Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 2
(1991)–Anoniem Lanceloet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
5 Het Velthem-probleem5.1. Stand van het onderzoekDe naam Lodewijk van Velthem is verbonden aan drie Middelnederlandse werken. Terwijl de Spiegel Historiael, waarvan hij de Vierde Partie voltooid heeft en de Vijfde Partie gedicht, en de Merlijn-continuatie hem vermelden als auteur,Ga naar voetnoot1 wijst een notitie op het laatste blad van handschrift 's-Gravenhage, KB, 129 A 10 erop dat hij daarnaast op een of andere wijze bij de Lancelotcompilatie betrokken was: Hier indet boec van lancelote dat heren lodewijcs es van velthem (fol. 238R). Wie was deze Lodewijk van Velthem? W.J.A. Jonckbloet heeft in zijn inleiding bij de uitgave van de Lancelotcompilatie (1846-1849) en in zijn Geschiedenis der Middennederlandsche dichtkunst (1851-1855) betoogd dat de naamsvermelding aan het slot van de Vijfde Partie van de Spiegel Historiael berust op een corruptie. De kroniekschrijver heette niet Lodewijk van Velthem. Hij was, zo veronderstelt Jonckbloet, een verder onbekende priester die leefde op de landgoederen van de heren van Velthem. De Lancelotcompilatie was het bezit van her Lodewijk van Velthem, één van de leden van het geslacht Velthem.Ga naar voetnoot2 Jonckbloet moest de onhoudbaarheid van deze hypothese erkennen toen met het verschijnen van de editie-De Vries en Verwijs van de Spiegel Historiael in 1863 bekend werd dat Velthem in dit werk vaker wordt vermeld als auteur en in 1880 bleek dat de Merlijn-continuatie eveneens door een ‘heer Lodewyck (...) van Velthem’Ga naar voetnoot3 was geschreven. Sindsdien luidt de communis opinio dat we te doen hebben met één persoon. | |
[pagina 126]
| |
Over Lodewijk van Velthem is weinig bekend. Onze kennis berust voornamelijk op zijn mededelingen in de Spiegel Historiael. Hij was Brabander van geboorte en rond 1293 zo oud dat hij een gesprek op hoog politiek niveau kon bijwonen. In dezelfde periode vertoefde hij - als student in de artes? - in Parijs. Op grond hiervan mag men aannemen dat hij rond 1270 geboren is. Velthem deelt verder mee dat hij in 1304 als geestelijke in Zichem werkzaam was en vanaf 1313 functioneerde als pastoor te Velthem. In 1315 voltooide hij, in opdracht van de Antwerpse edelvrouwe Maria van Berlaer, de Vierde Partie van Jacob van Maerlants Spiegel Historiael. Op aandrang van Jan Visier, die in dienst was van de heer van Voorne, voegde hij er een Vijfde Partie aan toe. Het werk kwam gereed in 1316. Velthem droeg zijn kroniek op aan Gerard van Voorne, waarbij hij de wens uitsprak sijn pape te wesene hierna.Ga naar voetnoot4 Tien jaar later komen we Velthem nog één maal tegen: hij blijkt in 1326 zijn vertaling van de Suite-Vulgate du Merlin voltooid te hebben.Ga naar voetnoot5 Daarna ontbreekt ieder spoor van de dichter en het lijkt aannemelijk dat hij niet lang na 1326 zal zijn gestorven. Deze Lodewijk van Velthem lijkt op een of andere wijze verbonden te zijn met de Lancelotcompilatie, die rond 1320 is ontstaan.Ga naar voetnoot6 Maar hoe? Was hij de bezitter van de codex? Gaf hij de opdracht tot het bijeenbrengen van de verzameling Arturromans? Was hij de vertaler van de driedelige kern (Lanceloet - Queeste - Arturs doet)? Is hij als compilator verantwoordelijk geweest voor de samenstelling van de Lancelotcompilatie? Op deze vragen zijn in de loop der tijd sterk verschillende antwoorden gegeven. Ik zal de opvattingen van vorige onderzoekers hier chronologisch bespreken, in aansluiting op een suggestie van Maartje Draak,Ga naar voetnoot7 waarbij ik mij echter beperk tot publikaties die van belang zijn voor de studie van Velthems aandeel in de totstandkoming van de Lancelotcompilatie. De oudste publikatie die voor het onderzoek waardevol is gebleken, dateert uit 1846. In dat jaar verscheen het eerste deel van W.J.A. Jonckbloets uitgave van de Lancelotcompilatie, waarbij de editeur in zijn inleiding de mening was toegedaan | |
