Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 2
(1991)–Anoniem Lanceloet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina VI]
| |
Voor Marijke | |
[pagina 1]
| |
Inleidende studie: De vertaaltechniek | |
[pagina 3]
| |
InleidingSinds Maartje Draak in 1954 in een Akademiemededeling heeft gepleit voor hernieuwde en grondige bestudering van de Middelnederlandse vertalingen van de Lancelot en prose,Ga naar voetnoot1 is de receptiegeschiedenis van deze roman in de Lage Landen steeds meer in de belangstelling gekomen. De Oudfranse tekst maakt deel uit van een zeer omvangrijke cyclus prozaromans die in de eerste helft van de 13e eeuw is ontstaan. Het genre Arturroman werd met deze prozaromans ingrijpend vernieuwd. Terwijl de klassieke roman-in-verzen zich concentreerde op de daden van één ridder in één episode van zijn leven, beschreven de prozaromans de onderling verweven geschiedenissen van vele personages, tegen de achtergrond van de opkomst, bloei en ondergang van Arturs rijk. De heilige Graal verbond het relaas met de bijbelse geschiedenis. In zijn meest uitgebreide vorm omvat de cyclus zes romans, waarbij de eerste drie delen de voorgeschiedenis bevatten; de hoogtepunten worden verhaald in de drie delen die samen de kern van de cyclus vormen: Lancelot en prose, La Queste del Saint Graal en La Mort le roi Artu.Ga naar voetnoot2 De Lancelot en prose, het eerste deel van de driedelige kern van de Oudfranse cyclus, is ten minste drie maal in het Middelnederlands vertaald. Er zijn fragmenten bewaard gebleven van (a) een zeer vrije bewerking in verzen, Lantsloot vander Haghedochte, van (b) een vertaling in proza, overgeleverd in de Rotterdamse fragmenten, en van (c) een tweede vertaling in verzen die deel uitmaakt van de Lancelotcompilatie. Het lijkt aannemelijk dat deze drie versies een receptieproces weerspiegelen dat plaatsvond in de eeuw tussen 1250 en 1350, waarbij de Middelnederlandse vertalers geleidelijk een nieuwe romantechniek leren hanteren en het publiek vertrouwd raakt met de literaire innovaties van de Oudfranse prozaroman. Aan Lantsloot vander Haghedochte, die bewerkt is naar het model van de oudere versroman, en de Rotterdamse fragmenten van de prozavertaling, die | |
[pagina 4]
| |
laten zien dat de esthetica van de Lancelot en prose tenslotte zonder reserve aanvaard werd, is tot op heden de meeste aandacht besteed. In 1979 promoveerde Orlanda Lie op een studie over de Rotterdamse fragmenten.Ga naar voetnoot3 Een uitgebreid onderzoek naar de Oudfranse grondtekst van de Middelnederlandse vertaler stelde haar in staat de vertaaltechniek te beschrijven. Daarnaast bezorgde zij een nieuwe uitgave van de fragmenten, ter vervanging van de zeer inadequate editie van Notermans en De Vreese.Ga naar voetnoot4 In 1981 verscheen de dissertatie van F.P. van Oostrom.Ga naar voetnoot5 De kenmerken van de bewerkingstechniek van de dichter van Lantsloot vander Haghedochte werden hierin op voorbeeldige wijze beschreven en in verband gebracht met de werkvoorwaarden van dichter en voordrager, de literaire traditie, het primaire publiek en de functie van het werk. De studie werd in 1987 gevolgd door een door Gerritsen bezorgde editie van de omvangrijke fragmenten, die voor het grootste deel in de jaren dertig door Friedrich Meuser aan het licht waren gebracht.Ga naar voetnoot6 In de studies van Lie en Van Oostrom kon slechts zijdelings aandacht worden besteed aan de derde Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose. Deze tekst, die deel uitmaakt van de Lancelotcompilatie, vormt het object van deze inleidende studie. De Lanceloet - met deze titel, die overeenkomt met de wijze waarop de naam van de titelheld in de tekst voorkomt, wordt verder verwezen naar de Lancelot en prose-vertaling in de Lancelotcompilatie - is tot op heden uitsluitend beschikbaar in de voor zijn tijd bijzonder knappe, maar nu totaal verouderde editie van Jonckbloet.Ga naar voetnoot7 De onvolledig overgeleverde vertaling van de Lancelot en prose - de Middelnederlandse tekst begint op ongeveer tweederde van het Oudfranse origineel - omvat de verzen 1-36947 van het Tweede Boek. (Het Eerste Boek is verloren gegaan, het Tweede Boek bevat verder Perchevael en Moriaen, het Derde Boek bestaat uit de Queeste vanden Grale en vijf andere romans, het Vierde Boek tenslotte omvat slechts één tekst, Arturs doet.) In een aantal delen van de serie Mid- | |
[pagina 5]
| |
delnederlandse Lancelotromans zal een nieuwe uitgave bezorgd worden. De voorbeelden in deze inleidende studie zijn ontleend aan de verzen 5531-10740, het tekstgedeelte dat hier wordt uitgegeven. De hoofdstukken 1-4 van de onderhavige bijdrage zijn gewijd aan de vertaling van de Lancelot en prose in de Lancelotcompilatie. Een beschrijving van de vertaaltechniek completeert eerdere onderzoekingen naar de wijze waarop de dichter van Lantsloot vander Haghedochte en de prozavertaler (Rotterdamse fragmenten) hun voorbeeldtekst in het Middelnederlands omzetten. De kenmerken van de vertaaltechniek zullen in verband worden gebracht met de vermoedelijke literaire opvattingen van de dichter en de wijze waarop de tekst het beoogde publiek bereikte. Daarnaast bieden deze gegevens de mogelijkheid de drie vertalingen van de Lancelot en prose ten opzichte van elkaar te typeren. Meer dan eens hebben onderzoekers gesuggereerd dat de dichter van Lanceloet bij name bekend is. Hun veronderstelling is gebaseerd op een notitie die zich bevindt op het laatste blad van handschrift 's-Gravenhage, KB, 129 A 10, waarin vermeld lijkt te worden dat Lodewijk van Velthem de bezitter van de codex was. Wellicht, zo redeneert men, was hij ook de samensteller van de Lancelotcompilatie, èn, één stap verder, de dichter van Lanceloet, Queeste vanden Grale en Arturs doet. In de hoofdstukken 5-7 van deze inleidende studie zal ik trachten te bepalen welk aandeel Lodewijk van Velthem heeft gehad in de totstandkoming van de Lancelotcompilatie. Op grond van de inzichten die in de eerdere hoofdstukken zijn verworven, wordt Velthems vertaling van de Suite-Vulgate du Merlin, de derde tekst van de zesdelige Oudfranse proza-cyclus, waarin de Lancelot en prose de vierde roman is, vergeleken met Lanceloet. De analyse van de twee vertalingen levert aanwijzingen op voor een antwoord op de vraag of Velthem de dichter van Lanceloet is geweest. Of Velthem voor de samenstelling van de compilatie verantwoordelijk was, zal worden bestudeerd aan de hand van de rijmtechniek van de compilator en de werkzaamheid van kopiist B, de man die door Maartje Draak als de belangrijkste afschrijver van handschrift 129 A 10 is geïdentificeerd. |
|