadsegment afsluit en/of in de formule waarmee een verhaaldraad hervat wordt gewoonlijk kort de duratieve, gelijkmatig verlopende, periode aangeduid, die het personage door zal maken dan wel doorgemaakt heeft, bijvoorbeeld een langdurige gevangenschap of een periode van onverrichterzake ronddolen. Deze aanduiding, die in de relatieve chronologie van de verhaaldraad als tijdverdichting de periode tussen twee actieve fasen overbrugt, stelt het publiek in staat zich de gelijkmatige bezigheden van het betreffende personage in de tussenliggende periode voor te stellen, terwijl het verhaal segmenten van andere verhaaldraden presenteert. Zo is er bij elke voorgrondhandeling een decor van duratieve gelijktijdige achtergrondhandelingen. De tekst hanteert een speciaal hulpmiddel om zijn publiek voortdurend dit decor voor ogen te houden: de verwijzingen naar andere verhaaldraden. De wijze waarop zij toegepast worden om het publiek te helpen en te sturen bij het volgen van het ingewikkelde verhaal wordt besproken in de volgende paragraaf.

De suggestie van simultaneïteit maakt deel uit van de inkleding van de roman als een realistische kroniek. Met behulp van de entrelacement-vertelwijze kunnen de gebeurtenissen die in hetzelfde tijdsbestek plaatsvinden, gepresenteerd worden op een wijze die de temporele parallellie beklemtoont, hoewel de beschrijvingen van gelijktijdige voorvallen elkaar opvolgen, in een vertelvolgorde die niet met

[pagina 80]
[p. 80]

de chronologische volgorde overeen hoeft te komen. De roman verkrijgt langs deze weg geloofwaardigheid als kroniek van een tijdperk, van een wereld waarin vele personages een rol spelen en waarin tegelijkertijd een groot aantal gebeurtenissen voorvallen. Zoals het gebruik van het proza, zoals de bronnenfictie en zoals de nauwgezette aanduiding van tijd en ruimte is de suggestie van gelijktijdigheid, die door de toepassing van de entrelacement-verteltechniek ontstaat, een middel om de betrouwbaarheid van de roman als waarheidsgetrouwe kroniek te bevestigen.

Een vergelijkbare functie heeft het gegeven dat de personages in het verhaal steevast een verleden blijken te hebben.Ga naar voetnoot186 Zelfs de voortdurend uit het niets opduikende jonkvrouwen hebben een voorgeschiedenis, die van belang is voor de verhaalhandeling, aangezien het optreden van de jonkvrouwe, die gewoonlijk Artur of één van zijn ridders om hulp vraagt, zijn verklaring vindt in haar verleden. Elke verhaalfiguur heeft zijn eigen voorgeschiedenis, die - voor zover zij relevant is voor zijn optreden in het verhaal - beschreven wordt en bij wijze van spreken ook een toekomst, al wordt daar in de roman vrijwel nooit aandacht aan besteed.Ga naar voetnoot187 Naast het persoonlijke verleden van de afzonderlijke personages is er ook een collectief verleden, dat uit twee historische lagen bestaat. De meest recente daarvan wordt gevormd door de voorgeschiedenis van Arturs heerschappij. Zij betreft gebeurtenissen die plaatsvonden in de tijd van zijn vader, Uterpandragoen, en in de jaren vlak na Arturs kroning. De tweede historische laag ligt veel verder in het verleden. Zij is met name van belang in verband met de Graal, aangezien zij Jozef van Arimathea en de voorgeschiedenis van de Graal betreft. De beschrijvingen van gebeurtenissen uit deze beide voorafgaande periodes, geeft het verhaal een historische dimensie, die de geloofwaardigheid van de roman als kroniek ten goede komt.

Ook het verhaal zelf heeft op elk punt in het verhaalverloop een verleden, het reeds vertelde, en een toekomst, dat wat nog verteld zal worden.Ga naar voetnoot188 Aan de verwijzingen naar wat voorafging of nog zal volgen is het eerste deel van de volgende paragraaf gewijd.

7. Verwijzingen

De ‘Préparation à la Queste’ en de Lanceloet bevatten een heel scala aan verwijzingen, die qua vorm en bereik verschillen vertonen. Naast de expliciete verwijzingen naar voorafgaande of volgende delen van het verhaal of de cyclus zijn er meer impliciete verwijzingen, zoals het noemen van de naam van een personage, waardoor de stand van zaken in diens verhaaldraad in herinnering geroepen wordt. Het merendeel der verwijzingen ligt verscholen in de verhaalhandeling. Af en toe worden zij door de onpersoonlijke verteller uitgesproken, maar

[pagina 81]
[p. 81]

gewoonlijk legt de auteur de verwijzingen in de mond van een personage. Hoewel het voor de hand ligt dat de alwetende verteller in een roman het publiek begeleidt en het door middel van auctoriale verwijzingen en opmerkingen op de belangrijke verhaalelementen attendeert, is een dergelijke verteller-op-de-voor-grond in de Lancelot-prozaroman vanwege de bronnenfictie ongewenst. Het publiek mag niet de indruk krijgen dat er in de vorm van de verteller een filter tussen de oorspronkelijke verslagen van de ridders en de uiteindelijke roman zit, want dat zou de geloofwaardigheid van de roman als kroniek kunnen aantasten. Aangezien de verteller liefst zo min mogelijk - en dan nog slechts verscholen achter ‘li contes’/‘die avonture’ - naar voren mag komen, zijn de verwijzingen voor het overgrote deel verpakt in de verhaalhandeling.Ga naar voetnoot189

De vrij zeldzame expliciete verwijzingen hebben steeds betrekking op voorafgaande of nog volgende delen van het verhaal of de cyclus. Net als de overgangsformules behoren zij tot de communicatie tussen de onpersoonlijke verteller en zijn publiek en staan zij enigszins los van de eigenlijke verhaalhandeling. In dergelijke mededelingen spreekt de verteller/voordrager degenen die zijn verhaal volgen toe. Het publiek wordt herinnerd aan reeds verhaalde gebeurtenissen, door bijvoorbeeld ‘als gi horen mocht inden boec hier te voren’Ga naar voetnoot190 of ‘als gi mocht horen in die avonture hier te voren’.Ga naar voetnoot191 Ook het aankondigen van zaken die nog verteld zullen worden is mogelijk, bijvoorbeeld: ‘alsmen zal horen wale in die queste van den Grale’.Ga naar voetnoot192 Zulke vooruitwijzingen, waarin de verteller blijk geeft van zijn kennis van de verhaaltoekomstGa naar voetnoot193, hebben betrekking op thematisch zeer belangrijke verhaalelementen, zoals de verwekking van Galaät. De hierboven geciteerde vooruitwijzing behoort tot een opmerkelijk lang auctoriaal commentaar bij Galaäts verwekking, waarin de toekomstige daden van de Graalheld aangekondigd worden.Ga naar voetnoot194 De uitzonderlijkheid van een dergelijk prospectief terzijde van de onpersoonlijke verteller tot het publiek beklemtoont het buitengewone belang van deze gebeurtenis.

In het kader van de entrelacement-vertelwijze zijn de expliciete retrospectieve en prospectieve auctoriale verwijzingen van belang, omdat zij verbindingslijnen leggen in de lengterichting van het handelingsverloop. Zij versterken de cohesie van het verhaal en accentueren de thematische hoofdlijnen.Ga naar voetnoot195 Erg talrijk zijn zij

[pagina 82]
[p. 82]

echter niet, aangezien de onpersoonlijke verteller niet te vaak op de voorgrond mag treden, zoals bij dergelijke verwijzingen gebeurt. De taak die de verwijzingen in de entrelacement-verteltechniek dienen te vervullen, het leiden van het publiek door het ingewikkelde en verwarrende vlechtwerk der verhaaldraden, komt dan ook vrijwel geheel voor rekening van de minder expliciete verwijzingen die in de tekst verborgen liggen.

Alvorens nader in te gaan op het functioneren van dergelijke verwijzingen als hulpmiddel voor het publiek bij het volgen en overzien van het verhaal, wil ik hier kort de wijze waarop het contemporaine publiek kennis nam van de Lancelot en prose en de Lanceloet aan de orde stellen.Ga naar voetnoot196 In de discussie omtrent de receptie van de beide teksten gaat het om de vraag of zij bedoeld waren ter voorlezing en beluistering of ter individuele lezing. Zowel voor de Oudfranse tekst als voor de vertaling geldt dat beide receptiemogelijkheden elkaar geenszins uitsluiten. Het is denkbaar dat de auteur van de Lancelot en prose zowel voorlezen als zelfstandig lezen beoogde, hoewel - zoals Besamusca stelt - ‘deze Oudfranse roman meestal zal zijn beluisterd’.Ga naar voetnoot197 Getuige bepaalde ingrepen van de Lanceloet-dichter, zoals de invoeging van de ‘ic’ in de overgangsformules en de toevoeging van zinsneden als ‘alse gi mocht horen’, werd deze vertaling geschreven met het oog op toehoordersGa naar voetnoot198, net als Lantsloot vander Haghedochte.Ga naar voetnoot199 Gezien deze veronderstellingen ligt het voor de hand bij de bespreking van de verwijzingen uit te gaan van een luisterend publiek. Wanneer het verhaal voor toehoorders te volgen was, zal dat voor eventuele lezers ook geen problemen opgeleverd hebben.Ga naar voetnoot200

De prozaroman confronteerde het middeleeuwse publiek met een nieuw type roman, dat nieuwe en hogere eisen stelde aan het bevattingsvermogen en het geheugen van de luisteraars. De Lancelot en prose is een zeer lang en uitermate gecompliceerd verhaal, waarin niet één ridder voortdurend het middelpunt van de handeling is, maar waarin een aantal personages beurtelings als hoofdfiguur optreedt. De verhaalhandeling is opgedeeld in elkaar afwisselende verhaaldraden. De verhaaldraadsegmenten verschillen qua ruimte en tijd, zodat de overgang naar een volgend verhaaldraadsegment ook een overgang wat betreft plaats en moment inhoudt, waarop de luisteraars bedacht moeten zijn. In de opeenvolging van verhaaldraadsegmenten komt het voor dat een verhaalfiguur lange tijd niet

[pagina 83]
[p. 83]

op de voorgrond komt. Toch mag het publiek zo'n personage niet uit het oog verliezen. Het verhaal lijkt de luisteraars te willen verbijsteren met een stortvloed aan dwergen, jonkvrouwen en ridders, die - gewoonlijk anoniem - slechts eenmaal in het verhaal opduiken om daarna direct weer voorgoed te verdwijnen.Ga naar voetnoot201 Al met al is de Lancelot en prose - en ook de Lanceloet - op het eerste gezicht een verwarrende en uitermate complexe roman.

Met behulp van in de tekst besloten liggende verwijzingen wordt het publiek echter bijgestaan bij het volgen van het verhaal. Daarbij kan men op grond van het bereik van de referenties onderscheid maken tussen verwijzingen die betrekking hebben op het verhaaldraadsegment waarin zij zich bevinden en verwijzingen naar andere verhaaldraden.Ga naar voetnoot202 De eerstgenoemde categorie functioneert op het niveau van de ‘paragraaf’ in de entrelacement-compositie en op dat van de verdere onderverdeling van die paragrafen in kleinere structurele eenheden, die men als ‘een avontuur’ zou kunnen kenschetsen.Ga naar voetnoot203 Deze eenheden vertonen een eenvoudige basisstructuur, die in de roman echter eindeloos gevarieerd wordt. Het grondpatroon bestaat uit de ontmoeting van een Arturridder met een personage dat de ridder tot een bepaalde handeling aanzet, gevolgd door de al dan niet succesvolle uitvoering van die handeling.

De talrijke figuranten in de tekst spelen hun rol gewoonlijk in dergelijke situaties, waarvan de tekst wemelt. Daarbij wordt hun optreden zoveel mogelijk van te voren aangekondigd. Terwijl het personage dat de Arturridder tot handelen zal brengen meestal ‘out of the blue’ opduikt, geeft hij of zij (in de meeste gevallen betreft het een jonkvrouwe) de ridder en ook het publiek informatie over de andere figuren die bij deze handeling een rol spelen. Het personage vertelt de Arturridder zijn of haar voorgeschiedenis en motiveert in dat verslag de handeling waartoe hij of zij de ridder aanzet.Ga naar voetnoot204 Daarbij wordt door het verslag soms ook het onaangekondigde optreden van het personage verklaard, zij het achteraf.

Zo kan een jonkvrouwe de ridder van de Tafelronde vragen haar te beschermen tegen een ridder die haar achtervolgt met de bedoeling haar te mishandelen. De vijandige ridder wordt aangekondigd voor hij ten tonele verschenen is. Door een dergelijke verwijzing vooraf ontstaat bij het publiek een bepaalde verwachting, die door het optreden van de ridder ingelost wordt. Hij is niet langer zomaar een ridder die uit het bos gereden komt en de hoofdfiguur van het verhaaldraadsegment bevecht, maar een personage met een reeds aangeduide rol in de verhaalhandeling. De aankondiging in de vorm van de voorgeschiedenis van de optredende figuranten geeft niet alleen de beginsituatie van een ‘avontuur’ aan, maar schept bovendien bij de luisteraars een verwachtingspatroon wat betreft de verdere gebeurtenissen en de afloop. Daardoor maakt het avontuur al bij de aan-

[pagina 84]
[p. 84]

vang de indruk een afgerond geheel te zijn. Het vormt een afzonderlijke structurele eenheid binnen de paragraaf. De verhaalstof wordt op deze manier gepresenteerd in vastomlijnde gedeelten, die voor het publiek te overzien zijn. Aan de hand van de expositie waarmee een avontuur gewoonlijk aanvangt, kunnen zij zich instellen op een overzichtelijke en relatief korte verhaalhandeling, waarvan de optredende personages, voor zover zij niet aanwezig zijn, bij de aanvang al door middel van verwijzingen geïntroduceerd worden. Een dergelijke verhaalhandeling wordt afgesloten voordat zich een nieuw avontuur - met nieuwe figuranten - voordoet.

Een tweetal voorbeelden kan dit verteltechnische procédé illustreren. Het eerste is representatief voor een veelvoorkomende situatie in de tekst: een ridder arriveert op een bepaalde plaats en wordt geïnformeerd over de stand van zaken aldaar. Tegelijk met de ridder worden ook de luisteraars ingelicht. Het gaat in dit voorbeeld om Hestor. Op weg naar een kasteel komt hij bij ‘een diep / Ende een groet water, dat sere liep, / Ende ene brugge daer over. Ende hi / Vant mede onder enen boem daer bi / Ene joncfrouwe, die hi groette / Ende si hem weder met goeder moete.’Ga naar voetnoot205 Zij wijst hem de ridder aan, die de brug bewaakt, en vertelt hem dat deze al vele ridders met paard en al in het snelstromende water geworpen heeft. Ondanks deze waarschuwing rijdt Hestor naar de brug, waar hij prompt met de al aangekondigde ridder geconfronteerd wordt. Als Hestor hem met zijn lans in het water gestoten heeft, kan hij zijn weg naar het kasteel vervolgen.Ga naar voetnoot206 Het ‘avontuur’ dat begon met de ontmoeting met de jonkvrouwe onder de boom is afgerond. Wanneer Hestor aanstalten maakt het kasteel binnen te gaan, begint een nieuw ‘avontuur’. De informatie-procedure wordt herhaald: ditmaal licht een man Hestor in over de ‘quaden costumen’ die de heer van dit kasteel er op na houdt. Vervolgens ontmoet Hestor deze reeds door middel van verwijzingen geïntroduceerde ridder. Hij rekent met de ridder en zijn kwalijke gebruiken af.Ga naar voetnoot207

In het tweede voorbeeld zijn twee avonturen bij wijze van uitzondering in elkaar geschoven. Gurreës ontmoet op een bepaald moment drie dames.Ga naar voetnoot208 Wanneer hij de jongste van hen vraagt waarom zij zo terneergeslagen is, vertelt zij hem haar voorgeschiedenis: zij is gedwongen tot een huwelijk met een ridder, die haar ten onrechte verdenkt van overspel met elke man die zij maar aankijkt.

