III. Weenix
In Göthe's Wahrheit und Dichtung, 14. boek, is er spraak van een jachtslot, Bensberg geheten, gelegen op de rechte oever van de Rijn, en - in de jeugd van de schrijver, - noch versierd met een gehele reeks muurschilderijen van Weenix. ‘Wohlgeordnet’, zegt Göthe, die door de aanschouwing van deze werken ‘über die Maaszen entzuckt’ was, ‘lagen alle Thiere, welche die Jagd nur liefern kann, rings umher wie auf dem Sockel einer groszen Säulenhalle; über sie hinaus sah man in ein weite Landschaft’ En hij voegt er bij: ‘Jene entlebten Geschöpfe zu beleben, hatte der auszerordentliche Mann sein ganzes Talent erschöpft, und in Darstellung des mannichfaltigen thierischen Ueberkleides, der Borsten, der Haare, der Federn, des Geweihes, der Klauen, sich der Natur gleichgestellt, in Absicht auf Wirkung sie übertroffen... Man begriff nicht, wie sie durch Menschenhände entstanden seyen und durch was für Instrumente. Der Pinsel war nicht hinreichend; man muszte ganz eigne Vorrichtungen annehmen, durch welche ein so Mannigfaltiges möglich geworden. Man näherte, man entfernte sich mit gleichem Staunen: die Ursache war so bewundernswerth als die Wirkung.’
Uit deze enthoeziastiese beoordeling blijkt, dunkt mij, voldoende, dat de muurschilderijen op slot Bensberg een geheel van zeldzame waarde moeten uitgemaakt hebben.
Reden te over, zeker, om hier de vraag te stellen: wat is er - sedert Göthe's ‘Lehr- & Wanderjahre’, - eigenlik sedert ongeveer 1775 aldus, van deze schilderingen geworden?
In de Aeltere Pinakothek te Munchen komen niet minder dan tien meest vrij grote stukken van Jan Weenix (1640-1719) voor, welke uit het bedoelde slot herkomstig zijn. Een elfde is nr 196 in de K. Galerie te Augsburg, en acht andere (nrs 592-599) bevinden zich te Schleissheim.
Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd