De kweelende godin, of de zingende leyster
(1750)–Anoniem Kweelende godin, of de zingende leyster, De– AuteursrechtvrijStem: Als ’t begind.
Myn Hart is al verzeyd: Daarom konnen mijn zinnen,
Geen ander Lief beminnen,
En als men my iets zeyd,
Zo zeg ik onvermeyd:
Mijn Hart is al verzeyd.
| |
[pagina 48]
| |
Mijn Hart heeft Duyve-aard,
Die zijn Egt houd in waarde,
En met geen ander op Aarde,
Gelukkig die zo paard,
En reyne Trouw bewaard:
Mijn Hart heeft Duyve-aard.
Mijn Hart liefd dog geen aar,
Want schoon ik veel moet lijden,
Mijn Trouw blijft onghescheyden
En of mijn nog zo zwaar,
Het nood-lot tegen waar:
Mijn Hart liefd dog geen aar.
Nu is mijn Hart gerust,
Dat ik u mag beminnen,
Geeft vreugd’ aan mijn zinnen,
Want als ik ben belust,
Word zy van my gekust:
Nu is mijn Hart gerust.
Ik zie mijn Min beloond,
Voor al mijn droevigheden,
Die ‘k om haar heb geleden,
De liefd’ die zy my toond,
Mijn Min met Weer-min kroond: Ik zie mijn Min beloond.
Ik ben nu zo verheugd,
Dat niemand zou geloven,
‘k Ben alle ramp te boven,
Haar schoon, haar lief, haar deugd,
Geeft aan mijn Hart veel vreugd:
Ik ben nu zo verheugd,
Bewaard ons dog ô Goon!
Wild ons beyder leven sparen,
En lengd dog onze Jaaren,
Mijn Trouw, haar Min, haar Schoon,
Verdiend wel zulke loon:
Bewaard ons dog ô Goon!
Mijn Lief bemind geen aar,
Want zy heeft my hier gezwooren,
Voor my te zijn gebooren,
Gy Jonkmans met malkaar,
Vergeefs Mind ymand haar:
Mijn Lief bemind geen aar.
Haar Min groeyd dagelijks meer,
Dit toond zy my in ’t Vryen,
In ’t lieven, streelen, vlyen,
Ik kus haar keer op keer,
Zo mals, zo zoet, zo teer:
Haar Min groeyd dagelijks meer.
Wy laggen om de Nijd,
Wy Minnen dog malkander,
En geven om geen ander,
En of de Nijd wat zeyd,
Wy Minnen hem ter spijt:
Wy laggen om de Nijd.
|
|