Sinds Lanceloet een jaar geleden bij hen te gast was en zij haar man nadrukkelijk wees op de tegenstelling tussen deze edele ridder en hemzelf, vernedert hij haar door haar als een dienstmeid te behandelen. Haar verhaal bereidt het publiek voor op het optreden van haar jaloerse echtgenoot.Ga naar voetnoot209 De jongste vrouwe is juist uitgesproken, als een boodschapster de oudste van de dames komt halen, omdat een

[pagina 85]
[p. 85]

ridder haar wil spreken.Ga naar voetnoot210 Uit de beschrijving door de boodschapster maakt de vrouwe op wie de ridder is. Zij begint hartverscheurend te klagen en vraagt Gurreës om raad. Vervolgens vertelt zij hem haar voorgeschiedenis: zij werd door een verraderlijke ridder gevangengenomen, die haar dwong te beloven dat zij haar dochter aan hem zou afstaan, wanneer hij haar kwam halen. Hij is nu gekomen om haar aan deze belofte te houden. Gurreës besluit haar te helpen. Hij zal zich eerst met deze dringende zaak bezighouden en de kwestie van de jongste vrouwe en haar jaloerse echtgenoot even laten wachten. Alvorens met de oudste dame te vertrekken laat hij zich door de jongste vrouwe uitleggen waar zij woont, omdat hij haar nog wil komen opzoeken.Ga naar voetnoot211 Gurreës houdt zich eerst bezig met de problemen van de oudste dame, waarbij hij vanzelfsprekend met de al door verwijzingen aangekondigde personages, de ridder en de dochter van de vrouwe, te maken krijgt. Nadat hij de dochter uit de handen van de ridder heeft weten te houden, maakt hij zich op om naar de woonplaats van de jongste dame te gaan. De oudste vrouwe waarschuwt hem dan voor de echtgenoot, naar wie hier nogmaals vooruitgewezen wordt.Ga naar voetnoot212 Nadat op deze wijze de voorgeschiedenis van de jongste dame in herinnering geroepen is, wordt het uitgestelde avontuur afgewerkt: Gurreës doodt de jaloerse echtgenoot, in samenwerking met Sagrimor, aan wie juist die avond de jongste van de drie dames onderdak verleent.Ga naar voetnoot213

In beide avonturen gaat een expositie in de vorm van een verslag van de voorgeschiedenis vooraf, waarin de lijnen van de handeling uitgezet en zowel de optredende personages als hun gedrag aangekondigd worden. Gurreës' avontuur met de oudste vrouwe is tussen de voorgeschiedenis van de jongste vrouwe en haar man en de uiteindelijke afwikkeling van deze kwestie geschoven, maar een korte verwijzing naar de boosaardige echtgenoot volstaat om de al eerder gegeven expositie in de herinnering van het publiek weer naar voren te halen. Na de afronding van het eerste avontuur kunnen de luisteraars zich nu concentreren op de afstraffing van de jaloerse echtgenoot. De vooruitwijzingen in de voorgeschiedenisverhalen helpen het luisterende publiek de afzonderlijke avonturen - de porties waarin de verhaalstof aan hen aangeboden wordt - te onderkennen en te overzien. Hoewel het verhaal op het eerste gezicht een ongereguleerde stroom van gebeurtenissen en personages lijkt, blijkt het een nauwgezet gecomponeerde en ingedeelde opeenvolging van avonturen, die door middel van de verwijzingen duidelijk te onderscheiden structurele eenheden vormen.

In de voorgeschiedenis van de jongste vrouwe speelt Lanceloet een belangrijke rol. Het noemen van Lanceloets naam houdt een verwijzing naar diens verhaaldraad in. Een dergelijke verwijzing behoort tot de tweede categorie die hier besproken zal worden: de verwijzingen naar andere verhaaldraden. Het verhaal van de jongste dame beschrijft een ontmoeting met Lanceloet die een jaar geleden

[pagina 86]
[p. 86]

plaats gevonden heeft en zou in principe de luisteraars aan het verslag van die gebeurtenis kunnen herinneren, ware het niet dat het voorval niet eerder in de roman beschreven is.Ga naar voetnoot214 Belangrijker, vanuit het oogpunt van de entrelacement-verteltechniek, is echter dat het noemen van Lanceloet ook de stand van zaken in zijn verhaaldraad op dit moment in het verhaal kan oproepen in de herinnering van de luisteraars. Zij kunnen zich bij het verhaal van de jongste dame afvragen: ‘Hoe is het eigenlijk nu met Lanceloet?’ Op dit punt in de Lanceloet wacht zijn verhaaldraad al ruim 5000 verzen lang op hervatting en hij zal daar nog eens een kleine 5000 verzen op moeten wachten.Ga naar voetnoot215 De toehoorders is verteld dat Lanceloet bij zijn gevecht tegen de ridder die de koningin wilde ontvoeren ernstig gewond geraakt is en daarom door de ‘quene’ naar een plaats gebracht is waar hij gedurende langere tijd van zijn verwondingen kan herstellen. Naar aanleiding van de verwijzingen in het verhaal van de jongste dame kunnen zij zich de status quo van Lanceloet herinneren. Aangezien in het verhaal zeer regelmatig op deze wijze naar Lanceloets verhaaldraad wordt verwezen, wordt voorkomen dat de luisteraars de hoofdpersoon vergeten, al treedt hij gedurende 10.000 verzen niet op de voorgrond. Een extra stimulans voor de toehoorders bij het uitvoeren van de geheugenoefeningen die dergelijke verwijzingen vragen, wordt gevormd door het kennisverschil tussen publiek en personages. In het bovenstaande voorbeeld weet Gurreës niet waar Lanceloet zich bevindt; hij meent, op grond van het verhaal van de koningin, zelfs dat Lanceloet dood is.Ga naar voetnoot216 Het publiek is beter ingelicht omtrent Lanceloets lot en het is zich bewust van de kennisvoorsprong, die het ten opzichte van Gurreës heeft.Ga naar voetnoot217

Van de verwijzingen naar andere verhaaldraden heeft het merendeel betrekking op Lanceloets draad. Met name gedurende de lange periode aan het begin van de Lanceloet wanneer hij niet in beeld verschijnt, wordt voortdurend aan zijn verhaaldraad en de stand van zijn zaken gerefereerd. De luisteraars krijgen geen kans Lanceloet te vergeten. In wat mindere mate geldt ook voor de andere verhaaldraden dat zij door middel van verwijzingen steeds weer in de herinnering van het publiek opgeroepen worden. Met name in de eerste fase van de queeste ontbreekt in de meeste verhaaldraadsegmenten een verwijzing naar de ridders die op zoek zijn naar Lanceloet niet. Zij worden gewoonlijk ‘en bloc’ aangeduid, bijvoorbeeld als de ‘gesellen’Ga naar voetnoot218, hoewel de ridders die als groep Kameloet verlieten

[pagina 87]
[p. 87]

al snel uiteen zijn gegaan. Zo'n algemene verwijzing refereert aan alle afzonderlijke verhaaldraden van de queesteridders. Zij kan voor de luisteraars aanleiding zijn geweest om de verhaaldraden en de status quo van alle zoekende ridders de revue te laten passeren en zich zo een overzicht van de uitstaande verhaaldraden te verschaffen. Waarschijnlijk was dit echter te veel gevraagd. Het belang van dergelijke onopvallende verwijzingen ligt veeleer in het feit dat zij het publiek er aan herinneren dat er behalve de voorgrondhandeling, waarin de verwijzing ingepast is, ook nog een groot aantal andere verhaaldraden zijn, die zich in hetzelfde tijdsbestek afspelen. De verwijzingen naar andere verhaaldraden zijn zeer belangrijk voor de suggestie van gelijktijdigheid (zie par. 6). Zij versterken de indruk van een temporele breedte door te refereren aan parallel verlopende draden.Ga naar voetnoot219 Zij wijzen de luisteraars er steeds weer op dat terwijl ridder A, wiens verhaaldraad op dit moment de voorgrondhandeling vormt, een avontuur beleeft, andere ridders ronddolen op zoek naar Lanceloet, in kerkers gevangen zitten of herstellende zijn van opgelopen verwondingen. Bovendien helpen de verwijzingen, die als geheugensteuntjes dienst kunnen doen, het publiek het overzicht te bewaren in het vlechtwerk der verhaaldraden.Ga naar voetnoot220 De belangrijkste draad, ‘Lanceloet’, wordt de luisteraars voortdurend voor ogen gehouden en aan de andere draden wordt zo frequent gerefereerd, dat men niet de kans krijgt ze uit het geheugen te laten verdwijnen. In sommige gevallen wordt zelfs de verhaaldraad waarvan de hervatting aanstaande is alvast door middel van één of meer verwijzingen naar voren gehaald.Ga naar voetnoot221

Aan het begin van het pars van de Lanceloet in het editiegedeelte van dit boek, geeft het verhaal door middel van verwijzingen naar andere verhaaldraden een overzicht van de op dit punt in de tekst uitstaande verhaaldraden. Deze passage zal hier als voorbeeld behandeld worden. Zij begint als volgt:

 
Nu doet davonture verstaen,
 
Alse die gesellen waeren gegaen
 
In die queste, als gi mocht horen
10744[regelnummer]
In die avonture hier te voren,
 
Die van Kameloet waren gesceden
 
Ende hare queste begonden leden,
 
Dattie coninc in gepense sware
10748[regelnummer]
Ende tonpayse bleef om die niemare
 
Die hi van Lancelote hadde verstaen:
 
Ga naar margenoot+ Hi hiltene over doet sonder waen.Ga naar voetnoot222
[pagina 88]
[p. 88]

Het verhaal maakt een grote sprong achterwaarts in de tijd: het gaat terug naar de ochtend van dag 2, de dag waarop Walewein en zijn negen gezellen na de ochtendmis het hof verlieten om hun zoektocht te beginnen.Ga naar voetnoot223 De expliciete terugwijzing naar hun vertrek in vs. 10742-10746 geeft deze sprong extra nadruk en vormt bovendien een eerste verwijzing naar de verhaaldraden van de queeste-ridders. De toehoorders kunnen zich al bij deze verwijzing realiseren dat zij omtrent de lotgevallen van de uitgetrokken ridders veel meer weten dan de personages die aan het hof zijn achtergebleven. De luisteraars zijn bijvoorbeeld op de hoogte van het feit dat het aantal zoekende ridders met drie (Keye, Dodineel, Sagrimor) is uitgebreid. Zij hebben vernomen wat ridders als Walewein, Ywein, Aglovael, Mordret, Hestor en Gurreës meegemaakt hebben sinds hun vertrek van het hof. Deze kennisvoorsprong kan hen gestimuleerd hebben de stand van zaken in de verhaaldraden, waarnaar hier verwezen wordt, in hun herinnering op te roepen en zich zo een overzicht van de status quo in een groot aantal van de uitstaande verhaaldraden te verschaffen.Ga naar voetnoot224

Wat betreft de verwijzing naar Lanceloets verhaaldraad (vs. 10748-10750) is de situatie vergelijkbaar. Bij haar terugkomst aan het hof heeft de koningin verslag gedaan van de wijze waarop zij haar vier begeleiders (Lanceloet, Keye, Sagrimor en Dodineel) kwijtgeraakt is en van haar ontmoeting met een ridder die Lanceloets wapenrusting droeg en die een recentelijk afgehouwen hoofd aan zijn zadelknop had hangen, dat veel op dat van Lanceloet leek.Ga naar voetnoot225 Op grond van dit verslag meent men dat Lanceloet dood is. De luisteraars weten echter beter. Het verhaal heeft hun beschreven hoe Lanceloet de ridder met het afgehouwen hoofd, die ‘Griffoen vanden quaden passe’ heet, ontmoette en hem zijn wapenrusting afstond en daarna met de ‘quene’ zijn weg vervolgde. Zij hebben vernomen hoe Griffoen, nu gekleed in Lanceloets wapenrusting, de koningin en haar gezelschap ontmoette en aanleiding gaf tot de misvatting omtrent Lanceloets dood. Griffoen nam bovendien Keye gevangen, die door de koningin achter hem aan gestuurd was.Ga naar voetnoot226 Het publiek weet dat Artur zich vergist als hij aanneemt dat Lanceloet dood is, want zij zijn ervan op de hoogte dat de ‘quene’ Lanceloet naar een plaats bracht waar hij sindsdien van zijn verwondingen herstellende is.Ga naar voetnoot227

Gebruikmakend van deze kennis - en daartoe gestimuleerd door Arturs misvatting - kunnen de luisteraars naar aanleiding van vs. 10748-10750 Lanceloets lotge-

[pagina 89]
[p. 89]

vallen en zijn huidige toestand in hun herinnering oproepen. Zo kunnen zij zowel de status quo van de zoekende ridders als die van de gezochte ridder voor ogen houden. Aan de hand van de verwijzingen in de eerste tien regels van dit verhaaldraadsegment kunnen zij zich overzicht verschaffen over alle op dit punt in het verhaal uitstaande verhaaldraden.

In het vervolg van dit tekstgedeelte worden de verwijzingen naar Lanceloet en de ridders die hem zoeken nog meer dan eens herhaald. Zo legt de koningin Lioneel, die op dag 2 's middags aan het hof arriveert, uit wat er gebeurd is. Zij vertelt hem waarom men vermoedt dat Lanceloet dood is, hetgeen een stroom van verwijzingen naar Lanceloets verhaaldraad met zich meebrengt, die extra nadruk krijgen door het verschil in kennis tussen luisteraars en personages.Ga naar voetnoot228 De wijze waarop in deze passage de verwijzingen naar andere verhaaldraden verpakt worden in het inlichten van een personage dat niet van de stand van zaken op de hoogte is, representeert een veelgebruikt procédé in de tekst. Op deze manier komt de samenvatting van de stand van zaken, waarin de verwijzingen besloten liggen, als vanzelf uit de handeling voort.Ga naar voetnoot229 Het verhaaldraadsegment beschrijft enkele gebeurtenissen op dag 2Ga naar voetnoot230, geeft vervolgens samenvattend aan wat er gedurende zes weken gebeurd is (men is verontrust; de koningin wordt ziek van verdriet), alvorens de handeling op dag 43 weer opgepakt wordt. Vlak voordat dat gebeurt, wordt nog eens de stand van zaken opgesomd, waarbij wederom naar de uitstaande verhaaldraden verwezen wordt:

 
Dat hof was tongemake doe
10940[regelnummer]
Om Lanceloets wille ende daer toe
 
Om die ridders die waren
 
Lancelote te sokene varen,
 
Daer men niet af en wiste tien tide,
10944[regelnummer]
Ende om die coninginne ob ander side,
 
Die siec was...Ga naar voetnoot231

Voor de handeling met betrekking tot het hof hervat wordt, is in de eerste 200 verzen van dit verhaaldraadsegment met behulp van verwijzingen de stand van zaken in de andere verhaaldraden in de herinnering van de luisteraars opgeroepen.

[pagina 90]
[p. 90]

Ter afsluiting een laatste voorbeeld, dat tot doel heeft te laten zien hoe de dichter van Lantsloot vander Haghedochte met de verwijzingen naar andere verhaaldraden omgaat. Het voorbeeld komt voort uit een onderzoek van de verwijzingen in het gedeelte van Lantsloot waar deze tekst en de Lanceloet elkaar overlappen.Ga naar voetnoot232 Hoewel vanwege deze beperking wat betreft het onderzochte materiaal en vanwege de fragmentarische overlevering het beeld onvolledig blijft, geeft dit onderzoek wel enig zicht op de werkwijze van de Lantsloot-dichter.Ga naar voetnoot233 Zo is op te merken dat de Lantsloot-dichter over het algemeen de verwijzingen uit het origineel overneemt, al volgt hij daarbij de voorbeeldtekst minder woordelijk dan de Lanceloet-vertaler.Ga naar voetnoot234 Ook wat betreft de verwijzingen ontpopt de Lantsloot-dichter zich als een bewerker. Hij laat af en toe verwijzingen wegGa naar voetnoot235 en werkt ze soms op een andere manier uit, zoals in het hier te bespreken voorbeeld.