[pagina 127]
| |
dat de priester die de Spiegel Historiael schreef, niet verantwoordelijk kon worden gesteld voor de vertaling van de Lancelot-Queste-Mort. Immers, ‘het (is) niet denkelijk dat een geestelijke van bezadigden leeftijd, die reeds als prochiepaep eene bediening had, en die in eenen tijd leefde dat de school van vader Maerlant - wiens voetstappen hij wilde drukken blijkens den aanhef zijner kronijk - meer en meer invloed kreeg, en onder begunstiging van hertog Jan iii de romantische poëzij wegvaagde, - het is niet denkelijk dat zulk een man, onder zoodanige omstandigheden, zich zou gewaagd hebben aan de bewerking van een riddergedicht van zoo groot een omvang als de roman van Lancelot.’Ga naar voetnoot8 De compilator, over wiens identiteit Jonckbloet zich niet uitliet, maakte volgens hem gebruik van een al bestaande vertaling, een opvatting die steun vindt in de onderhavige studie.Ga naar voetnoot9 In zijn Geschiedenis der Middennederlandsche dichtkunst (1851-1855) handhaaft hij zijn visie op de compilatie.Ga naar voetnoot10 Toen in 1863 de editie van de Spiegel Historiael verscheen, kon Jonckbloet, zoals ik hiervoor al heb vermeld, niet langer twijfelen aan de identiteit van de dichter Lodewijk van Velthem.Ga naar voetnoot11 In zijn Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (1e dr. 1868-1872) presenteerde hij hem als de compilator, die de teksten bijeenbracht en door middel van vooruitwijzingen in de Merlijn-continuatie aan deze roman verbond ten behoeve van een trilogie die bestond uit een roman over de Graal (Jacob van Maerlants Historie vanden Grale), een middendeel over Merlijn (Maerlants Boek van Merline en Velthems Merlijn-continuatie) en de Lancelotcompilatie als sluitstuk. Stijlverschillen zouden erop wijzen dat Velthem gebruik maakte van een bestaande Lanceloet-vertaling. Zo vindt men in Lanceloet nogal eens het voegwoord bedi in rijmpositie, hetgeen in de Merlijn-continuatie niet voorkomt. Jonckbloet beschouwde Velthem nu ook als de eigenaar van de codex.Ga naar voetnoot12 Jonckbloets veronderstelling dat Velthem de compilator was, steunt voornamelijk op de passages in de Merlijn-continuatie die vooruitwijzen naar de Lancelotcompilatie.Ga naar voetnoot13 Maartje Draak heeft echter laten zien dat de vooruitwijzingen al in de voorbeeldtekst voorkwamen, waardoor de grond onder Jonckbloets hypothese werd weggeslagen.Ga naar voetnoot14 In 1891 verscheen een artikel van Te Winkel, dat tot op heden kan gelden als | |
[pagina 128]
| |
de belangrijkste steun voor de hypothese dat Velthem de compilator was.Ga naar voetnoot15 Uitgangspunt vormden de door F. van Veerdeghem in Luik ontdekte fragmenten van de Perchevael.Ga naar voetnoot16 Een vergelijking met de overeenkomstige, bekorte en omgewerkte, Perchevael-gedeelten in de Lancelotcompilatie schonk Te Winkel de overtuiging dat Velthem de compilator moest zijn geweest. Hij gaf drie argumenten. In de eerste plaats bekort de compilator op slordige wijze, hetgeen overeenkomt met Velthems gebruikelijke werkwijze. In de tweede plaats getuigt de bekorting ook van grote handigheid; hetzelfde kan gezegd worden van de wijze waarop Velthem een uittreksel van Jan van Heelu's Slag van Woeringen opnam in de Vijfde Partie van zijn Spiegel Historiael. In de derde plaats maakte de compilator dikwijls gebruik van noodrijmen als ter stede:mede en daer:daernaer, en van ‘het echte Velthemsche si u becant’ (p. 234). Dit procédé is bij Velthem, die ‘zich aanhoudend aan dergelijke rijmelarij schuldig maakt’ (p. 234), eveneens aanwijsbaar. De argumenten van Te Winkel leveren een aanwijzing op voor de identiteit van de compilator - het zou Velthem geweest kunnen zijn - maar zij zijn misschien niet zo doorslaggevend als Te Winkel voorgeeft. De bewijsvoering is daarvoor te algemeen van aard. Het lijkt mij buiten kijf dat verkortingen - een werkwijze die men overigens niet exclusief op naam van Velthem mag schrijven - soms slordig genoemd kunnen worden en op andere plaatsen van handigheid getuigen, terwijl ook het derde argument weinig specifiek is: vrijwel iedere epische dichter kent immers noodrijmen. Hoewel deze bedenkingen iets afdoen aan de waarde van Te Winkels betoog, moet in het onderzoek terdege rekening worden gehouden met zijn bevindingen. De hypothese van Te Winkel kreeg in 1901 steun van J. Franck. Diens onderzoek was gebaseerd op het gebruik van stoplappen. In het werk van Velthem (vervolg van Spiegel iv, Spiegel v, Merlijn-continuatie) en in dat van de compilator trof hij dikwijls dezelfde rijmwoorden en formules aan, hetgeen er volgens Franck op wees dat Velthem de compilator was. In navolging van Jonckbloet was hij van mening dat Lanceloet niet op naam van Velthem kon worden geschreven, omdat de stoplappen in deze roman sterk verschilden van de formules in Velthems werk. Wel bleek uit een vergelijking met het Oudfrans - geciteerd in het tweede deel van Jonckbloets editie - dat hij de al bestaande vertaling van de Lancelot en prose heeft verkort.Ga naar voetnoot17 Deze laatste vaststelling is nu achterhaald. In hoofdstuk 2 van deze bijdrage is namelijk gebleken dat de grondtekst van de Middelnederlandse dichter behoorde tot de oscillerende versie van de Agravain, waarin het slot van de Lancelot en prose sterk is verkort. Deze verkorting kan dus niet op naam van Velthem worden geschreven. | |
[pagina 129]
| |
In zijn Ontwikkelingsgang (1922) handhaafde Te Winkel de veronderstelling dat Velthem de compilator moet zijn geweest.Ga naar voetnoot18 Deze opvatting werd voorzichtig gevolgd door Maartje Draak in haar editie van Lanceloet en het hert met de witte voet (1953) en in 1959 zonder voorbehoud door H. Sparnaay in zijn overzichtsartikel voor Arthurian literature in the Middle Ages.Ga naar voetnoot19 Enkele jaren eerder, in 1954, had Maartje Draak, in samenwerking met W.Gs Hellinga, een voorlopige beschrijving gepubliceerd van handschrift 129 A 10.Ga naar voetnoot20 Hun analyse van de codex geldt nog altijd als onovertroffen. Zij beschouwden Velthem als de opdrachtgever van het afschrift, die naar alle waarschijnlijkheid een ‘geregeld contact’ onderhield met de belangrijkste kopiist, B, bij het schrijven van het boek (p. 40-41). Op deze veronderstelling kom ik in paragraaf 7.3. uitgebreid terug. Op p. 41-43 gaven zij inlichtingen over de werkwijze van de compilator, in wie zij eveneens Velthem zagen: Van Velthem heeft de volgorde van zijn compilatie tot in onderdelen geregisseerd uit tekststukken die soms al eerder en op zich zelf voltooid waren, hij heeft hier en daar op het laatste ogenblik