De kweelende godin, of de zingende leyster
(1750)–Anoniem Kweelende godin, of de zingende leyster, De– Auteursrechtvrij
[pagina 51]
| |
Op dezelve Voys.
Ik hou het met de Trouw,
En lag om Bachus grillen,
Ik hou het met de Trouw,
En zoek een Egte-Vrouw,
Wat kan men meer geluk?
Of aangenamer wenschen?
Als twee Geliefjes een,
En met elkaar te vreen.
De Liefde groeyd en bloeyd,
Ik wensch al na die vreugden,
De Liefde groeyd en bloeyd,
Met Zegen over sproeyd,
Weg Wijn, weg Druyve-vogt,
Gy kund my niet behagen,
De Min haar Toorts die brand,
En heeft de overhand.
Ha! ’t is een Melody,
De Trouw-koets te beklimmen,
Ha! ’t is een Melody,
Een Ega aan uw zy;
Daar Hijmen ons belonkt,
Daar Venus-beeld haar gaven,
En geen Gordijn, nog Spriet,
Verhaald de zake niet.
Weg dan, die Bachus mind,
En wil de Trouw veragten,
Weg dan, die Bachus mind,
En haar het Minne-kind,
Die Pluto overwon,
Om Proserpijn te schaken,
De Trouw die noyt vergaat,
Zo lang de Waereld staat.
Of vreest het Dronkaards-rot,
Om Kinders groot te brengen?
Of denkt ’t Dronkaards-rot,
Dan yder een bespot,
Dat een berooyde kop,
Haar zal ten Hemel voeren?
Al Minnen zy het Nat,
Zy missen ’t regte pad.
Men ziet het Wildste-dier,
In Bossen en Spelonken,
En ziet het Wildste-dier,
Gevoeld het Minne-vier:
Ik zoek zo lang ik vind,
Een die my kan behagen,
De Trouw verwind het al,
Daar ik op roemen zal.
|
|