Het betreft de ontmoeting van Aglovael met Griffoen, de ridder met het hoofd aan zijn zadelknop, die sinds zijn ontmoeting met de koningin en haar gezelschap Keye gevangenhoudt. In de Lanceloet verloopt deze scène als volgt. Griffoen verleent Aglovael onderdak en vraagt hem naar zijn naam. Vervolgens legt Aglovael hem omstandig uit waarom hij en negen anderen op zoek zijn naar Lanceloet.Ga naar voetnoot236 De dramatische ironie in deze situatie is duidelijk: Aglovael beschrijft de ontmoeting van de koningin met de ridder ‘Die Lanceloets hoeft vorde tien tiden’Ga naar voetnoot237 tegenover diezelfde ridder. Gevraagd of er behalve Lanceloet nog meer ridders

[pagina 91]
[p. 91]

vermist zijn, antwoordt hij bovendien Griffoen: ‘daer toe / Hebben wie Keyen verloren / Ende Dodinele ende Sagramoren.’Ga naar voetnoot238 De kennisvoorsprong van het publiek, dat weet dat Griffoen zelf Keye ontvoerd heeft, zorgt ervoor dat de verwijzing naar Keye er in dit trio uitspringt. De beklemtoning van deze verwijzing is zeer functioneel, omdat Keye's verhaaldraad spoedig hervat zal worden. Griffoen zal er namelijk voor zorgen dat Aglovael Keye de volgende dag ontmoet.

In de Lantsloot lijkt op het eerste gezicht de verwijzing naar Keye's binnenkort te hervatten verhaaldraad te ontbreken. De hierboven geciteerde drieledige verwijzing in de Lanceloet heeft geen pendant in deze tekst.Ga naar voetnoot239 Dit zou betekenen dat de wederopneming van Keye's verhaaldraad niet door een verwijzing aangekondigd wordt en de toehoorders zou kunnen verrassen. De Lantsloot-dichter heeft echter een stukje eerder in het verhaal, in afwijking van de beide versies van de Lancelot en prose en van de Lanceloet, al naar Keye verwezen op een plaats die daar bij uitstek geschikt voor is. Hij breidt Aglovaels verslag van de ontmoeting van de koningin met de ridder (Griffoen) uit met onder meer de volgende regels:

 
Hi leet ter Fonteinen vander Alvinnen,
 
Daer die coninginne sat,
5636[regelnummer]
Ende voer bi vort sinen pat.
 
Hine lette niewet daer;
 
Mijn her Keie volgedem naer,
 
Mar hine keerde niet.
5640[regelnummer]
Wine weten wat hem es ghesciet,
 
Weder bliscap ofte lachter,Ga naar voetnoot240

In vs. 5638-5641 verwijst de Lantsloot-dichter nadrukkelijker dan het origineel en de Lanceloet naar Keye's verhaaldraad. De toegevoegde verwijzing functioneert net zo goed, misschien zelfs beter, ter aankondiging van de hervatting van Keye's draad als de verwijzing in de andere teksten. De beschrijving van Keye's verdwijning en van de onzekerheid omtrent zijn lot vormt een geheugensteuntje voor de toehoorders en maakt geraffineerd gebruik van de dramatische ironie in deze scène. Uit de wijze waarop de Lantsloot-dichter de voorbeeldtekst hier bewerkt heeft, spreekt inzicht en vaardigheid, zowel in het toepassen van het systeem van verwijzingen naar andere verhaaldraden, dat in de entrelacement-vertelwijze van groot belang is, als in het gebruik van dramatische ironie. In dit voorbeeld doet de Lantsloot in verteltechnisch opzicht geenszins onder voor de Lancelot en prose of de Lanceloet.

Het systeem van verwijzingen in de ‘Préparation à la Queste’, dat door de Lanceloet onverkort is overgenomen en dat de Lantsloot over het algemeen met enige

[pagina 92]
[p. 92]

wijzigingen gehandhaafd heeft, biedt het publiek van deze teksten de helpende hand bij het volgen van het ingewikkelde verhaal, zonder de tussenkomst van een nadrukkelijk aanwezige verteller. Op het niveau van de paragraaf geven de in voorgeschiedenisverslagen verpakte vooruitwijzingen de contouren van de afzonderlijke ‘avonturen’ aan, zodat de toehoorders zich steeds opnieuw kunnen instellen op een bij voorbaat vastomlijnd stukje verhaalstof en niet door de stroom van gebeurtenissen en personages overspoeld worden. De verwijzingen naar andere verhaaldraden dagen de toehoorders uit tot ‘mnemotechnische krachttoeren’Ga naar voetnoot241, maar ondersteunen hen daarbij ook. De voortdurende verwijzingen naar Lanceloets verhaaldraad zorgen ervoor dat het oplettende publiek de stand van zijn zaken niet uit het oog kan verliezen. Ook de andere verhaaldraden worden steeds weer naar voren gehaald in het geheugen van de toehoorders, zodat zij het overzicht kunnen bewaren. Het verhaaldraadlabyrint van het entrelacement is wel degelijk voorzien van richtingaanwijzingen en plattegronden die de luisteraars in staat stellen zich overzicht te verschaffen, al vallen ze op het eerste gezicht niet op.Ga naar voetnoot242 De auteur van de ‘Préparation à la Queste’ lijkt de problemen die zijn beoogde publiek kon hebben bij het volgen van het ingewikkelde verhaal, te hebben voorzien en deze moeilijkheden te hebben willen voorkomen door het publiek met behulp van in de tekst verborgen verwijzingen door de wirwar van verhaaldraden te loodsen. De Middelnederlandse dichters van Lanceloet en Lantsloot volgden hem in deze. Misschien vormde het in het oog houden van alle personages wel niet zozeer één van de problemen, maar juist één van de aantrekkelijke en uitdagende vernieuwingen, die de panoramische roman van Lancelot en zijn vertalingen hun contemporaine publiek boden.

8. Besluit

De vormtechnische vernieuwingen die de Lancelot-Queste-Mort Artu introduceert zijn voor het overgrote deel onder één noemer te brengen: zij maken vrijwel allemaal deel uit van de aankleding van deze historische Arturroman als een geloofwaardige kroniek van Arturs regeerperiode. Het gebruik van het proza, het voortdurend en nauwkeurig vastleggen van tijd en plaats van handeling, het

[pagina 93]
[p. 93]

optreden van ‘li contes’ als de vertelinstantie, het verlenen van een historische dimensie aan elk personage en aan de gehele gemeenschap, de verwijzingen naar toekomst en verleden binnen het verhaal en ook de toepassing van de entrelacement-verteltechniek zijn te verklaren vanuit het streven van de auteur(s) de roman als het waarheidsgetrouwe en betrouwbare verslag van het Arturtijdperk te presenteren. De Lancelot-trilogie pretendeert een complete kroniek te zijn, waarin de belevenissen van een veelheid aan belangrijke en onbelangrijke personages beschreven worden aan de hand van hun eigen ooggetuigenverslagen en waarin geen avontuur onvermeld blijft. Teneinde deze belevenissen, die in hetzelfde tijdsbestek - naast elkaar - plaatsvinden, zo te presenteren dat de gelijktijdigheid ervan op een geloofwaardige wijze uitgedrukt wordt, maakte(n) de auteur(s) gebruik van de entrelacement-vertelwijze, die al eerder in zowel Arturroman (Conte du Graal) als prozakroniek (La conquête de Constantinople) op beperktere schaal toegepast was. Van de Middelnederlandse versvertalingen van de Lancelot en prose neemt met name de Lanceloet de vernieuwingen - op de prozavorm na - over, zij het dat de vertaler enige retouches aanbrengt. Lantsloot vander Haghedochte stelt zich tegenover de innovaties veel gereserveerder op.Ga naar voetnoot243

In de voorafgaande paragrafen zijn de voornaamste facetten van de entrelacement-verteltechniek in de Lanceloet beschreven. Aangezien de vertaling in deze de ‘Préparation à la Queste’ op de voet volgt, heeft de beschrijving ook enige geldigheid voor het entrelacement in dit laatste deel van de Oudfranse Lancelot. In de langdurige zoektocht naar Lanceloet, die het overgrote deel van de Lanceloet beslaat en die het voornaamste onderzoeksterrein van deze studie vormt, wordt de totale handeling geleidelijk opgedeeld in een groot aantal verhaaldraden, die pas na ruim 30.000 versregels weer allemaal samen zullen komen. Na Lanceloets verdwijning gaat een aantal ridders naar hem op zoek. In de eerste fase van de queeste richt het verhaal zich op de individueel zoekende ridders. Segmenten van hun verhaaldraden wisselen elkaar af en vormen beurtelings de voorgrondhandeling, waarbij het overschakelen van de ene verhaaldraad naar de volgende door middel van overgangsformules geregeld wordt. Daarnaast worden verhaaldraadsegmenten door de procédé's ‘samenvoeging’ en ‘afsplitsing’ aan de hoofdverhaaldraad van een paragraaf gekoppeld en daarvan weer losgemaakt. In deze fase geeft elke verhaaldraad over het algemeen een compleet beeld van de belevenissen van het betrokken personage: de duratieve bezigheden van de verhaalfiguur in niet rechtstreeks voor het voetlicht gebrachte gedeelten van zijn verhaaldraad worden door korte aanduidingen toch aan het publiek gepresenteerd. Zo wekt het verhaal de indruk dat de duratieve handeling in de verhaaldraden gelijkmatig doorloopt wanneer zij op de achtergrond wachten op hervatting. Elke voorgrondhandeling heeft zo een achterdoek van temporeel parallelle verhaaldraden, waaraan door verwijzingen steeds gerefereerd wordt. De suggesties van simulta-

[pagina 94]
[p. 94]

neïteit en volledigheid worden in de eerste fase van de queeste zo sterk naar voren gebracht, dat zij later in het verhaal, wanneer aan deze aspecten veel minder aandacht besteed wordt, toch als vanzelf blijven doorwerken.

In de tweede fase van de zoektocht, die eigenlijk al met het vinden van Lanceloet door Bohort en Lioneel een aanvang neemt en die via het toernooi te Kameloet doorloopt tot de uiteindelijke hereniging van alle personages, gaat het verhaal zich in toenemende mate concentreren op de belevenissen van de hoofdpersoon. De verhaaldraden van de andere ridders, die in het begin van de Lanceloet de boventoon voerden, komen minder vaak aan de orde. Wanneer zij op de voorgrond komen is dat meestal via het procédé ‘samenvoeging’ (bijv. door een bundeling met Lanceloets draad) en slechts zelden via het procédé ‘afwisseling’. Typerend in dit verband is het gegeven dat de belevenissen van de zoekende ridders tijdens Lanceloets langdurige gevangenschap niet verhaald worden. Terwijl in de eerste fase van de queeste gedurende de duratieve periode van Lanceloets herstel de verhaaldraden van de andere ridders ruimschoots aan bod kwamen, is daarvan in dit tweede gedeelte geen sprake. Behalve de concentratie op Lanceloets verhaaldraad vertoont de tweede fase ook meer groepsvorming (o.a. doordat vele ridders in dezelfde kerker belanden, zoals op de Verboden Berg), hetgeen resulteert in een toenemende convergentie, die leidt tot de uiteindelijke algehele samenkomst op het Pinksterhof, twee jaar na het begin van de queeste.

De kronikale vormgeving van de Lancelot en prose, die de Lanceloet grotendeels overneemt, is een spel van suggesties en voorspiegelingen met als doel de toehoorder te laten geloven dat hij luistert naar ‘een stuk authentieke geschiedschrijving’.Ga naar voetnoot244 ‘De Lancelot en prose portretteert een tijdperk uit de wereldgeschiedenis in zijn complexe totaliteit’ - zoals Van Oostrom zegtGa naar voetnoot245 - en bij het suggeren van die complexe totaliteit met zijn veelheid aan personages en gebeurtenissen speelt de entrelacement-verteltechniek een cruciale rol. Zij stelt de auteur(s) in staat de simultaneïteit van de vele verhaalhandelingen te presenteren op een zo realistische, levensgetrouwe wijze, dat de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van deze ‘wereld in woorden’ daardoor des te overtuigender naar voren gebracht wordt.Ga naar voetnoot246

De systematische toepassing van de entrelacement-vertelwijze in de Lancelot en prose vormt, net als het gebruik van proza in de volkstaal als literair medium, een belangrijke, vernieuwende bijdrage aan de ontwikkeling van de roman. Voor het eerst wordt op een dergelijke schaal gedemonstreerd dat het mogelijk is meerdere, gelijktijdig plaatsvindende, verhaalhandelingen tegelijk te verhalen, zodat een panorama van gebeurtenissen en personages ontstaat, dat de werkelijkheid nabij komt. Het gebruik van de vertelwijze in de Lancelot en prose kan als voorbeeld voor latere auteurs hebben gefungeerd. Het is daarom zinnig om, ter afsluiting, op te merken dat de beschreven verteltechnische procédé's uit de Lanceloet algemeen geldige entrelacement-technieken kunnen vertegenwoordigen, die deel

[pagina 95]
[p. 95]

uit zijn gaan maken van ‘de’ entrelacement-verteltechniek en die men in vele teksten kan terugvinden. De entrelacement-vertelwijze is immers één van de mogelijke manieren om een bepaalde - voldoende gecompliceerde - verhaalstof te presenteren. Ten dele zijn de gesignaleerde structuurprincipes misschien specifiek voor ‘Préparation à la Queste’ en Lanceloet, ten dele ook representeren zij ongetwijfeld universele principes die behoren tot de entrelacement-verteltechniek in het algemeen. De opdeling in elkaar afwisselende verhaaldraden en de procédé's van ‘samenvoeging’ en ‘afsplitsing’, bijvoorbeeld, lijken algemene entrelacement-technieken te representeren. De toepassing van overgangsformules, daarentegen, lijkt veeleer typisch voor de Lancelot en prose, de Lanceloet en andere middeleeuwse romans; in moderne teksten is immers een witregel al voldoende als markering van een overgang in tijd en ruimte. Nader onderzoek van de entrelacement-verteltechniek in teksten uit zowel de middeleeuwen als latere perioden zal kunnen uitwijzen welke van de voor de Lanceloet beschreven structuurprincipes behoren tot de universele procédé's van dit narratieve systeem, dat in principe op elke verhaalinhoud met de benodigde graad van complexiteit toegepast kan worden.