de overgangen, de ‘lassen’ aangegeven, en eenmaal een volgorde op ingrijpende wijze gewijzigd. (p. 41) Draak en Hellinga wezen er verder op dat Velthem wellicht ook de corrector was (p. 43-44). Dat zou een verklaring bieden voor het gegeven dat de corrector alle ingevoegde romans, met uitzondering van de Perchevael, heeft overgeslagen. Velthem zou immers vertrouwd zijn geweest met deze teksten (als hij hen zelf had bewerkt). Deze laatste veronderstelling van beide geleerden lijkt minder waarschijnlijk. De Perchevael is immers, zoals zij zelf al opmerken, duidelijk een tekst die in zijn compilatie-vorm op naam van de samensteller moet worden geschrevenGa naar voetnoot21 en toch is gecorrigeerd.Ga naar voetnoot22 Het aandeel van Velthem in de totstandkoming van de compilatie werd behoedzaam besproken in de dissertatie van W.P. Gerritsen (1963).Ga naar voetnoot23 De auteur vermeed een stellige uitspraak, stelde voor om vooralsnog van ‘de compilator’ te spreken en schetste de mogelijkheden in het geval dat Velthem de samensteller zou zijn: Van Velthem kan bestaande vertalingen hebben verbonden met door hem vervaardigde verkortingen, hij kan in door hem vertaalde prozaromans bestaande verkortingen hebben geïncorporeerd, hij kan slechts bestaande gedichten tot één geheel hebben verenigd, of, tenslotte, het gehele werk zelf hebben gedicht. (p. 166) Enkele jaren later, in 1970, presenteerde Gerritsen een argument tegen het | |
[pagina 130]
| |
compilatorschap van Velthem.Ga naar voetnoot24 Zijn uitgangspunt werd gevormd door een opmerkelijke ingreep van de samensteller van de codex: in de Middelnederlandse vertaling van La Mort le Roi Artu is het verslag van Arturs oorlog tegen de Romeinen vervangen door Jacob van Maerlants afwijkende beschrijving van dezelfde gebeurtenissen in de Spiegel Historiael.Ga naar voetnoot25 Het lijkt aannemelijk dat de compilator omwille van de geloofwaardigheid de voorkeur heeft gegeven aan het verslag van Maerlant. (Zo vermeldt de Oudfranse prozaroman dat Artur de Romeinse keizer doodt, terwijl bij Maerlant de Romeinse legeraanvoerder Lucius sneuvelt door Waleweins hand.)Ga naar voetnoot26 Deze handelwijze past niet bij Velthem. Zijn Merlijn-continuatie bevat een verkorte, maar verder ongewijzigde vertaling van de versie die de Suite-Vulgate du Merlin bewaart van de oorlog tegen de Romeinen.Ga naar voetnoot27 Dit verslag is op cruciale punten in strijd met de Maerlant-versie in de compilatie, en in overeenstemming met de beschrijving in La Mort le Roi Artu (ook hier wordt de keizer gedood). Het lijkt onwaarschijnlijk dat Velthem in 1326 een versie van de strijd aanvaardde die hij rond 1320 zou hebben verworpen. Deze tegenspraak vormde voor Gerritsen een aanwijzing dat Velthem de compilator niet is geweest. De voorzichtige aanpak die Gerritsen in 1963 bepleitte, heeft bij Heeroma geen gehoor gevonden. In zijn, postuum verschenen, studie over Lantsloot vander Haghedochte (1973)Ga naar voetnoot28 vergeleek hij de wijze waarop de dichters van Lantsloot en Lanceloet met hun voorbeeldtekst omgaan. Zonder in te gaan op de argumenten van zijn voorgangers beschouwde hij Velthem als de vertaler van Lanceloet.Ga naar voetnoot29 Maartje Draak daarentegen vermeed de naam Velthem in haar tweede Akademie-mededeling over de problemen rond de Lancelotromans. Heel nadrukkelijk gebruikte zij ‘X’ als aanduiding voor de compilator.Ga naar voetnoot30 F.P. van Oostrom liet in zijn dissertatie (1981) terloops blijken dat hij niet uitsloot dat Velthem de dichter van Lanceloet is geweest.Ga naar voetnoot31 Eén jaar later ging hij een stap verder. Hij presenteerde onder alle voorbehoud een theorie waarin Velthem een zeer groot aandeel in de totstandkoming van de compilatie kreeg toebe- | |
[pagina 131]
| |
deeld.Ga naar voetnoot32 De dichter zou aan het Voornse hof verbonden zijn geweest - met zijn Vijfde Partie van de Spiegel Historiael gaf hij de wens te kennen Gerard van Voorne's pape te wesene hierna - en in opdracht van Gerard Maerlants Historie vanden Grale en Boek van Merline (geschreven voor Gerards vader Albrecht) hebben voortgezet met de Merlijn-continuatie. De Merlin en prose en de Suite-Vulgate du Merlin zijn dikwijls verbonden met de kern van de zesdelige Oudfranse proza-cyclus, waardoor de veronderstelling gewettigd lijkt dat Velthem ook de Lancelot en prose, La Queste del Saint Graal en La Mort le Roi Artu vertaalde, ‘inclusief alle interpolaties, en aldus in één machtige collage het complete stofcomplex rond koning Artur voor het Voornse hof ontsloot.’ (p. 36). In de hypothese van Van Oostrom speelt het hof van Voorne een belangrijke rol als centrum van Middelnederlandse Arturliteratuur. Hoewel deze visie wordt gesteund door gegevens die erop wijzen dat niet alleen de Historie vanden Grale en het Boek van Merline, maar ook de Torec voor het Voornse hof geschreven kan zijn,Ga naar voetnoot33 dient men te beseffen dat Van Oostroms veronderstellingen nog onvoldoende onderbouwd zijn. Zo blijft de relatie Velthem-Gerard van Voorne vooralsnog speculatief (maar aantrekkelijk: ik kom hierop terug in paragraaf 7.4.). Daarnaast zou ik willen wijzen op een codicologisch gegeven dat enigszins pleit tegen Van Oostroms redenering. De bewaard gebleven Oudfranse handschriften laten zien dat de Suite-Vulgate du Merlin en de daaraan voorafgaande romans ook zonder de drie overige delen van de cyclus hebben gefunctioneerd.Ga naar voetnoot34 Het is om die reden niet zo vanzelfsprekend als Van Oostrom suggereert, dat Velthems grondtekst naast de Suite-Vulgate ook de Lancelot, Queste en Mort Artu zou hebben bevat. Het slot van de Merlijn-continuatie bevat zelfs een aanwijzing dat Velthems grondtekst géén vervolg bevatte. De verbinding tussen de Suite-Vulgate en de Lancelot en prose wordt tot stand gebracht door een passage waarin de geboorte van Lancelot en zijn neven Lionel en Bohort wordt vermeld.Ga naar voetnoot35 Alle Oudfranse handschriften van de Suite-Vulgate die ik in het hierna beschreven onderzoek heb bestudeerd (vergelijk paragraaf 6.2.), bevatten deze passage, maar zij ontbreekt in het Middelnederlands.Ga naar voetnoot36 Het lijkt waarschijnlijk dat de grondtekst van Velthem | |
[pagina 132]
| |
deze passage miste omdat de Lancelot en prose er niet op volgde.Ga naar voetnoot37 Ook Velthems epiloog (vs. 36192-36218) wijst in die richting: een verwijzing naar een volgende tekst ontbreekt. Deze gegevens vormen helaas geen ondersteuning voor Van Oostroms hypothese. De meest recente publikatie over het aandeel van Velthem in de totstandkoming van de Lancelotcompilatie is van de hand van Joye.Ga naar voetnoot38 Er valt spijtig genoeg weinig waardering op te brengen voor diens bijdrage. De beschrijving van de stand van het onderzoek (p. 185-188) schiet tekortGa naar voetnoot39 en zijn betoog dat in Velthem de priester-dichter herkend moet worden (p. 188-190) doet merkwaardig overbodig aan. Bovendien kan, zoals hierna zal blijken, de voornaamste stelling van zijn bijdrage - de woorden op fol. 238R mogen niet als