In dit hoofdstuk is het verteltechnische aspect van het entrelacement in de Lanceloet bestudeerd en beschreven. Het thematische aspect, dat hier zoveel mogelijk buiten beschouwing gelaten werd, komt in het volgende hoofdstuk aan de orde.

voetnoot1
In principe beloven de ridders bij hun vertrek dat zij bij hun terugkomst volledig en naar waarheid verslag van hun belevenissen zullen uitbrengen. Zie bijv. M viii, LIa, 6-7 (S iii, 227/15-35) en lviiia, 24 (S iii, 307/18-29). Vgl. Kennedy 1984, p. 34-46.
voetnoot2
Vgl. M viii, lxxia, 48 (S iii, 429/16-28): ‘Chelui jor furent assis li .iii. chevalier en la Table Roonde et furent mandé li clerc qui metoient en escript lez proeches des compaignons de la maison le roy Artu. Si en y avoit .iiii., si en ot non li uns Arodiens de Coloigne et li secons Tantalides de Vergeaus et li tiers Thumas de Toulete et li quars Sapiens de Baudas. Cil quatre metoient en escript tout chou que li compaignon le roy Artu faisoient d'armes, ne ja lor grant feit ne fusent autrement seu; si mistrent en escript les aventures mon seignor Gauvain tout avant, por ce que c'estoit li commenchemens de la queste de Lancelot, et puis les Hector, por chou que de cel conte estoient branche, et puis lez aventures a tous lez .xviii. autres compaignons, et tout ce fu del conte Lancelot, et tout cil autre furent branche de chestui, et li contes Lancelot fu branche del Graal, si com il y fust ajoustés.’ (onderstreping door mij, FB). Deze passage is in het Middelnederlands niet bewaard gebleven. Een stuk verderop in de tekst verwoordt de Lanceloet de reden voor de optekening aldus: ‘Die coninc dede die aventuren / Alle bescriven tire uren, / Om dat weten mochten bi desen / Die sine oyre souden wesen / Dat wonder, dat Lanceloet dede / In sinen live met sire pruesthede.’ (J Bk. ii, vs. 32584-32589; vgl. M vi, ci, 6; S v, 332/16-20 heeft een enigszins afwijkende lezing). Vgl. Lot 1954, p. 14-15 en p. 126. Blijkens J Bk. ii, vs. 16771-16779 (M iv, lxxx, 17; S v, 130/13-15) was het al tijdens de regering van Arturs vader, Uterpandragoen, gewoonte dat de ridders verslag uitbrachten van hun avonturen en dat deze verslagen door speciaal daartoe benoemde klerken werden opgetekend.
voetnoot3
Vgl. J Bk. ii, vs. 21104-21315 (M iv, lxxxiv, 68-73; S v, 190/15 - 192/28) en vs. 32398-32731 (M vi, ci, i-ii; S v, 332/8 - 333/19).
voetnoot4
De zinsnede ‘ne ja lor grant feit ne fusent autrement seu’ in het citaat in noot 2 kenschetst de door de klerken opgetekende verslagen als de enige bron voor de roman. De Queste del Saint Graal wordt - net als elke zoektocht - afgesloten met een verslaggevingssessie. De avonturen van Bohort en de andere queeste-ridders worden te boek gesteld. Deze geschriften worden bewaard te Salisbury, totdat ‘meester Wouter Mappe’ (de zogenaamde auteur van de trilogie) ze daar vindt en deze Latijnse teksten in het Frans omzet tot ‘Den boec vanden heiligen grale’, vgl. J Bk. iii, vs. 11059-11152, met name vs. 11139-52 en La Queste del Saint Graal (ed.-Pauphilet 1949), p. 279, r. 30 - p. 280, r. 3. Vgl. Burns 1988, p. 151-158; Baumgartner 1987, p. 172-177; Leupin 1982, p. 23-53; Van Oostrom 1981, p. 119-120; Bloch 1977, p. 202-210; Dornbusch 1976, p. 112-114; Hartman 1975, p. 47-50; Ruberg 1965, p. 11, 113 en 134-135 en Lot 1954, p. 14-15 en p. 126-128.
voetnoot5
De term ‘verhaaldraad’/‘narrative thread’/‘Erzählfaden’ is de ingeburgerde aanduiding voor de samenstellende componenten van de entrelacement-structuur. Vgl. bijv. Ruberg 1965, p. 129-135, waar ‘Erzählfaden’ en ‘Handlungsstrang’ naast elkaar gebruikt worden, en Kennedy 1986, p. 161 en passim. Een definitie van verhaaldraad wordt echter zelden geformuleerd in de literatuur over het entrelacement. De verhaaldraden in de entrelacement-compositie voldoen aan het voorschrift dat E. Lämmert geeft in zijn Bauformen des Erzählens (1970, p. 44): ‘Verschiedene Handlungsstränge divergieren [deshalb] stets mindestens in einem der folgenden drei Kriterien: Verschiedene Handlungszeit - verscheidener Schauplatz - verschiedene Personen.’
voetnoot6
Vgl. Dornbusch 1976, p. 81. De roman zelf vestigt geen aandacht op de verschillen qua vorm tussen fictieve bron en uiteindelijke roman. Teneinde het publiek te verzekeren van zijn betrouwbaarheid als kroniek probeert de roman het voor te spiegelen dat hij volledig congruent is met de bron. Zie par. 4. Ook qua inhoud zijn er opmerkelijke verschillen: er wordt een episode (Galaäts verwekking) beschreven, die bij de verslaggeving bewust verzwegen wordt (zie J Bk. ii, vs. 21172-21187; M iv, lxxxiv, 70; S v, 191/2-9 en hfst. 3, par. 3), terwijl het ook voorkomt dat in het avonturenverslag van een ridder sprake is van talrijke avonturen, die niet direct in de roman gepresenteerd zijn (zie J Bk. ii, vs. 32608-32727; M vi, ci, 7-11; S v, 332/27 - 333/6).
voetnoot7
Entrelacement en/of de entrelacement-verteltechniek worden gewoonlijk niet nauwkeurig gedefinieerd in de onderzoeksliteratuur op dit gebied, al zijn er wel enkele aanzetten, vgl. bijvoorbeeld Frappier 1972, p. 347-348 en Frappier 1978d, p. 544; Gerritsen 1963, p. 155-156 en Van Oostrom 1983, p. 9.
voetnoot8
Vgl. Van Oostrom 1981, p. 97.

voetnoot9
Lot 1954, p. 28. Eerder in zijn hoofdstuk over het entrelacement beschrijft Lot Lancelots verslaggeving van zijn avonturen tegenover de koningin met de zinsnede ‘dévidant le fil de ses aventures’ (p. 19).
voetnoot10
Pauphilet 1980, p. 162.
voetnoot11
Dl. v, vs. 5537, vgl. M iv, lxx, 1 (‘que l'en doie ramentevoir en livre’) en S v, 3/3.
voetnoot12
Vgl. Ruberg 1965, p. 115-121 en Baumgartner 1987, p. 184-187.
voetnoot13
Zie Baumgartner 1987, p. 178; Chase 1977, p. 15; Rutledge 1974, p. 12 en Ruberg 1965, p. 132. Rubergs voorbeeld van een spanning opwekkende afbreking in het met de Lanceloet corresponderende gedeelte van de Duitse tekst is niet geheel overtuigend: Lanceloets opneming in de magische dans kan ook als het begin van een duratieve periode geïnterpreteerd worden, vgl. Dl. vi, vs. 16171-16263 en J Bk. ii, vs. 18136-18147; M iv, lxxix, 34-37 en lxxxiii, 1; S v, 123/12 - 124/17 en 148/28-33.
voetnoot14
Lanceloets kortstondige terugkeer aan het hof voor het toernooi te Kameloet besluit de eerste fase van de queeste: na dit moment zoekt een aantal ridders Lanceloet, terwijl deze - met Bohort, Gaheret en Bandemagus - op zoek is naar de ridders die niet van de Lanceloetqueeste terugkeerden. Vgl. J Bk. ii, vs. 20952-21605 (M iv, lxxxiv, 62 - v, lxxxv, 11; S v, 188/3 - 196/27).
voetnoot15
Lioneel werd hiervoor het laatst beschreven als aanwezig aan het hof, zie M ii, L, 60 en S iv, 296/13 (deze passage is in de Lanceloet niet bewaard gebleven). Er wordt geen melding gemaakt van zijn eventuele vertrek van het hof of van zijn afwezigheid, terwijl hij in vs. 10782 daar toch na blijkbaar een lange afwezigheid terugkeert (de koningin moet hem op de hoogte brengen van alles wat er gebeurd is).
voetnoot16
Agravein is één van de drie queeste-ridders, die bij de beschrijving van de samenstelling van de groep van tien niet met name genoemd worden. De andere twee ridders zijn Brandelis en Gosengoes. Vgl. Dl. iv, vs. 1713-1728. In M (ii, lx, 12) is het aannemelijk dat Agravein achter de aanduiding ‘li Lais Hardis’ schuilgaat, evenals in S iv, 321/5-13, waar ‘brandelis’ en ‘Gosenains destrangot’ wel met naam en toenaam genoemd worden. Ter bevestiging van Agraveins deelname aan de queeste, zie Dl. v, vs. 5532-5533 (M iv, lxx, 1 en S v, 3/1-2). Het is opmerkelijk dat verderop in de tekst (M v, xci, 4) ‘le Lai Hardi’ en ‘Agravain li Orgueillos’ in een opsomming als twee afzonderlijke ridders opduiken (S v, 236/28-33 noemt hier overigens de ‘Lai Hardi’ niet, evenmin als J Bk. ii, vs. 24592-24610), vgl. ook M viii, lia, 8 en S iii, 228/1-5.
margenoot+
mer
margenoot+
al
margenoot+
ende
voetnoot17
Dl. v, vs. 5532-5543, vgl. M iv, lxx, 1 en S v, 3/1-8.
voetnoot18
Dl. v, vs. 5543-6097, M iv, lxx, 1-18; S v, 3/1 - 9/31. In aansluiting op de roman wordt in deze parafrase (en ook in hierna nog volgende samenvattingen) ‘het verhaal’ als vertellende instantie ten tonele gevoerd. Dit brengt met zich mee dat - conform de tekst - ‘het verhaal’ enigszins gepersonifieerd overkomt en als een handelende instantie gepresenteerd lijkt te worden. Het handhaven van de vertelwijze van de roman genoot, naar mijn mening, de voorkeur boven het vervangen van deze aanduiding door bijv. ‘de auteur(s)’.
voetnoot19
Dl. v, vs. 8450-8454; M iv, lxxi, 68; S v, 34/34-36.
voetnoot20
Zie Dl. v, vs. 8487-8523; M iv, lxxi, 69; S v, 35/4-14.
margenoot+
mer
voetnoot21
Dl. v, vs. 8532-8541; M iv, lxxi, 69; S v, 35/16-19. De naam ‘Gariette’ in vs. 8541 is een spellingvariant van ‘Gaheret’.
voetnoot22
Vgl. Dl. v, vs. 9625-9733 (M iv, lxxii, 31-34; S v, 46/36 - 48/3). De aanduiding van de duur van de gevangenschap (‘ii maenden’, vs. 9669) heeft betrekking op de periode die Agravein in de kerker doorbracht en niet op Gurreës' hechtenis. Hun gezamenlijke gevangenschap beslaat slechts ongeveer een week. Uit Gaherets woorden is op te maken dat hij zijn broers twee maanden geleden - bij de definitieve opsplitsing van de groep Lanceloet-zoekers - voor het laatst zag (vs. 9695). De tijdsruimte voor een gezamenlijke hechtenis van twee maanden van Agravein en Gurreës ontbreekt. Vgl. ook M iv, lxxii, 31 en S v, 47/14-15 waar vermeld wordt dat de twee broers meer dan één maand gevangen zitten.
voetnoot23
Dl. v, vs. 9832-9842; M iv, lxxii, 37; S v, 49/15-22.
voetnoot24
Dl. v, vs. 9854-9861; M iv, lxxii, 38; S v, 49/29-32. De verslaggeving over de voorafgaande periode wordt gewoonlijk, zoals in dit geval, gegoten in de vorm van het inlichten van een onwetend personage. Hier is dat Gaheret, die op de hoogte gebracht wordt van de lotgevallen van zijn beide broers, nadat hij hun eerst zelf verteld heeft hoe hij van hun gevangenschap hoorde. In Dl. v, vs. 9887-9917 (M iv, lxxii, 39-40; S v, 50/3-12) komt nogmaals de verpleging door Sornahans nicht ter sprake.
voetnoot25
Dl. v, vs. 9946-10735; M iv, lxxii, 41-64; S v, 50/26 - 58/41.
voetnoot26
Dl. v, vs. 10736-10740; M iv, lxxii, 64; S v, 58/41-42.
voetnoot27
Zie de samenvatting van de Lanceloet in par. 5.2 van hfst. 1.
voetnoot28
Dl. vi, vs. 13110-13138; M iv, lxxvi, 39; S v, 84/37 - 85/5. De tekst zegt over de informatie die men Lanceloet gaf over het conflict: ‘Ende men vertelde hem daer/ Die meeste logenen over waer/ Die enich man horde noit ere,/ Ende men lachterde den hertoge sere.’ (vs. 13129-13132).
voetnoot29
Dl. vi, vs. 13161-13350; M iv, lxxvi, 40-48; S v, 85/15 - 87/36.
voetnoot30
Zie voor deze hervattingswijze par. 4.
voetnoot31
Dl. vi, vs. 13110-13125; M iv, lxxvi, 39; S v, 84/38 - 85/1.
voetnoot32
De hertog wordt hier éénmaal ‘Hales’ genoemd, terwijl hij in de eerdere episode consequent ‘Cales’ heet. Gezien de beschrijving van het conflict gaat het onmiskenbaar om dezelfde persoon, die in het Oudfrans Kalés/Karlés (M) of Calles/Kalles (S) heet. De handschriften van ‘groep BN 122’ vertonen de variant ‘Hales’ niet.
voetnoot33
Dl. vi, vs. 13112-13118; M iv, lxxvi, 39; S v, 84/38-40.
voetnoot34
Zie Dl. vi, vs. 13349-13350; M iv, lxxvi, 48 geeft wel aan wat de broers van plan zijn (‘car il le cuident bien trouver as enseingnes que il porte’); S v, 87/34-36 geeft deze informatie, die in het basishandschrift net als in de hss van ‘groep BN 122’ en de Lanceloet ontbreekt, als toevoeging uit andere hss.
voetnoot35
De ‘lange versie’ van de Lancelot en prose vermeldt dat de broers hopen deze ridder te vinden aan de hand van de herkenningstekens die hij droeg, zie noot 34.
voetnoot36
Vgl. J Bk. ii, vs. 20758-20933; M iv, lxxxiv, 55-60 (Gaheret wordt genoemd in lxxxiv, 56); S v, 185/35 - 187/41 (Gaheret: 186/12). Net als de andere teruggekeerde zoekers doet Gaheret tijdens het kortstondige verblijf aan het hof verslag van zijn avonturen (J Bk. II, vs. 21282-21823; M iv, lxxxiv, 73; S v, 192/13 vermeldt dit niet). Zijn verslag wordt echter niet in de roman weergegeven, zodat ook hieruit niets op te maken is over zijn belevenissen sinds zijn verblijf bij Cales' zoons. Met Lanceloet verlaat Gaheret vrijwel direct het hof weer. Zijn verhaaldraad komt daarna nog een aantal malen aan de orde; het verslag van zijn belevenissen blijft onvolledig. Zie bijv. J Bk. ii, vs. 22101-22398 (M v, lxxxv, 33-46; S v, 204/1 - 207/33) waar Gaheret door Terquijn verslagen blijkt, zonder dat het verhaal daar aandacht aan besteed heeft.
voetnoot37
Vgl. J Bk. ii, vs. 23257-23313; M v, lxxxvii, 5-7; S v, 220/20 - 221/8. Kort voor deze bijeenkomst is Gurreës' verhaaldraad even indirect aan de orde geweest: koning Bandemagus vertelt Walewein hoe hij Gurreës, die mishandeld werd, gered heeft, J Bk. ii, vs. 23222-23236; M v, lxxxvii, 3; S v, 219/38 - 220/5.
voetnoot38
J Bk. ii, vs. 28490-28765 (Gurreës wordt genoemd in vs. 28732); M v, xcvi, 31-43 (Gurreës: xcvi, 42); S v, 287/1 - 289/17 (Gurreës: 289/4).
voetnoot39
J Bk. ii, vs. 24490-25079 (voor Agraveins aanwezigheid in de kerker, zie vs. 24602); M v, xci, 2-29 (Agravein: xci, 4); S v, 235/25 - 243/4 (Agravein: 236/31).
voetnoot40
Wanneer de queeste-ridders na hun bijeenkomst op Allerheiligendag tot een hervatting van de zoektocht besluiten en weer uiteengaan, geeft de vertelinstantie kort aan dat hun avonturen niet in extenso verteld zullen worden, maar dat sommigen door Bohort gevangen genomen zullen worden: zie J Bk. ii, vs. 23303-23313; M v, lxxxvii, 7; S v, 221/2-8. Voor de gang van zaken bij de Verboden Berg kan Lanceloets confrontatie met dit avontuur als exemplarisch gelden, zij het dat hij als enige de verdediger van de berg verslaat: zie J Bk. ii, vs. 24490-25079; M v, xci, 2-29; S v, 235/25 - 243/4. Bij de verslaggeving na afloop van de queeste vertelt Walewein over zijn belevenissen, die niet direct in de roman gepresenteerd zijn. Hij beschrijft onder meer zijn gevecht met en gevangenneming door Bohort op de Verboden Berg, vgl. J Bk. ii, vs. 32608-32727; M vi, ci, 7-11; S v, 332/27 - 333/6 (S spreekt niet over het Verboden Berg-avontuur).
voetnoot41
J Bk. ii, vs. 28973-29015; M v, xcvii, 8-9; S v, 291/32 - 292/9.
voetnoot42
J Bk. ii, vs. 30760-30765; M vi, c, 8; S v, 313/28-32.
voetnoot43
Lancelots verhaaldraad in de niet-cyclische Lancelot vertoont dezelfde volledigheid, zoals Kennedy heeft laten zien, vgl. Kennedy 1986, p. 178-192 (p. 191: ‘The distinguishing characteristic of the interlacing technique in relation to Lancelot is that the reader always knows where and who he is’). De genoemde geringe lacune is te vinden in de aanloop naar het toernooi te Kameloet. Lanceloet stuurt de jonkvrouwe die hem vergezelde met een aanbevelingsbrief naar het hof, omdat hij ‘ene besichede’ heeft die hij alleen moet uitvoeren. Het verhaal volgt dan de jonkvrouwe naar de koningin. Genevre zendt haar vervolgens met een brief naar een plaats waar zij Lanceloet op moet wachten. Hij arriveert twee dagen later aldaar, gestoken in een andere - rode - wapenrusting. Het verhaal vermeldt niet wat Lanceloet in de tussenliggende dagen gedaan heeft. In tegenstelling tot de Lanceloet leggen M en S wel uit hoe hij aan de rode wapenrusting gekomen is. Zie J Bk. ii, vs. 19609-19777 (het citaat in vs. 19612); M iv, lxxxiv, 1-10; S v, 168/21 - 171/10.
voetnoot44
Zie J Bk. ii, vs. 22864-23145, met name vs. 23038-23145; M v, lxxxvi, 14-23, m.n. 20-23; S v, 215/3 - 218/41, m.n. 217/29 - 218/41.
voetnoot45
Dl. vi, vs. 11889-13106; M iv, lxxvi, 1-39; S v, 71/12 - 84/37.
voetnoot46
Lanceloet behoedt de jonkvrouwe op een gegeven moment voor aanranding (Dl. vi, vs. 15403-15703; M iv, lxxix, 7-16; S v, 113/18 - 117/4). Zij ontmoet enige tijd daarna Walewein en licht hem in over Lanceloet (J Bk. ii, vs. 18088-18131; M iv, lxxxii, 2; S v, 148/3-26). Tijdens het toernooi te Kameloet wordt zij door de koningin ter verantwoording geroepen omtrent haar genezing van en relatie tot Lanceloet (J Bk. ii, vs. 19828-19859, 20276-20283, 20383-20514; M iv, lxxxiv, 13-14, 28, 33-36; S v, 172/5-20, 177/6-9, 178/33 - 180/14). Veel verder in het verhaal leidt zij Lanceloet naar Bohorts zoontje Helyan (J Bk. ii, vs. 30385-30583; M v, xcix, 28-35; S v, 310/20 - 312/12). Hoewel zij herhaaldelijk in het verhaal opduikt, blijft deze jonkvrouwe anoniem.
voetnoot47
Vgl. Ruberg 1965, p. 130, noot 3. De verhaaldraad ‘Helibeel’ vereist enige toelichting. Helibeel is een nicht van de koningin. Zij wordt - nadat de koningin een onheilspellende droom gehad heeft - als boodschapster naar Nimiane in het land van Gaule gestuurd (Dl. vi, vs. 11173-11478; M iv, lxxiv, 1-9; S v, 63/20 - 66/36). Tegen het einde van de Lanceloet-queeste schakelt het verhaal opeens over naar Helibeels verhaaldraad: J Bk. ii, vs. 26046-26633 (M v, xciv, 1-25; S v, 256/8 - 263/25). Het verslag van het wedervaren van de boodschapster, die door Claudas gevangengenomen wordt, fungeert als aankondiging voor het volgende verhaalgedeelte, de oorlog tegen Claudas. Ten opzichte van de andere primaire verhaaldraden neemt ‘Helibeel’ een uitzonderingspositie in, omdat deze draad slechts zijdelings met de Lanceloetqueeste in verband staat en vooral is ingevlochten om de continuïteit te waarborgen.
voetnoot48
Vgl. M iv, lxxv, 1 en S v, 67/14.
voetnoot49
De concentratie op Lanceloets verhaaldraad verloopt geleidelijk: na de eerste keer dat het verhaal Lanceloet langdurig in beeld gebracht heeft, wordt deze afgewisseld door de draden van Ywein, Bohort en Walewein (vgl. J Bk. ii, vs. 16262-18135; M iv, lxxx-lxxxii; S v, 124/18 - 148/27), waarbij de volledigheid nog betracht wordt bij de verhaaldraden van Ywein en Walewein. Daarna gaat het verslag van Lanceloets belevenissen over in de beschrijving van het toernooi te Kameloet. Na de hervatting van de zoektocht schakelt het verhaal alleen nog heel af en toe van Lanceloets verhaaldraad naar de bundel verhaaldraden van de door Lanceloet bevrijde ridders. Het gebruikelijke patroon is hier dat Lanceloets draad één of meer andere kruist, waarbij het verhaal nadat Lanceloets draad zich afgesplitst heeft kortstondig de overige draden blijft volgen, om vervolgens weer terug te schakelen naar Lanceloet (vgl. ook par. 4). De onvolledigheid van de ‘directe reportage’ van Waleweins belevenissen blijkt bij zijn avonturenverslag na afloop van de queeste: hij beschrijft tal van avonturen, die niet in de tekst beschreven zijn, zie J Bk. ii, vs. 32608-32727; M vi, ci, 7-11; S v, 332/27 - 333/6.
voetnoot50
Vgl. noot 36.

voetnoot51
Vgl. bijvoorbeeld Chrétiens Erec, Yvain en Le chevalier de la charrette en voor het Middelnederlands bijvoorbeeld de Walewein, de Ferguut, de Roman van den riddere metter mouwen en de Moriaen. Ook Van den vos Reynaerde begint met een hofscène. Zie ook Adams 1987, p. 142-143.
voetnoot52
Vgl. Kennedy 1986, p. 89-102, 107-110 en p. 204 en Kennedy 1984, p. 50.
voetnoot53
Zie M ii, xxxvi, 3-18; S iv, 156/10 - 160/39 en Hutchings 1974 (afgekort H), p. 1-12. Deze passage is in het Middelnederlands niet overgeleverd.
voetnoot54
Vgl. Le chevalier de la charrette (ed.-Roques 1983), vs. 30-253. Wat de spelling van de namen betreft wordt hier Chrétiens spelling gevolgd.
voetnoot55
Vgl. Besamusca/Brandsma 1988, p. 4.
margenoot+
ziet
margenoot+
do
voetnoot56
Dl. iv, vs. 17-33; M ii, liii, 1; S iv, 301/11-17. Het Oudfrans stelt nog duidelijker dan het Middelnederlands dat iedereen nog aan het hof was: ‘si estoit si grant cele assamblee, por ce que li rois Artus n'avoit encore mie laissié sa cort de Pentecoste ne nus gentilz hom ne s'en estoit encor partis.’ (M ii, liii, 1; vgl. S iv, 301/14-17).
voetnoot57
J Bk. ii, vs. 31289-31291 beschrijft hoe Lanceloet door Artur welkom geheten wordt bij zijn terugkeer aan het hof, vgl. M vi, C, 30 en S v, 318/22-24. De verzen 31312-31316 bevatten de formele bevestiging van de beëindiging van de Lanceloetqueeste, vgl. M vi, C, 31 en S v, 318/30-32. De gebruikelijke verslaggeving over de beleefde avonturen volgt enige tijd later: J Bk. ii, vs. 32398-32731 (M vi, ci, 1-11; S v, 332/8 - 333/19).
voetnoot58
Vanaf J Bk. ii, vs. 31698 (M vi, C, 47; S v, 322/36) komt de oorlog tegen Claudas steeds sterker op de voorgrond. Er is geen abrupte overgang: de afronding van de Lanceloetqueeste (door bijvoorbeeld de verslaglegging van de beleefde avonturen, zie J Bk. ii, vs. 32398-32731; M vi, ci, 1-11; S v, 332/8 - 333/19) en de voorbereidingen voor de strijd spelen zich tegelijkertijd aan het hof af. De episode van de oorlog tegen Claudas wordt besloten door de terugkeer van Artur c.s.: J Bk. ii, vs. 35465-35470; M vi, cv, 29-30; S v, 377/38 - 378/4.
voetnoot59
In het Middelnederlands beslaat deze episode J Bk. ii, vs. 35475-36947: de vertaling breekt af terwijl pas tweederde deel van de episode verteld is. Vgl. M vi, cv, 30 - cviii, 16 en S v, 378/4-409 (de vertaling loopt tot M vi, cvii, 21 en S v, 398/41).
voetnoot60
Er is nog een vierde verhaaldraad die zich aan de bundeling onttrekt: Lioneel is blijkens Dl. vi, vs. 10782-10886 (M iv, lxxiii, 2-4; S v, 59/15 - 60/12) gedurende lange tijd afwezig geweest. De koningin moet hem inlichten omtrent Lanceloets verdwijning. Deze verhaaldraad functioneert niet zozeer als verbindingslijn met het voorafgaande verhaalgedeelte, omdat zij het element ‘oningeloste belofte’ mist: Lioneels optreden is geen onmisbaar vervolg op gebeurtenissen uit de voorafgaande episode. Het verhaal geeft geen enkele verklaring voor Lioneels afwezigheid; er wordt - eerder in het verhaal - zelfs geen melding gemaakt van zijn vertrek. Vgl. ook p. 36.
voetnoot61
Vgl. Dl. iv, vs. 55-237; M ii, liii, 3-12; S iv, 301/27 - 303/34.
voetnoot62
Zie M ii, xlviii, 12: Bohort belooft de jonkvrouwe ‘jamais ne finerai devant que j'aie veue la roine Genievre et por l'amor de vos le prendrai je bien el conduit a .iiii. chevaliers, quel qu'il soient, fors que Lancelos del Lac n'i soit; mais s'il i estoit, je ne m'en aatis mie envers lui, kar trop seroie fols.’ (vgl. S iv, 267/28-32). Lanceloet hoort al vrij snel van deze belofte, maar hij weet niet dat Bohort de ridder is, die dit op zich genomen heeft, zie M ii, l, 54-55 en S iv, 295/5-10. In de lange versie van de Ofr. tekst komt de belofte nogmaals aan de orde: wanneer Lanceloet het hof verslag doet van zijn avonturen en blijkbaar ook de belofte vermeldt, reageert Artur daarop door Sagrimor, Keye, Dodineel en Lanceloet op te dragen de koningin voortaan te begeleiden, zie M ii, l, 60-61 en vgl. de korte versie: S iv, 296/14-16. Hoewel Lanceloet tot de vier begeleiders van de koningin behoort, probeert Bohort toch haar te ontvoeren, waarschijnlijk omdat hij niet van Lanceloets aanwezigheid op de hoogte is. Wanneer hij later verneemt dat hij tegen zijn neef Lanceloet gevochten heeft, reageert hij geschokt (Dl. iv, vs. 1410-1424; M ii, lvii, 2-5; S iv, 317/27-36. Bij hun eerstvolgende ontmoeting vraagt Bohort Lanceloet om vergeving (Dl. vi, vs. 12351-12380; M iv, lxxvi, 17; S v, 76/22-35).
voetnoot63
Dl. iv, vs. 166-313; M ii, liii, 8-16; S iv, 302/38 - 304/30. De verhaaldraad van de ‘quene’ loopt parallel met die van Lanceloet tot deze met Lioneel de strijd tussen hertog Cales en zijn zoons in het voordeel van de laatsten beslecht heeft, Dl. vi, vs. 13293-13304; M iv, lxxvi, 46; S v, 87/5-14.
voetnoot64
Vgl. M ii, l, 5-6 en S iv, 284/3-23.
voetnoot65
Dl. iv, vs. 1271-1344; M ii, lvi, 1-6; S iv, 316/1-41.
voetnoot66
Zie M ii, l, 2-4 en S iv, 283/22-41.
voetnoot67
Dl. iv, vs. 1281-1285; M ii, lvi, 1; S iv, 316/6-7.
voetnoot68
Dl. iv, vs. 1345-1392; M ii, lvi, 6-9; S iv, 317/1-20.
voetnoot69
Dl. vi, vs. 11173-11478; M iv, lxxiv, 1-9; S v, 63/20 - 66/33.
voetnoot70
Dl. vi, vs. 11479-11480; M iv, lxxiv, 9; S v, 66/33-34.
voetnoot71
Vgl. M v, xciv, 1-25 en S v, 256/8 - 263/25.
voetnoot72
De eigenlijke bevrijding van Helibeel wordt niet expliciet beschreven, maar direct na Arturs terugkeer van het vasteland blijkt ook zij weer aan het hof aanwezig in haar hoedanigheid als vertrouwelinge van de koningin, vgl. J Bk. ii, vs. 35615-35616; M vi, cv, 34; S v, 379/31-32. Er is gedurende de oorlog tegen Claudas wel even sprake van een vergeefse poging haar vrijlating via een gevangenenruil te bewerkstelligen: J Bk. ii, vs. 33753-33762; M vi, civ, 48; S v, 355/8-12.
voetnoot73
Vgl. M vii, ia-xviia, S iii, 3-104 en voor de niet-cyclische versie, Lancelot do Lac, de ed.-Kennedy 1980, p. 1-130. De verzen 1-416 van Lantsloot vander Haghedochte liggen in dit verhaalgedeelte, vgl. de ed.-Gerritsen 1987, p. 111-132.
voetnoot74
Vanaf het moment dat hij Helibeel gevangen neemt (J Bk. ii, vs. 26076 e.v.; M v, xciv, 2 e.v.; S v, 256/25 e.v.), treedt Claudas weer frequent op in het verhaal. Wanneer de strijd tegen Artur er hopeloos uitziet, vlucht hij midden in de nacht weg om zich naar Rome te begeven (J Bk. ii, vs. 35223-35311; M vi, cv, 21-23; S v, 374/32 - 375/29). In de trilogie wordt verder niets meer van Claudas vernomen.
voetnoot75
Dl. vi, vs. 15136-15252; M iv, lxxviii, 54-58; S v, 109/24 - 111/22.
voetnoot76
Aan het begin van de episode van de zoektocht naar de waanzinnige Lanceloet komt Galaät met zijn moeder aan het hof (J Bk. ii, vs. 35489-35568; M vi, cv, 31-33; S v, 378/12 - 379/8). Aan het slot van deze episode gaat Galaät met Perceval, Hestor en Lanceloet naar het hof. Tot de aanvang van de Graalqueeste verblijft hij in een abdij nabij Kameloet. Zie hiervoor M vi, cviii, 11-16 en S v, 407/16 - 408/40 (in het Middelnederlands is het slot van de ‘Préparation à la Queste’ niet bewaard gebleven). In de lange versie van de Lancelot en prose komt Galaäts verhaaldraad in de episode van de Lanceloetqueeste na zijn verwekking nog eenmaal extra aan de orde wanneer Bohort te Corbenic de peuter Galaät ontmoet. De vertaling, die hier de korte versie volgt, mist deze passage. Vgl. voor de lange versie M v, xcviii, 22-23 en S v, 296/25-43 en voor de korte versie J Bk. ii, vs. 29095-29105, M v, p. 310-312 en S v, 292, noot 2.
voetnoot77
Dl. vi, vs. 11207-11238; M iv, lxxiv, 2; S v, 63/32 - 64/6.
voetnoot78
J Bk. ii, vs. 35569-35732; M vi, cv, 33-38; S v, 379/9 - 381/9.
voetnoot79
Zie Dl. vi, vs. 11777-11874; M iv, lxxv, 8-10; S v, 70/8 - 71/5.
voetnoot80
Dl. iv, vs. 1462-1480 en Dl. vi, vs. 11520-11528; M ii, lviii, 3-4 en iv, lxxv, 1; S iv, 318/14-21 en v, 67/12-16.
voetnoot81
Vgl. voor deze overgangsformules of ‘formal switches’ Kennedy 1986, p. 161-178; Kennedy 1984, p. 36-38; Baumgartner 1987, p. 175-177; Van Oostrom 1981, p. 120-122; Dornbusch 1976, p. 77-81; Ruberg 1965, p. 130-132; Frappier 1972, p. 347-348 (met name noot 1 op p. 348) en Lot 1954, p. 16.
voetnoot82
Vgl. bijv. Dl. vi, vs. 13631-13639; M iv, lxxvii, 6 - lxxviii, 1; S v, 91/20-24.
voetnoot83
Dit is zowel het geval in de handschriften van de Oudfranse tekst als in die van de Middelnederlandse versvertalingen. In Lantsloot vander Haghedochte wordt de overgang bovendien gemarkeerd door een tweeregelige, rijmende hoofdstuktitel (zie Gerritsen 1987, p. 29 en 34-35. Vgl. voor het Oudfrans Kennedy 1986, p. 164 en Lot 1954, p. 16. Zie voor het Mnl. LH vs. 217, 555, 725, 1519, 1584, 1691, 3047, 3420, 3584, 4857, 5001, 5725, 5925 en Lanceloet bijv. Dl. vi, vs. 10741, 11175, 11523, 11875, 13353, 13445, 13637.
voetnoot84
Beide voorbeelden liggen in de passage die volgt op de eerste opsplitsing van de groep zoekers onder leiding van Walewein. Zie voor het eerste M ii, lxi, 34 - lxii, 1 (vgl. S iv, 328/29-31) en voor het tweede M ii, lxii, 12 - lxiii, 1 (vgl. S iv, 331/4-7).
voetnoot85
Vgl. Payen 1963, p. 572: ‘L'entrelacement est un procédé qui évoque à l'avance une sorte de technique cinématographique: tout se passe comme si une caméra se braquait sur un personnage, le suivait dans ses aventures, et ne le lâchait que pour mettre au centre de l'écran un autre personnage dont la présence durerait tout le temps d'un autre épisode.’
voetnoot86
Vgl. Kennedy 1986, p. 156-157 (zij ziet ‘li contes’ vooral als de bron, ‘the basis of the work’); Burns 1985, p. 35-54; Hanning 1985, p. 348; Dornbusch 1976, 77-78 en Ruberg 1965, p. 134-135.
voetnoot87
De roman besteedt zelf geen aandacht aan het verschil tussen de gesuggereerde vormgeving van de fictieve bron en die van de uiteindelijke roman, dat in paragraaf 2 gebruikt werd om het resultaat van de toepassing van de entrelacement-verteltechniek te illustreren. In de Queste wordt wel de vertaling van de Latijnse kronieken in het Frans vermeld (zie noot 4). Het vertalen van de Lancelot-teksten (van Latijn naar Oudfrans én van Oudfrans naar Middelnederlands) lijkt niet als aantasting van de autoriteit te zijn beschouwd. Vgl. ook Van Oostrom 1981, p. 120 en voor de Queste Locke 1960, p. 17-25.
voetnoot88
Van Oostrom 1981, p. 120. Vgl. ook Krueger 1987, p. 115-140. De rol van de auctoriale verteller als gids van het publiek wordt in de ‘Préparation à la Queste’ en de Lanceloet slechts ten dele door ‘Li contes’/‘Die avonture’ overgenomen. Deze taak valt in hoofdzaak toe aan het systeem van verwijzingen dat in par. 7 beschreven zal worden.
voetnoot89
Van Oostrom 1981, p. 120. Van Oostrom baseert zich op Poirion 1978, p. 77: ‘elle [de “Or dist li contes”-formule FB] traduit bien la discrétion du conteur qui veut au moins donner l'illusion d'une information objective. Le narrateur du roman en prose se présente comme un greffier qui constate les faits, qui consigne les déclarations faites par les personnages eux-mêmes.’
voetnoot90
De geciteerde formuleringen zijn het frequentst, maar er zijn nog tal van andere mogelijkheden (bijv. ‘Dit sijn der aventure worde:’, vs. 29698). Een enkele keer ontbreekt in component c van de formule het element ‘davonture’, zie Dl. iv, vs. 1425-1427, 1562-1564, 2686-2689, 5250-5254 en Dl. vi, vs. 16260-16263. Zie voor bewijsplaatsen van de eerste formulering (‘Nu gewaget davonture das’) Dl. iv, vs. 1271 en 2565; Dl. v, vs. 8542 en J Bk. ii, vs. 18074, 23556, 28836, 36705; voor de tweede Dl. iv, vs. 1055 en 2927; Dl. vi, vs. 10741 en J Bk. ii, vs. 23394 en voor de derde Dl. iv, vs. 4263 en 5077; Dl. vi, vs. 11175 en J Bk. ii, vs. 17470, 26046, 34823.
voetnoot91
Zie voor het gebruik van ‘wi’ in de overgangsformules bijvoorbeeld Dl. vi, vs. 11169-11175 (M iv, lxxiii, 11 - lxxiv, 1; S v, 63/16-21): ‘Nu sullen wi die tale laeten staen / Van dien II broederen sonder waen / Ende spreken vander coninginnen, [...] Davonture seget hier ter steden’. Ook in de Duitse Prosa-Lancelot neemt af en toe een auctoriale verteller (‘ich’ of ‘wir’) de plaats van ‘li contes’ (in deze tekst vertaald met ‘die history’) in, vgl. Ruberg 1965, p. 130-135 en Koch 1965, p. 27-33.
voetnoot92
Dl. iv, vs. 2341-2345, vgl. M ii, lxi, 34 - lxii, 1 en S iv, 328/29-31. Andere gevallen van de vervanging van ‘li contes’ door ‘ic’ of ‘wi’ in de a en/of b component van de overgangsformule zijn: Dl. iv, vs. 421-425; 1050-1055; 1425-1427; 1477-1481; 1562-1572; 3537-3539; 5250-5254; Dl. v, vs. 10736-10740 en Dl. vi, vs. 10741; Dl. vi, vs. 11169-11175; J Bk. ii, vs. 23387-23394; 23554-23556; 24392-24398; 24454-24456; 25114-25116; 25145-25148; 26040-26046; 26630-26634; 28834-28836; 29016-29018; 30584-30590; 32394-32398; 36703-36705 (er wordt steeds verwezen naar de gehele overgangsformule). In twee gevallen vindt men noch ‘wi’ noch ‘daventure’ in de componenten a en b van de overgangsformule: Dl. iv, vs. 1835 en 4263, vgl. ook J Bk. ii, vs. 17311.