eigendomsmerk worden gelezen - niet overtuigen. Joye presenteert twee argumenten voor zijn bewering dat Velthem niet de bezitter van de codex was. In de eerste plaats zou een parochie-geestelijke zich zo'n handschrift financieel niet kunnen hebben veroorloven. In de tweede plaats zouden de bewoordingen op het laatste blad ongebruikelijk zijn voor een eigendomsmerk (normaal is: dit boec hoert toe...). In beide gevallen valt er iets op de redenering af te dingen. Allereerst lijkt het handschrift niet erg kostbaar te zijn geweest, waaruit wellicht af te leiden valt dat de opdrachtgever slechts over geringe financiële middelen beschikte. Het slechte perkament, het weinig uniforme optreden van de kopiisten, de volle pagina's en de geringe decoratie wijzen erop dat de codex zo goedkoop mogelijk moest worden geproduceerd.Ga naar voetnoot40 Joye voert opmerkelijk genoeg zelf het argument aan tegen zijn tweede redenering: er zijn ook codices bewaard gebleven die wèl op de wijze van de compilatie de bezitter aanduiden. Joye's hypothese dat de woorden op het laatste blad geen eigendomsmerk vormen, lijkt hiermee onhoudbaar geworden. In de voorgaande bladzijden is de stand van het onderzoek beschreven. Het zal duidelijk zijn dat het onderzoek niet heeft geleid tot een communis opinio. Terwijl sommige onderzoekers betogen dat Velthem de dichter van Lanceloet is, hebben anderen zich tegen deze hypothese verzet. Tegenover de veronderstelling dat Velthem de samensteller van de codex is geweest, staat een redenering die pleit tegen zijn compilatorschap. Zelfs de interpretatie van de aanduiding op fol. 238R als een eigendomsmerk is betwijfeld. Aan al deze elkaar tegensprekende veronderstellingen wil ik nu mijn bevindingen toevoegen. | |
5.2. Een nieuwe benaderingIn paragraaf 4.6. heb ik erop gewezen dat mijn conclusies over de esthetische opvattingen van de dichter van Lanceloet de hypothese steunen dat deze roman en de Lancelotcompilatie niet van één hand zijn. De compilator zou gebruik hebben | |
[pagina 133]
| |
gemaakt van een bestaande Vlaamse vertaling, naar alle waarschijnlijkheid uit de tweede helft van de 13e eeuw. Deze hypothese moet worden verworpen als zou blijken dat Velthem de dichter van Lanceloet is geweest. Ik wil deze veronderstelling over Velthems dichterlijke werkzaamheid toetsen door een spoor te volgen dat W.P. Gerritsen in 1963 heeft aangegeven, toen hij de hoop uitsprak ‘dat een vergelijking van Van Velthems techniek bij de bewerking van de Suite-Vulgate du Merlin en de werkwijze van de “auteur” of “auteurs” van de Lancelot-compilatie het “Velthemprobleem” binnen afzienbare tijd zal kunnen oplossen.’Ga naar voetnoot41 In hoofdstuk 6 wordt de vertaaltechniek van Velthem in de Merlijn-continuatie beschreven en vergeleken met de gegevens over de vertaaltechniek van de dichter van Lanceloet, die in de hoofdstukken 3 en 4 zijn verzameld. Op grond van deze informatie meen ik een verantwoorde uitspraak te kunnen doen over Velthems veronderstelde auteurschap van Lanceloet. In hoofdstuk 7 speelt de Merlijn-continuatie ook een rol. De rijmtechnische kenmerken van deze tekst en van Velthems Vijfde Partie van de Spiegel Historiael zullen worden vergeleken met de verzen van de compilator in Lanceloet, Perchevael en de Wrake van Ragisel. Dit rijmtechnisch onderzoek zal de aanleiding vormen voor hernieuwde bestudering van de werkzaamheid van kopiist B. De verkregen gegevens maken het mijns inziens mogelijk de vraag te beantwoorden of Velthem de compilator is geweest. |
|