margenoot+
mer
voetnoot93
Dl. iv, vs. 2562-2567, vgl. M ii, lxii, 12 - lxiii, 1 en S iv, 331/4-8. In de volgende overgangsformules is ‘li contes’ ook niet door ‘ic’ of ‘wi’ vervangen: Dl. iv, vs. 1388-1393; 2686-2689; 2924-2927; 4813-4815; 5072-5077; 5527-5531; Dl. v, vs. 6095-6098 en 8538-8542; Dl. vi, vs. 11520-11523; 11870-11875; 13351-13353; 13443-13445; 13631-13637; J Bk. ii, vs. 17465-17470; 18071-18074; 19594-19596; 22599-22602; 23146-23154; 24161-24164; 27752-27756; 29694-29698; 34816-34823; 35733-35737 (er wordt steeds verwezen naar de gehele overgangsformule). Er zijn drie gevallen waar in het eerste deel van de formule (a en b) zowel ‘ic’/‘wi’ als ‘davonture’ figureert: Dl. iv, vs. 1267-1272, Dl. vi, vs. 16260-16263 en J Bk. ii, vs. 18132-18136.
voetnoot94
Vgl. Van Oostrom 1981, p. 122 en Besamusca 1991, p. 112-120. Zie m.b.t. de voordracht van de compilatie-tekst Gerritsen 1976, p. 39-59. Zie voor de opvatting dat de Lanceloet een leestekst zou zijn geweest Van den Berg 1985, p. 16-17.
voetnoot95
Zie Van Oostrom 1981, p. 120-122, het citaat op p. 121. Vgl. ook Janssens 1988, p. 304.
voetnoot96
Dl. vi, vs. 13637-16263; M iv, lxxviii, 1-58 en lxxix, 1-37 (de grens tussen deze twee paragrafen wordt niet gemarkeerd door een overgangsformule, hoewel Micha deze formule gewoonlijk zijn paragraafindeling laat bepalen); S v, 91/23 - 124/17 (in S wordt dit verhaalgedeelte onderbroken door twee ‘Or dist li contes’-formules: p. 111/23 en 112/33. Bij de eerste formule blijft het verhaal Lanceloets verhaaldraad gewoon volgen; bij de tweede schakelt het verhaal, dat kort verteld heeft dat Pelles' dochter enige tijd na haar nacht met Lanceloet zwanger bleek, terug naar Lanceloet). Het is typerend dat - in het Middelnederlands en in M - de langste paragraaf over Lanceloet onder meer zijn belangrijkste avonturen gedurende de Lanceloetqueeste beschrijft: het zien van de Graal en de verwekking van Galaät, vgl. Ruberg 1965, p. 132.
voetnoot97
Dl. iv, vs. 1426-1478; M ii, lviii, 1-3; S iv, 317/39 - 318/21.
voetnoot98
J Bk. ii, vs. 19596-22601; M iv, lxxxiv, 1-73 en v, lxxxv, 1-54 (beide paragrafen worden gescheiden door een onvolledige overgangsformule); S v, 168/17 - 210/29 (op 204/15 heeft S een overgangsformule die in M en het Middelnederlands ontbreekt). Men zou deze paragraaf ook kunnen beschouwen als behorend tot Lanceloets verhaaldraad, aangezien zij met de opneming van deze draad begint. Een groot deel van de handeling heeft echter betrekking op de bundeling van verhaaldraden aan het hof, waarin ook Lanceloets draad opgaat.
voetnoot99
J Bk. ii, vs. 25115-25146; vgl. M v, xcii, 1-2 en S v, 243/20 - 244/12.
voetnoot100
Zie voor het begin Dl. iv, vs. 425-2890 (M ii, liv-lxiv; S iv, 306/6 - 334/35). De afwisseling der verhaaldraden is: ‘Sagrimor’, ‘Dodineel’, ‘Lanceloet’, ‘de koningin’, ‘Lanceloet’, ‘Dodineel’, ‘de koningin’ (met Artur en de zoekers onder leiding van Walewein), ‘Walewein c.s.’ (een bundel van tien draden), ‘Aglovael’, ‘Walewein’, ‘Hestor’ (met de andere zoekers). Tijdens de queeste beslaan de belevenissen van Gurreës 2444 verzen (Dl. v, vs. 6098-8541; M iv, lxxi, 1-69; S v, 9/33 - 35/19) en die van Gaheret 2199 (Dl. v, vs. 8542-10740; M iv, lxxii, 1-64; S v, 35/20 - 58/42), terwijl aan Lanceloets Graalavontuur 2627 verzen gewijd zijn (zie noot 96).
voetnoot101
De aspecten tijd en ruimte komen in de paragrafen 5 en 6 nader aan de orde.
voetnoot102
Wanneer een verhaaldraad één keer via een overgangsformule hervat wordt, geldt hij als primair. Dit neemt niet weg dat deze primaire verhaaldraden op andere plaatsen in het verhaal ook hervat kunnen worden zonder dat daarvoor een overgangsformule nodig is. Deze hervattingswijze wordt in het vervolg van deze paragraaf beschreven.
voetnoot103
Vgl. Chase 1982-83, p. 228.
margenoot+
ende
voetnoot104
Dl. iv, vs. 2663-2666; M ii, lxiii, 6; S iv, 332/9-10.
voetnoot105
Vgl. Dl. iv, vs. 881-1037; M ii, liv, 28-38; S iv, 311/39 - 313/36.
voetnoot106
Vgl. Dl. iv, vs. 998-1051; M ii, liv, 36-38; S iv, 313/9-36 en Dl. iv, vs. 2667-2674; M ii, lxiii, 6; S iv, 332/10-12.
voetnoot107
Vgl. M iv, lxxiii, 8-11 en S v, 61/39 - 63/18.
voetnoot108
Dl. vi, vs. 12251-12298, het citaat in vs. 12256. Vgl. M iv, lxxvi, 13-15; S v, 75/10-34.
voetnoot109
Dl. vi, vs. 12381-12384; M iv, lxxvi, 18; S v, 76/36-38.
voetnoot110
Vgl. J Bk. ii, vs. 24469-25079; M v, xci, 1-29; S v, 235/13 - 243/4. Zie voor de opsomming van de door Bohort gevangen genomen ridders J Bk. ii, vs. 24592-24610; M v, xci, 4; S v, 236/26-33. Ik heb mij het noemen van de gevangengenomen ridders beperkt tot de voornaamste Arturridders.
voetnoot111
J Bk. ii, vs. 25080-25115; M v, xci, 30-31; S v, 243/4-19.
voetnoot112
Zie J Bk. ii, vs. 25080-25150; M v, xci, 30 - xciii, i; S v, 243/4 - 244/15.
voetnoot113
Vgl. M iv, lxxv, 1-10; S v, 67/14 - 71/5). De wegen van Lanceloet en de jonkvrouwe scheiden zich in Dl. vi, vs. 11772-11780 (M iv, lxxv, 8; S v, 70/6-9). Een vergelijkbare wisseling van hoofdverhaallijn vindt men bijvoorbeeld in:
Dl. iv, vs. 1055-1266 (M ii, lv, 1-10; S iv, 313/38 - 315/39) waar het verhaal met de verslagen ridder Maroc overgaat van Dodineel naar de koningin en haar gezelschap.
Dl. iv, vs. 1271-1389 (M ii, lvi, 1-9; S iv, 316/1 - 317/20) waar het verhaal Griffoen volgt ten koste van Lanceloet.
Dl. vi, vs. 11875-13352 (M iv, lxxvi, 1-48; S v, 71/6 - 87/37) waar het verhaal aan het slot van deze lange paragraaf over Lanceloets vergiftiging en zijn deelname met Lioneel aan de strijd tegen Cales' zoons en Gaheret, Gurreës en Agravein verwijlt bij de laatstgenoemde drie ridders, terwijl Lanceloet al van het toneel verdwenen is, zie met name vs. 13312-13352 en vgl. M iv, lxxvi, 47-48 (de overgangsformule die de drie verhaaldraden afsluit ontbreekt in M) en S v, 87/20-37 (‘groep BN 122’ komt hier overeen met S, zie de toelichting bij vs. 13347-13353 in de editie).
J Bk. ii, vs. 25148-26045 (M v, xciii, 1-48; S v, 244/13 - 256/7) waar het verhaal Lanceloets boodschapper Sarras volgt naar het hof en Lanceloets verhaaldraad verlaat (vgl. vs. 25886-26045; M v, xciii, 42-48; S v, 254/18 - 256/7).
J Bk. ii, vs. 26634-27755 (M v, xcv, 1-53; S v, 263/26 - 277/36): via een boodschapper schakelt het verhaal over van Lanceloet naar de ridders die bij de Verboden Berg op hem wachten (zie vs. 27094-27114; M v, xcv, 21-22; S v, 269/12-35).
voetnoot114
Vgl. M iv, lxxvi, 18-30; S v, 76/38 - 81/31. Vgl. ook de scène vlak hiervoor in de roman waarin via de boodschapper Bernadan heen en weer geschakeld wordt tussen Lanceloet enerzijds en Bohort en Lioneel anderzijds, alvorens de neven elkaar daadwerkelijk ontmoeten: Dl. vi, vs. 12251-12291; M iv, lxxvi, 13-15; S v, 75/10-34.
voetnoot115
Het feit dat de overgangsformule die deze paragraaf besluit niet Lanceloet, maar Agravein, Gurreës en Gaheret betreft, wordt veroorzaakt door een latere perspectiefwisseling in dit tekstgedeelte, zie noot 113. De langste paragraaf van de Lanceloetqueeste, die slechts ten dele over Lanceloet gaat (J Bk. ii, vs. 19596-22601), is ook zeer rijk aan perspectiefwisselingen via boodschappers, zie met name vs. 19596-21595 (M iv, lxxxiv, 1-73 en v, lxxxv, 1-11; S v, 168/17 - 196/15-16).
voetnoot116
Vgl. Van Oostrom 1981, p. 97; Grosse 1972, p. 73-88 en Besamusca 1991, p. 90-105.
voetnoot117
Vgl. Van Oostrom 1981, p. 98-104 (en zijn noot 8 op p. 98 voor meer literatuur). Zie voor een grondige bespreking van de categorie ruimte in de Duitse Prosa-Lancelot Ruberg 1965, p. 9-104 en voor de ruimtelijke elementen ‘weg’ en ‘wegsplitsing’ Harms 1970, p. 250-295. Van meer algemeen theoretisch belang met betrekking tot realisme in middeleeuwse teksten is Grosse 1972. Zie wat betreft het Middelnederlands Janssens 1977, p. 107-120.
voetnoot118
Ruberg 1963, p. 139.
voetnoot119
De ridders gaan bij een zwart kruis voor het eerst elk hun weg, zie Dl. iv, vs. 1745-1850 (M ii, lx, 15 - lxi, 1; S iv, 321/22 - 323/8. In S spreken zij af bij hetzelfde kruis na een week terug te komen, terwijl in M een ander - wit - kruis het ontmoetingspunt vormt. Ook in de vertaling is het tweede kruis wit. Vgl. Dl. iv, vs. 2891-2894; M ii, lxiv, 8-9 en S iv, 334/20-22.
voetnoot120
Zie voor Dodineel Dl. iv, vs. 1481-1561 (M ii, lix, 1-5; S iv, 318/24 - 319/19) en voor Hestor Dl. iv, vs. 2699-2711 (M ii, lxiv, 1-2; S iv, 332/26-35).
voetnoot121
Vgl. Ruberg 1965, p. 103: ‘Die einzelne Abenteuerstraße steht in Verbindung mit einem Wege- und Straßennetz, das die ganze Welt überzieht und das der Betrachter überschaut dank der Ubiquität, der beliebigen Verlegung seines Standpunktes, die ihm das Prinzip der Schachtelung ermöglicht.’
voetnoot122
Vgl. voor de film-metafoor Payen 1963, p. 572.
voetnoot123
Vgl. Van Oostrom 1981, p. 104-105; Lot 1954, p. 140-150; de bijgevoegde landkaart bij Carman 1973 en de kaart op p. 363 van Méla 1984.
voetnoot124
Dl. vi, vs. 13358-13359; M iv, lxxvi, 48 (‘une forest qui duroit bien .iii. liues de lonc et une de lé et l'apeloient cil del païs Terique’); S v, 88/2-3 (idem, alleen wordt hier gesproken van ‘.ij. lieues de lonc’). Het Middelnederlands geeft geen informatie over de afmetingen van het bos.
voetnoot125
Zie Dl. vi, vs. 13353-13442; M iv, lxxvi, 48-51; S v, 87/38 - 89/11.
voetnoot126
Dl. vi, vs. 13453.
voetnoot127
M iv, lxxvii, 1; vgl. S v, 89/16-17. De hss van ‘groep BN 122’ hebben dezelfde lezing, behalve BN 123 en BN 12573. In deze twee hss ontbreekt het verslag van Lioneels en Hestors avonturen, vgl. Micha 1965, p. 346-347.
voetnoot128
Het feit dat ook Lanceloet in de buurt is of kortgeleden is geweest, dat vooral door de naam van het bos onder de aandacht gebracht werd, komt door de weglating minder duidelijk naar voren in de vertaling. Overigens bevindt Lanceloet zich ondertussen niet meer in deze omgeving. Op de dag dat Lioneel hem verliet, is hij in zijn slaap ontvoerd door drie aanzienlijke dames (o.a. Morguweyn), vgl. Dl. vi, vs. 13637-13681; M iv, lxxviii, 1-4 en de noot op p. 174; S v, 91/23 - 92/17. Hestors confrontatie met Terquijn vindt plaats op de derde dag na Lioneels gevangenneming en Lanceloets ontvoering, zie vs. 13628 (M iv, lxxvii, 6; S v, 91/19).
voetnoot129
Dl. vi, vs. 13459-13468; M iv, lxxvii, 1; S v, 89/20-23.
voetnoot130
Zie Dl. vi, vs. 13503-13544; M iv, lxxvii, 2-3; S v, 90/1-19.
voetnoot131
Vgl. Dl. vi, vs. 13545-13632; M iv, lxxvii, 4-6; S v, 90/20 - 91/21.
voetnoot132
Vgl. J Bk. ii, vs. 22120-22601; M v, lxxxv, 34-54, S v, 204/15 - 210/29.
voetnoot133
Zie J Bk. ii, vs. 22194-22199; M v, lxxxv, 37; S v, 205/17-21.
voetnoot134
Zie voor het feit dat Lanceloet Hestor zoekt Dl. vi, vs. 15721-16003 (M iv, lxxix, 17-27; S v, 117/9 - 120/38) en J Bk. ii, vs. 22654-22674 (M v, lxxxvi, 4-5; S v, 211/41 - 212/19). Lanceloet heeft nog een bijkomende dringende reden om zijn weg snel te vervolgen: in ruil voor inlichtingen over Lioneel heeft hij de jonkvrouwe moeten beloven haar te volgen wanneer zij hem dat verzoekt. Zodra Terquijn verslagen is, vraagt zij om de inlossing van die belofte (zie J Bk. ii, vs. 22154-22163 en vs. 22384-22415; M v, lxxxv, 35 en 46; S v, 204/27-38 en 207/27-40). De bevrijde ridders gaan op zoek naar Lanceloet, zie vs. 22522-22601 (M v, lxxxv, 51-54; S v, 209/22 - 210/29).
voetnoot135
Zie voor voorbeelden van de ‘wegescede’ Dl. iv, vs. 3503-3538 (M ii, lxv, 34-35; S iv, 341/12-24) en Dl. v, vs. 9168-9176 (M iv, lxxii, 17; S v, 41/34-37), vgl. Harms 1970, p. 250-295 en Ruberg 1965, p. 70.
voetnoot136
Qua opbouw wijkt de Lanceloetqueeste af van zoektochten eerder in de roman. Vgl. Ruberg 1963; Koch 1965, p. 7-15 en Chase 1986, p. 407-420.
voetnoot137
Zie Dl. vi, vs. 11047-11170; M iv, lxxiii, 8-11 en S v, 61/39 - 63/18 en Dl. vi, vs. 12251-12298; M iv, lxxvi, 13-15 en S v, 75/10-34. De passage wordt besproken in par. 4.
voetnoot138
Ruberg 1965 is daarbij het voor de hand liggende voorbeeld.
voetnoot139
Van Oostrom zegt over Lantsloot vander Haghedochte dat stelselmatig ‘De “moderne” tendens tot realisme die de prozaroman vertoont is teruggebogen naar de conventionele vaagheid van de traditionele versromans’ (Van Oostrom 1981, p. 100).
voetnoot140
Zie Besamusca 1991, p. 91-95; het citaat op p. 92.
voetnoot141
Vgl. Dl. vi, vs. 14293-14593 (M iv, lxxviii, 26-35; S v, 99/27 - 102/32); J Bk. ii, vs. 19860-21011 (M iv, lxxxiv, 14-64; S v, 172/20 - 189/9) en J Bk. ii, vs. 28486-28835 (M v, xcvi, 31-46; S v, 286/17 - 290/4).
voetnoot142
Vgl. J Bk. ii, vs. 21012-21595 (M iv, lxxxiv, 65 - v, lxxxv, 11; S v, 189/10 - 196/28); vs. 31288-31995 (M vi, c, 30-59; S v, 318/22 - 327/33); vs. 32398-32753 (M vi, ci, 1-15; S v, 332/8 - 335/2) en vs. 35475-35712 (M vi, cv, 30-38; S v, 378/4 - 380/41).
voetnoot143
Zie voor deze passage Dl. v, vs. 5700-5922; M iv, lxx, 6-13; S v, 5/8 - 7/35. Vgl. ook Ruberg 1965, p. 85-86.

voetnoot144
Vgl. Besamusca 1991, p. 95-100; Van Oostrom 1981, p. 105 en vooral Ruberg 1965, p. 105-185. Zie voor Queste en Mort Artu Imbs 1949, p. 279-293.
voetnoot145
Deze drie tijdsaanduidingen zijn afgeleid van de kerkelijke getijden ‘prime’ (omstreeks 6 uur 's morgens), ‘none’ (omstreeks drie uur 's middags) en ‘vesper’ (omstreeks 6 uur 's middags). De aanduidingen van de andere vijf getijden worden in de Lanceloet niet of nauwelijks gebruikt. Vgl. Ruberg 1965, p. 158-160 en Imbs 1949, p. 281. Verder worden tijdsbepalingen als middag en nacht gebruikt en ook omschrijvingen als ‘herbergens tijt’ (zie bijv. Dl. vi, vs. 12256; M iv, lxxvi, 13; S v, 75/12).
voetnoot146
Vgl. Ruberg 1965, p. 114 en p. 181 en Ruberg 1963, p. 142.
voetnoot147
Vgl. Sagrimors lotgevallen (Dl. iv, vs. 425-1037; M ii, liv, 1-38; S iv, 306/6 - 313/32), die enige tijd na primetijt beginnen en eindigen met zijn gevangenneming omstreeks none.
voetnoot148
Zie Dl. iv, vs. 1425-1480 (M ii, lviii, 1-4; S v, 317/39 - 318/23), waarin beschreven wordt hoe Lanceloet en de ‘quene’ omtrent none een jonkvrouwe ontmoeten en daarna op een plaats arriveren waar men Lanceloets wonden zal verzorgen.
voetnoot149
Zie J Bk. ii, vs. 23394-23555; M v, lxxxviii, 1-5; S v, 222/6 - 223/37.
voetnoot150
Zie J Bk. ii, vs. 23154-23393; M v, lxxxvii, 1-9; S v, 219/3 - 222/5. Op Allerheiligendag (1 november in het jaar 424) komen de queeste-ridders bij elkaar, op Lanceloet en Bohort na. Zij besluiten de zoektocht nog een jaar voort te zetten en dan weer samen te komen. Een jaar later blijken slechts drie ridders in staat de afspraak na te komen. Na ruggespraak met het hof vervolgen zij hun queeste. Deze gebeurtenissen, die ruim een jaar beslaan, worden in enkele honderden verzen afgedaan.
voetnoot151
Zie Dl. iv, vs. 17-23; M ii, liii, 1; S iv, 301/11-13. Het Oudfrans duidt het aanvangsjaar nader aan: ‘bien .I. an aprés la mort Meleagan’ (M; vgl. S iv, 301/11). Het Middelnederlands is hier vager: Dl. iv, vs. 16-17: ‘Niet lange na dat doet was / Melyagant’. Vgl. Van Oostrom 1981, p. 109.
voetnoot152
J Bk. ii, vs. 31312-31316 (‘Met sulker feesten, suldi verstaen, / Was Lancelote te hove ontfaen / Opten sinxendach, ende dus wel, / Die int jaer ons heren gevel /.cccc. ende .xxvj. jaer.’), vgl. M vi, c, 31. S v, 318/30-32 spreekt over het jaar 435 in plaats van 426.
voetnoot153
Vgl. Lot 1954, p. 29-64 en voor de Lanceloet met name p. 42-62. Lot acht het ondenkbaar dat een dermate consistente chronologie het werk zou kunnen zijn van meerdere auteurs/bewerkers, zie Lot 1954, p. 61. Zie ook Ryding 1971, p. 145-146.
voetnoot154
Zie Lot 1954, p. 43-46. Lot baseert zich op S (S v, 84-168).
voetnoot155
Zie voor de datering van het toernooi bijv. Dl. vi, vs. 12495-12496; M iv, lxxvi, 21; S v, 78/11-12 en voor die van de samenkomst der ridders J Bk. ii, vs. 23257 (vgl. M v, lxxxvii, 5-6 en S v, 20/21 en 20/26: beide versies geven geen nauwkeurige datering, maar een aanduiding ‘au jor del terme’ (M), terwijl het Middelnederlands - en waarschijnlijk de grondtekst daarvan - de bijeenkomst op Allerheiligendag dateert).
margenoot+
al
voetnoot156
Dl. iv, vs. 4816-4821.
voetnoot157
Bij het omrekenen van bepalingen als de ‘de negende dag na dag 2’ of ‘de vierde dag na dag 12’ naar de telling der dagen is de dag die als referentiepunt dient - in dit geval dag 2 resp. dag 12 - niet meegeteld, tenzij de tekst zelf dat nadrukkelijk aangeeft.
voetnoot158
Vgl. Dl. iv, vs. 4813-5076. Zie ook M ii, lxviii, 1-13 en S iv, 355/5 - 358/13.
voetnoot159
J Bk. ii, vs. 16262-16265.
voetnoot160
Zie J Bk. ii, vs. 16262-16274; M iv, lxxx, 1; S v, 124/18-25.
voetnoot161
Dl. iv, vs. 2689-2700. Mogelijkerwijs nam de vertaler de niet geheel kloppende tijdsaanduiding over uit de redactie van de Oudfranse tekst die hij voor zich had. Van de in aanmerking komende nauw verwante hss hebben er twee (BN 123 en Rawlinson) een lezing die met het Middelnederlands overeenkomt.
voetnoot162
M ii, lxiv, 1 en S iv, 332/23-26. BN 123 en Rawlinson spreken hier net als de vertaling over de negende dag.
voetnoot163
M ii, lxiv, 8, vgl. S iv, 334/20. Terwijl BN 123 hier net als de vertaling zegt dat de samenkomst op de afgesproken dag plaatsvond, dateert Rawlinson de vergadering op ‘le iour de la sainte denis’ (F. 214 v, b). Zie voor het kruis ook noot 119 bij par. 5.
margenoot+
al
voetnoot164
Dl. iv, vs. 2889-2894.
voetnoot165
Zie M ii, lxviii, 1 (‘qu'il erra .iiii. jors entiers sans aventure trover qui a conter face. Al quint jor li avint endroit prime...’) en S iv, 355/5-7. De in aanmerking komende verwante hss spreken van vier dagen en van hervatting op de vijfde dag, behalve BN 110, dat weliswaar over vier dagen spreekt, maar de handeling ‘au quart ior’ (F. 327 V, a) laat herbeginnen.
voetnoot166
J Bk. ii, vs. 16262-16266; M iv, lxxx, 1; S v, 124/18-20.
voetnoot167
J Bk. ii, vs. 16268-16272. Vgl. Baumgartner 1987, p. 184.
voetnoot168
M iv, lxxx, 1; S v, 124/24.
voetnoot169
M iv, lxxx, 1; S v, 124/24. Van de hss van ‘groep BN 122’, die het nauwst aan de grondtekst van de Lanceloet verwant zijn, heeft BN 122 dezelfde lezing als S, terwijl de andere hss overkomen met M. De mogelijkheid dat de duur van Yweins onverrichterzake ronddolen ontbrak in de grondtekst van de Lanceloet-dichter is niet uit te sluiten. Gezien de aanwezigheid van deze mededeling in de overgeleverde handschriften is deze mogelijkheid echter onwaarschijnlijk.
voetnoot170
De mogelijkheid dat deze weglating niet op rekening van de Lanceloet-vertaler, maar op die van een kopiist uit de Oudfranse of Middelnederlandse overlevering te schrijven is, kan hier niet uitgesloten worden.
voetnoot171
Vgl. Besamusca 1991, p. 95-100.
voetnoot172
Lot ging in de praktijk op dezelfde wijze te werk: hij gebruikte alleen S, de enige beschikbare editie van de cyclus in die tijd (het tweede decennium van de twintigste eeuw) en raadpleegde een enkele maal een ander handschrift (zie bijvoorbeeld Lot 1954, p. 55). Het is de vraag of men bij een onderzoek van M en eventueel nog enkele andere redacties tot dezelfde bevindingen zou komen als Lot bij zijn onderzoek van S.
voetnoot173
Besamusca 1991, p. 100.
voetnoot174
Besamusca 1991, p. 97.
voetnoot175
Van Oostrom 1981, p. 110.
voetnoot176
De opsomming op p. 97-99 van Besamusca 1991 bevat twee ingrepen die de chronologie van de verhaaldraad zouden kunnen beïnvloeden: vs. 9866-9867 en 9922 (besproken op p. 99).
voetnoot177
Vgl. Van Oostrom 1981, p. 180 en Haug 1971, p. 689.
voetnoot178
Zie Dl. iv, vs. 4813-4821, vgl. M ii, lxviii, 1 en S iv, 355/5-7.
voetnoot179
Dl. iv, vs. 5069-5070, vgl. M ii, lxviii, 13 en S iv, 358/10-11.
voetnoot180
Vgl. voor deze eerste hervatting van Mordrets verhaaldraad Dl. iv, vs. 5077-5530; M ii, lxix, 1-23 en S iv, 358/14 - 362/31.
voetnoot181
Zie Dl. v, vs. 5531-6097; M iv, lxx, 1-18; S v, 3/1 - 9/32.
voetnoot182
Het is de vraag of het publiek de chronologie van de verschillende verhaaldraden zo gedetailleerd voor ogen stond dat het een dergelijke strikte gelijktijdigheid kon signaleren. Het rekenwerk en de interpretatie van de tekstgegevens, die bij het volgen van het tijdsverloop komen kijken, lijken met name voor een luisterend publiek een onmogelijke opgave. Bovendien zal het publiek de verhaalinhoud meer aandacht schenken dan de tijdsbepalingen. Vgl. Van Oostrom 1981, p. 180.
voetnoot183
Ruberg 1965, p. 129.
voetnoot184
Vgl. het schema in de Bijlage.
voetnoot185
Vgl. Zielinski 1899-1901, p. 405-449. Er is bij mijn weten geen vervolg op dit artikel verschenen. Zie ook Ruberg 1965, p. 129 en Steinhoff 1964.
voetnoot186
Vgl. voor de terugblikken in het algemeen Micha 1984, p. 7-23.
voetnoot187
Bij wijze van uitzondering wordt soms kort aangeduid wat er met een personage gebeurde na zijn of haar optreden in het verhaal, zie bijv. Dl. v, vs. 8248-8253 (M iv, lxxi, 64; S v, 32/40 - 33/2) en vs. 9146-9147 (M iv, lxxii, 16; S v, 41/22-23).
voetnoot188
Vgl. Burns 1985, p. 35-54.

voetnoot189
Vgl. par. 1; Ruberg 1965, p. 136 en p. 139 en Brandsma 1991b.
voetnoot190
Zie bijv. Dl. iv, vs. 2929-2930 (M ii, lxv, 1; S iv, 334/37), Dl. v, vs. 5533-5534 (M iv, lxx, 1; S v, 3/2) en vs. 6100-6101 (M iv, lxxi, 1; S v, 9/34).
voetnoot191
Dl. vi, vs. 10743-10744. Vgl. M iv, lxxiii, 1, dat de voor het Oudfrans gebruikelijke formule ‘si com li contes a devisé’ heeft en S v, 59/1-2, waar een dergelijke zinsnede ontbreekt.
voetnoot192
Dl. vi, vs. 15227-15228 (M iv, lxxviii, 57 en S v, 110/31-32).
voetnoot193
Vgl. Ruberg 1965, p. 139 en Lämmert 1970, p. 95-194, met name p. 143 e.v. Beide noemen dergelijke verwijzingen ‘zukunftsgewisse Vorausdeutungen’ en zetten ze tegenover ‘zukunftsungewisse Vorausdeutungen’, zoals dromen en voorspellingen.
voetnoot194
Dl. vi, vs. 15211-15252. De Oudfranse tekst is hier nog uitgebreider, vgl. M iv, lxxviii, 57-58 en S v, 110/25 - 111/22.
voetnoot195
Zie Ruberg 1965, p. 136-144, m.n. p. 144 en Kennedy 1986, p. 205-218.
voetnoot196
Zie voor een grondige bespreking van deze problematiek Besamusca 1991, p. 112-120.
voetnoot197
Besamusca 1991, p. 115; vgl. Van Oostrom 1981, p. 175.
voetnoot198
Zie par. 4 en Besamusca 1991, p. 115-120.
voetnoot199
Vgl. Van Oostrom 1981, p. 174-182.
voetnoot200
Overigens moet men in dit opzicht het verschil tussen lezen en luisteren niet overschatten. De lezer heeft weliswaar de mogelijkheid terug te bladeren wanneer hij het spoor bijster is, maar het is weinig waarschijnlijk dat de auteur er bij het schrijven van de roman van uit is gegaan dat zijn beoogde publiek in voorkomende gevallen wel naar dit redmiddel zou grijpen en zo de draad van het verhaal weer op zou kunnen pakken. Voor zowel lezer als luisteraar moet het verhaal direct te vatten zijn. Wanneer in het vervolg van deze paragraaf het publiek over een kam (‘luisteraars’, ‘toehoorders’) geschoren wordt, dient men dit niet als een uitsluiting van de individuele lezers te beschouwen.
voetnoot201
De eerste 16263 verzen van de Lanceloet tellen al 41 anonieme jonkvrouwen en 36 niet met name genoemde ridders, met daarbij ook nog onder meer 9 dwergen, 3 ‘cnapen’ en 3 kluizenaars. Vgl. voor de rol van de jonkvrouwen Burns 1988, p. 158-167.
voetnoot202
Vgl. Brandsma 1991b.
voetnoot203
Zie voor het begrip ‘paragraaf’ p. 57.
voetnoot204
Vgl. Micha 1984, p. 7-23.
voetnoot205
Dl. iv, vs. 4297-4302; M ii, lxvii, 2-3; S iv, 349/37-40.
voetnoot206
Zie Dl. iv, vs. 4287-4346; M ii, lxvii, 1-5; S iv, 349/31 - 350/18.
voetnoot207
Zie Dl. iv, vs. 4347-4544; M ii, lxvii, 5-13; S iv, 350/17 - 352/12. Het citaat in vs. 4355.
voetnoot208
Vgl. voor de gehele episode Dl. v, vs. 6554-7688; M iv, lxxi, 17-47 en S v, 15/25 - 27/16.
voetnoot209
Zie Dl. v, vs. 6586-6791; M iv, lxxi, 18-22; S v, 16/1 - 18/6.
voetnoot210
Gurreës' avontuur met betrekking tot de oudste dame beslaat Dl. v, vs. 6792-7401; M iv, lxxi, 23-38 en S v, 18/7 - 24/4.
voetnoot211
Zie Dl. v, vs. 6892-6901; M iv, lxxi, 26 en S v, 19/8-12.
voetnoot212
Zie Dl. v, vs. 7357-7373; M iv, lxxi, 37 en S v, 23/22-29.
voetnoot213
Zie Dl. v, vs. 7402-7688; M iv, lxxi, 39-47; S v, 24/5 - 27/16.
voetnoot214
Zie M ix, p. 22, 43 en 109. In het Oudfrans wordt de jongste van de drie vrouwen nader aangeduid als de dochter van ‘li sires de la Bretesche’ (M iv, lxxi, 19; S v, 16/13).
voetnoot215
Het laatst-vertelde verhaaldraadsegment van Lanceloets draad eindigde bij Dl. iv, vs. 1480. De voorgeschiedenis van de jongste dame beslaat Dl. v, vs. 6680-6791. Lanceloets verhaaldraad wordt hervat in Dl. vi, vs. 11523.
voetnoot216
Zie de samenvatting van het begin van de Lanceloet in hfst. 1, par. 5.2.
voetnoot217
Elders ben ik uitgebreid ingegaan op dit verschil in kennis tussen personages en luisteraars, dat als dramatische ironie gekenschetst kan worden, en op de wijze waarop daarvan in Lanceloet en ‘Préparation à la Queste’ gebruik gemaakt wordt. Op deze plaats wordt dit aspect daarom slechts aangestipt. Zie Brandsma 1988 en Brandsma 1989.
voetnoot218
De term ‘gesellen’ correspondeert met ‘compai(n)gnon(s)’ in de Oudfranse tekst, zie bijv. Dl. v, vs. 6099 (M iv, lxxi, 1; S v, 9/33) en Dl. vi, vs. 10742 (M vi, lxxiii, 1; S v, 59/1).
voetnoot219
Vgl. Ruberg 1965, p. 144: ‘Die konsequente Behandlung der epischen Gleichzeitigkeit durch die Schachtelung der Geschehensstrecken gibt dem Werk seine Breite, die Rückverweise und Vorausdeutungen schaffen ihm übergreifende Längsartikulation.’ De verwijzingen naar andere verhaaldraden werken, in tegenstelling tot prospectieve en retrospectieve verwijzingen in de breedte van het verhaal, al worden de naast elkaar spelende verhaaldraadsegmenten natuurlijk na elkaar verteld.
voetnoot220
Zie Kennedy 1986, p. 214.
voetnoot221
Vgl. Brandsma 1988, p. 123-125 en 128-130 en het laatste voorbeeld in deze paragraaf.
margenoot+
want
voetnoot222
Vgl. M iv, lxxiii, 1 en S v, 59/1-4. De Oudfranse tekst geeft een nadere aanduiding van het bericht (‘die niemare’): ‘la novele que la roine li avoit dit’ (M).
voetnoot223
Zie Dl. iv, vs. 1733-1748; M ii, lx, 13-15; S iv, 321/16-24.
voetnoot224
Het is denkbaar dat de voordrager van de tekst dit soort verwijzingen gebruikte om - bijvoorbeeld bij de hervatting van de voorlezing die ongetwijfeld een reeks van sessies in beslag nam - zijn toehoorders aan de stand van zaken in het verhaal te herinneren. Uitgaande van de verwijzingen in de tekst kan hij dergelijke passages aangegrepen hebben als aanleiding tot en basis voor een résumé van het voorafgaande. De toehoorder en de individuele lezer van de tekst kunnen aan de hand van de verwijzingen natuurlijk ook op eigen gelegenheid tot een dergelijk overzicht komen.
voetnoot225
Zie Dl. iv, vs. 1633-1681; M ii, lx, 6-8; S iv, 320/8-26.
voetnoot226
Vgl. Dl. iv, vs. 1271-1389; M ii, lvi, 1-9; S iv, 316/1 - 317/20.
voetnoot227
Zie Dl. iv, vs. 1426-1478; M ii, lviii, 1-4; S iv, 317/39 - 318/23.
voetnoot228
Zie Dl. vi, vs. 10782-10840; M iv, lxxiii, 2-3; S v, 59/15-36.
voetnoot229
Zie bijvoorbeeld ook Dl. iv, vs. 1601-1681 (M ii, lx, 3-8; S iv, 319/32 - 320/26); Dl. iv, vs. 2473-2505 (M ii, lxii, 8-9; S iv, 330/5-20); Dl. vi, vs. 11593-11620 (M iv, lxxv, 2; S v, 67/38 - 68/8) en J Bk. ii, vs. 16410-16473 (M iv, lxxx, 6-7; S v, 126/8-34).
voetnoot230
Thematisch van belang is het noemen van ‘davonturen vanden Grale’ (vs. 10778; M iv, lxxiii, 2; S v, 59/13) in deze passage. Hoewel de Graal en zijn entourage geen aparte verhaaldraad vormen en er geen sprake is van een verwijzing naar een andere verhaaldraad, is duidelijk dat er een spanningsboog betreffende de Graal en de volbrenging van de Graalavonturen in de Lanceloet-handeling zit. Aan deze spanningsboog wordt hier gerefereerd. Gezien Galaäts aanstaande verwekking is het belangrijk dat het publiek door middel van deze onopvallende verwijzing aan de Graal en zijn nog onvolbrachte avonturen herinnerd wordt.
voetnoot231
Dl. vi, vs. 10939-10945; M iv, lxxiii, 5; S v, 60/35-37.
voetnoot232
De fragmenten die vs. 4999-6073 van de Lantsloot-editie (Gerritsen 1987) beslaan, corresponderen met gedeelten van de Lanceloet die liggen tussen Dl. iv, vs. 17 en vs. 3058.
voetnoot233
Kortheidshalve concentreer ik mij op de verwijzingen naar andere verhaaldraden. Zie voor expliciete verwijzingen LH, vs. 5195-5197, 5816, 5892-5893 en 5900 en voor een vooruitwijzing verpakt in een voorgeschiedenis-verslag LH, vs. 5118-5146. De verwijzingen in de Lantsloot verdienen een uitgebreider en diepgaander onderzoek, waarin met name ook de rol van de verteller in ogenschouw genomen dient te worden.
voetnoot234
Zie bijvoorbeeld LH, vs. 5881-5894 (vgl. Dl. iv, vs. 2870-2886; M ii, lxiv, 8; S iv, 334/10-16) en LH, vs. 5930-5931 (vgl. Dl. iv, vs. 2932-2933; M ii, lxv, 1; S iv, 334/38). Daar Lantsloot en Lanceloet teruggaan op verschillende versies van de Lancelot en prose kan een verschil tussen beide Middelnederlandse teksten voortkomen uit verschillende grondtekst-lezingen (zie hiervoor par. 3 van hfst. 1). Zo vindt men in LH, (vs. 5812-5816) net als in M (ii, lxiii, 8) het inlichten van Sagrimor door Walewein, dat in de Lanceloet en S ontbreekt (Dl. iv, vs. 2685 en S iv, 332/18-20). Zie ook bijv. LH, vs. 5375, waar net als in M verwezen wordt naar het afsteken van Keye, Sagrimor en Dodineel door de ridder die door Lanceloet verslagen werd, vgl. M ii, lvii, 1. De Lanceloet (Dl. iv, vs. 1401-1402) heeft hier een afwijkende lezing, evenals S (iv, 317/24), waarbij S noch met de Lanceloet, noch met LH en M overeenstemt.
voetnoot235
Zie bijv. LH, vs. 5423-5427, waar een terugverwijzing naar de belangrijke ontmoeting van Lanceloet met Griffoen ontbreekt (vgl. Dl. iv, vs. 1427-1430; M ii, lviii, 1; S iv, 317/39-40) en LH, vs. 5740, waar deze tekst de vertellersopmerking mist die aangeeft dat Mathamas Sagrimor gevangenhoudt (vgl. Dl. iv, vs. 2576-2580; M ii, lxiii, 1; S iv, 331/12).
voetnoot236
Vgl. Dl. iv, vs. 2463-2514; M ii, lxii, 8-9; S iv, 330/3-24. Zie ook Brandsma 1988, p. 123-125 en p. 128-130.
voetnoot237
Dl. iv, vs. 2478; M ii, lxii, 8; S iv, 330/7-8.
voetnoot238
Dl. iv, vs. 2500-2502; M ii, lxii, 9; S iv, 330/18-19.
voetnoot239
Zie LH, vs. 5661.
voetnoot240
LH, vs. 5634-5641, vgl. Dl. iv, vs. 2475-2478; M ii, lxii, 8; S iv, 330/6-8. De mogelijkheid dat de Lantsloot-dichter deze toevoeging zonder meer overnam uit een van de beide versies sterk afwijkende Lancelot en prose-redactie is niet uit te sluiten. Gezien het algemene patroon van de werkwijze van deze bewerker is het echter veel waarschijnlijker dat de toevoeging van eigen vinding is. Vgl. Van Oostrom 1981, p. 44-46.
voetnoot241
Van Oostrom 1981, p. 179.
voetnoot242
Van Oostrom stelt naar mijn mening dan ook ten onrechte dat de auteur van de Lancelot en prose zijn publiek bij het volgen van het verhaal nauwelijks behulpzaam was: ‘Voor zover bekend is de Lancelot en prose de eerste roman in de Europese litteratuur met een zo gecompliceerde verhaalstructuur; des te opmerkelijker is het feit dat de auteur zich weinig zorgen lijkt te hebben gemaakt over de mnemotechnische krachttoeren waartoe hij zijn lezers (toehoorders) verplicht. Zelden doet hij moeite om ons geheugen op te frissen - of, in de woorden van Eugène Vinaver, “Cette mémoire, l'auteur du Lancelot la suppose absolue”.’, Van Oostrom 1981, p. 179. Het feit dat in het hierboven besproken voorbeeld de Lantsloot-dichter een zo expliciet geheugensteuntje geeft, kan dienen als aanvulling op Van Oostroms uiteenzetting op p. 179-181, waarin hij laat zien dat de bewerker minder van het geheugen van zijn publiek verwachtte. In het voorbeeld komt de Lantsloot-dichter zijn toehoorders tegemoet door Keye's eerdere optreden samen te vatten.

voetnoot243
Gezien de buitengewone woordelijkheid van de Middelnederlandse prozavertaling in de beperkte fragmenten die ons hiervan resten, kan de veronderstelling uitgesproken worden dat deze vertaling nog nauwer aansloot bij de Oudfranse voorbeeldtekst dan de Lanceloet. Vgl. Lie 1987, p. 139-174.
voetnoot244
Van Oostrom 1981, p. 116.
voetnoot245
Van Oostrom 1981, p. 116. Vgl. Baumgartner 1987, p. 167-190.
voetnoot246
Vgl. voor de term ‘wereld in woorden’ de titel van Dresden 1971.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken