| |
| |
| |
[Boekbeoordelingen]
Boekbeoordelingen.
Great Masters in Painting and Sculpture, edited by G.C. Williamson. - Andrea Mantegna, by Maud Cruttwell, Author of ‘Luca Signorelli’, etc. - Rembrandt, by Malcolm Bell, Author of ‘Sir Edward Burne-Jones,’ etc. London, George Bell and Sons, Yorkstreet, 1901.
Deze twee deeltjes - het achten het negentiende van de reeks Grote Schilders en Beeldhouwers, verschillen door plan en uitwerking heel wat van elkander. Terwijl Maud Cruttwell, na in twee vrij korte hoofdstukjes, te samen 42 bl. groot, het leven van Mantegna te hebben saamgevat, daarna in vijf meer uitvoerige kapittels de gezamenlike werken van de stoere, veelzijdige meester behandelt, beschouwt Malcolm Bell eerst - geheel afzonderlik - Rembrandt van Rijn als mens, in zijn afstamming, opvoeding, ontwikkeling, bloei- en vervaltijd, om zich daarna in twee biezondere delen van zijn monografie, eerst met de schilder, dan met de etser bezig te houden.
Overigens zijn beide schrijvers over het algemeen voortreffelik op de hoogte van hun taak, en al kan men voorzeker, wat de krietiese waardering van elk groter werk in 't biezonder aangaat, met hen wel eens van mening verschillen, dat zij in de spesjale lieteratuur van hun onderwerp goed te huis zijn en er met kennis van zaken aan geput hebben, zal wel ieder toegeven.
De beide delen zijn opgeluisterd, het een met 40, het andere met 41, als altijd in Bell's uitgaven uitnemend geslaagde reproduksies. Een viertal van deze platen, ontleend aan Mantegna, bieden wij de lezer van Kunst en Leven hierbij aan.
| |
Sammlung illustrirter Monographien, herausgegeben in verbindung mit Anderen von Hans von Zobeltitz. - Ex-libris (Bucheignerzeichen) von Walter von zur Westen. - Mit 6 Kunstbeilagen und 164 Abbildungen. - Leipzig, Verlag von Velhagen en Klasieg, 1901.
Ofschoon in de eerste plaats voor Duitse lezers geschreven, zal dit juist 100 bl. omvattende boek toch een welkome aanwinst wezen voor de biebliotheek van elk verzamelaar. Opgevat als een soort van algemene handleiding tot het bijeenbrengen en rangschikken van boekmerken, treedt het - en terecht - minder dan werken van grotere omvang in geleerde biezonderheden; geeft het weinig of geen inlichtingen omtrent zeldzame of van geen namen voorziene eksemplaren; maar beschouwt het een talrijke groep van de meest beroemde, in voorname verzamelingen algemeen voorhanden stukken in het licht van de esthetiek, en geeft het een overzicht - een uitstekend overzicht bovendien - van de voornaamste meesters, die zich, in de loop van de vier laatste eeuwen, 1500-1900, op het vervaardigen van ‘Bucheignerzeichen’ hebben toegelegd.
Het lag vóór de hand, dat in zulk
| |
| |
St-Sebastian
Montegna - Wenen
| |
| |
O.L. Vrouw van Zege
Montegna - Louvre
| |
| |
Vechtende Zeegoden
Naar een plaatsnee - Mantegna
| |
| |
O.L. Vrouw met de Rots
Montegna - Uffizi
| |
| |
een werk vrij uitvoerig zou gehandeld worden over de grote popularieteit, welke het exlibris, sedert een goede twintig jaar, in haast heel Europa, en vooral in Duitsland heeft verkregen. De schrijver wijst er niet zonder reden op, ‘dass ein groszer Anteil an der Wiedererweckung der Exlibrissitte auf das Konto des Sammlereifers zu setzen ist.’ Van biezonder belang voor ons zijn de bladzijden 97, 98 en 99, waar hij met grote waardering de exlibris-tekenaars van Zuid- en Noord-Nederland, Hannotiau, E. van Offel, Doudelet, de Praetere, van Neste, Khnopff, van Mieghem, Pellens, Elskamp, Donnay, Rassenfosse, Lemmen, Berckmans, enz. bespreekt. Dankbaar lazen wij t.a. pl. o.a. deze regelen: ‘Der Vorort der Exlibrisbewegung in Belgien ist Antwerpen. Dort wirkt Pol de Mont, der in seinem Blatte’ De Vlaamse School ‘ warm für die Exlibrissitte eigetreten ist,’ enz..
Het boekje is met even veel goede smaak uitgegeven als geschreven. De platen zijn, tot de allerlaatste toe, modellen van volmaakte kliesjeedruk.
Arend en Zon
| |
| |
Mol en Egel.
| |
J. Stinissen. Een Vlaamsch Album voor de Vlaamsche Jeugd. Teekeningen van Alfred van Neste. - G. de Vreese, van Arteveldestraat, Antwerpen.
Paard en Stier
Niet alleen als school- en prijsboek, ook als huisboek verdient dit werkje te worden aanbevolen. De fabeltjes van Stinissen zijn door de band vloeiend en zwierig berijmd en meer dan ééns zeer aardig bedacht. Onze medewerker van Neste tekende er een dertigtal illustrasies bij, die wel niet alle
| |
| |
even goed geslaagd zijn, maar toch, de een door de andere genomen, eens te meer gunstig getuigenis afleggen van zijn groot gemak en rijke vinding.
glimworm en Pad
Van de Eend
Tot de beste rekenen wij die bij de gedichten
| |
| |
Uurwerk en Zonnewijzer, Arend en Zon, Glimworm en Pad, Papegaai en Nachtegaal, Mol en Egel, Paard en Stier, Van de Eend, Brand, Os en Ezel, en Kennismaking. Een achttal daarvan vindt de lezer in dit nr..
Papegaai en Nachtegaal
Os en Ezel
| |
| |
Kennismaking
| |
Klaproosje en Korenbloempje. - Een sprookje door Agatha Snellen. - Teekeningen van L.W.R. Wenckebach. - C.A.J. van Dishoeck. Amsterdam.
De tekst van dit kinderboek is - zonder nu met de meesterstukken van een H.C. Andersen, een E.T.A. Hoffmann, een Cl. Brentano of een Ch. Rossetti te kunnen vergeleken worden - een zeer verdienstelike. Er zit gevoel in voor natuurschoon en poëzie en de vorm is lang niet kwaad. Op één
| |
| |
enkele uitzondering na - het plaatje op de tietel en 't omslag - leverde Wenckebach bij deze tekst een reeksje grotere en kleinere tekeningen, welke alleen overtroffen worden door het werk van de drie of vier allereerste Engelse illustratoren, b.v. Anning Bell, Pyle, Robinson, Ospovat. De illustrasies tegenover bl. 4, 20 en 40 zijn uitmuntend. Wij betreuren zeer, ze hier niet te kunnen afdrukken. Met een minimum van trekken bereikt W. aldaar een aanschouwelik- en volledigheid van voorstelling, die verbazen, en waarvan slechts één van de drie kliesjees, welke wij hiernaast opnemen, - dat met de muisjes, - een denkbeeld geeft.
| |
Uit het Wonderland. Vertellingen uit de 1001 Nacht. Voor de jeugd bewerkt door H.J. Krebbers met medewerking van J. Stamperius. - Geïllustreerd door W.A.F.J. Vaarzon-Morel. - Amsterdam, C.A.J. van Dishoeck, 1901.
In dit deeltje, - nu al het vierde van de verzameling, - komen voor Ali-Baba en de veertig Roovers, Koning Scherman en de Prinses der Zee, Avonturen van den Prins van Sind, Lotgevallen van Prins Chodabad, en Padmanaba en Hassan, daaronder dus niet meer dan twee van de meer algemeen bekende verhalen uit De 1001 Nacht, namelik het eerste en het derde. - Van een streng artistiek standpunt is het zeker te betreuren, dat de platen, die dit deeltje versieren, weer niet alle - ik zal niet zeggen - gelijkwaardig, maar vooral gelijkaardig zijn. Er is toch een opvallend verschil van behandeling tussen die op bl. 7 van Avonturen v.d. Pr. v. Sind en b.v. die op bl. 25
| |
| |
van het eerste sprookje.
Uit ‘Ali Baba’
Anders achten wij het werk van Vaarzon-Morel hier ook weer zeer interessant. Het meest bevallen ons
| |
| |
platen als Sesam open u, die als op bl. 25 in Ali-Baba, op bl. 19 in Prins v. Sind, en dergelike.
Drie proeven van Vaarzons illustrasie, eigenlik de 3 laatstgenoemde, delen wij hier mede.
Uit ‘Ali Baba’
| |
| |
Uit ‘Prins van Sind’.
| |
| |
| |
Ver Sacrum. - Mittheilungen der Vereinigung bildender Künstler Oesterreichs. - 1900 en 1901.
Illustrasie voor een gedicht
Rudolf Jettmar
Zeker zal het wel meer dan één van mijn lezers, evenals mij zelf, al zijn opgevallen, hoe dikwels buitenlandse tijdschriften, - daaronder zelfs van de ernstigste en beste, - hoogopgeschroefde lofopstellen bevatten over het werk van schilders en beeldhouwers, welke - wij mogen het gerust zeggen - gemeten met de maat, welke wij, Zuid- en Noord-Nederlanders, gewoon zijn onze eigen artiesten aan te leggen, hoogstens voor middelmatig zouden doorgaan. Intussen hebben die middelmatigen het voorrecht, werkzaam te zijn in landen, waar zich, sedert jaren, een talrijke gemeente gevormd heeft van personen, die - het weze nu uit ware behoefte van gevoel en smaak of eenvoudig uit snobism en aanstellerij - levendig belang stellen of schijnen te stellen in al wat met de kunst in het algemeen en met de nasjonale in het biezonder in verband staat; landen, waar er bijgevolg plaats is voor en vraag naar tijdschriften, die - door woord en beeld beide - kunnen bevredigen het verlangen, om ingewijd te worden, om te leren kennen, begrijpen, genieten het beste en mooiste, dat de grootsten van deze tijd alreeds
| |
| |
geschapen hebben of noch scheppen zullen.
De Ploeg
Ferd. Andri
Zo brengen ons dan die tijdschriften gehele reeksen meestal voortreffelik geslaagde masjienale weergaven van schilderijen, beeldhouwerijen, tekeningen, welke - banaal van vinding, afgekeken soms van meesters, zowel uit de tegenwoordige als uit vroeger tijd, daarenboven zo gebrekkig van tekening, zo schools en akademies van samenstelling, zo vals of ouderwets van kleur zijn, dat zij - in een van onze driejaarlikse tentoonstellingen nameloos opgehangen - onfeilbaar zouden gehouden worden voor het werk van een of ander laat-in-leven-gebleven romantieker van na 1830 of erger noch! Zo de lezer namen wil, aarzel ik geen ogenblik er hem een drietal te noemen. Groter teleurstelling dan het leren kennen van het elders zo overdreven bewonderde schilderwerk van Hans von Marées en van Sandreuter, deze laatste dan noch Böcklin's beste leerling, naar men zegt, mij baarde, beleefde ik zelden... Toch bevatten tal van buitenlandse kunstperiodieken tientallen, ja, tientallen van reproduksies naar deze schilders, terwijl het genoegen, ook maar één enkel van hun gewrochten in een tijdschrift gereproduseerd te zien, soms niet één enkel keertje alle tien jaar aan voortreffelike Vlaamse en Hollandse artiesten te beurt valt... En niet alleen Duitse, ook Ietaljaanse, Spaanse, Engelse en Franse grootheden zou ik kunnen noemen, aan het genie van welke men ophoudt te geloven, zodra men een paar proeven van hun arbeid onder de ogen krijgt.
Ik houd het er dan ook voor, dat de dokumenteere waarde van zeer
| |
| |
vele van de op onze dagen verschijnende geïllustreerde kunsttijdschriften,
Illustrasie voor een gedicht
Rudolf Jettmar
heel wat groter zou wezen, indien deze met strenger oordeel en fijnere smaak de namen en de werken wisten uit te kiezen, voor welke zij bewondering zullen vragen; m.a.w., indien zij het
| |
| |
De Geneeskunde (Plafon-schildering)
Gustav Klimt
| |
| |
Edmund Hellmer
Goethe (Fragment)
| |
| |
onartistieke, het enkel in schijn mooie, strenger wisten te weren.
Jezus gedcopt (Houtsnede)
Joris Minne
Tot de weinige tijdschriften, op welke bovenstaande kritiek niet toepasselik is, reken ik de kleine, doch steeds uitnemend verzorgde afleveringen, welke de Vereinigung bildender Künstler Oesterreichs twee-
| |
| |
Litografie
Joris Minne
| |
| |
maal in de maand onder het opschrift Ver Sacrum in het licht geeft.
Deze uitgaaf, eigenlik het werk van een redaksieraad, waarvan voor 1901 de schilders Koloman Moser, Wilhelm List, J.M. Auchentaller en Adolf Böhm, en de letterkundige Franz Hancke, voor 1900 echter, buiten laatstgenoemde en Auchentaller, Gustav Klimt, Ferdinand Andri, Otto Friedrich en Dr Dollmayer deel maakten, is ontegenzeggelik de meest artistieke, welke, sedert de Berlijnse Pan ophield te verschijnen, noch gesticht werd.
Zoals van zelf spreekt, is het tijdschrift in hoofdzaak bestemd, om nota te houden van de voornaamste werkzaamheden van de vereniging en meer bekendheid te bezorgen aan de werken van haar leden. Zo beslaan b.v. het relaas over de tentoonstellingen van de kring en de plaat-weergaven van de voornaamste aldaar voorhanden werken in elke jaargang een niet geringe plaats. Toch blijft daarnaast ook noch ruimte over, niet alleen voor opstellen over voorname buitenlandse, d.i. niet-Oostenrijkse kunstenaars en voor reproduksies van een gewoonlik aanzienlike reeks van hun werken, maar zelfs voor gedichten, in proza en in verzen, voor bijdragen over estetiek, fantazieën, muziekstukken, enz...
Ik zal nu niet beweren, dat ál de overigens talrijke illustrasies van alle-n-aard, die zo'n jaargang van vier-en-twintig afleveringen oplevert, vervaardigd worden naar werk van allereerste of ook maar van... steeds gelijk gehalte! Zou zo iets wel mogelik zijn voor een uitgaaf, die dan toch eigenlik het orgaan is van een misschien twee, drie honderd leden tellende kring? Hoe intussen het redaksie-komieteit er in slaagt, er niet alleen het volstrekt onbetekenende, het al duizend maal geziene, het misschien wel korrekt gedane maar onartistieke zo geheel en al buiten te houden als het tot nu toe feitelik heeft gedaan, verklaar ik niet te begrijpen.
Te oordelen naar de reproduksies, welke deze twee jaargangen bevatten, levert de Weense Vereinigung, in streven en samenstelling beide, een opvallende overeenkomst op met de vormalige Brusselse Twintigen, waarvan overigens een viertal leden tot haar buitenlandse medewerkers behoren, o.a. Ferdinand Khnopff en Baertsoen, de in Oostenrijk en Duitsland zeer hoogaangeschreven artiesten.
Alle richtingen, zogezegd... wijze of gewone evenzeer als revolusjonneere, deze laatste echter wel het meest, zijn in haar schoot vertegenwoordigd, blijkbaar - dit, altans, schijnt het opgenomen werk te bewijzen, - door mannen van uitstekende begaafdheid, niet zo maar door de eersten de gereedsten.
Zo was dan ook Ver Sacrum, nu in de twee laatste jaren evengoed als in de twee eerste, namelik 1898 en 1899, niet alleen een door en door artistokraties, in zuiver esteties opzicht werkelik hoogstaand tijdschrift, maar tevens een werkelik kostelik dokument voor de kennis van het eigenaardige stadium van gisting, loutering, vernieuwing, dat de beeldende kunst en zelfs de gebruikskunst in
| |
| |
Oostenrijk zowel als elders doorleeft.
Tekening
Friedrich König
Ook voor boekliefhebbers bezit Ver Sacrum grote bekoring. Immers, in haast alle afleveringen komen bijdragen voor, die met kop- en randlijsten, iniesjalen of loofwerk versierd zijn. Enkele afleveringen zouden ja, op zich zelf, als modellen van welbegrepen,
| |
| |
smaakvolle boekdekorasie mogen aangehaald worden: zo o.a. de eerste afleveringen van 1901 en die van 1902, welke beide tot een uiterst eigenaardige kalender uitgewerkt waren.
Weense Tuin
W. List
Onder de artiesten, - Oostenrijkse en andere, - waaraan biezondere opstellen gewijd werden, noem ik Ludwig von Hoffmann,
| |
| |
Charles Léandre, Orlik, Pierre George Jeannich, Fernand Piet, in jgg. 1900; Axel Gallén, G. Klimt, Wilhelm Laage, en onze landgenoot Joris Minne, in jgg. 1901.
De Kukloop
Friedrich König
Tot de opstellen van bespiegelende aard, die mij het belangrijkst voorkomen, tel ik Ueber Formen und Mussenverteilung im Bilde door Hölzel, Die Malerei
| |
| |
unserer Zeit door in stöhr, in de laatste; Wiener Rauchfänge door Andri-Hampel, Wiener Gärten door W. List, Die ‘Philosophie’ von Klimt und der Protest der Professoren door N.S. in de vorige jaargang.
Van de artistieke waarde van de illustrasies zullen de platen, welke wij, met biezondere vergunnig van de Vereinigung, voor onze lezers uit de beide hier besproken banden overnemen, een betere gedachte geven dan alle bespreking. Alleen dient daarbij opgemerkt, dat wij ons hebben moeten bepalen tot gewone masjienale reproduksies, terwijl in Ver Sacrum noch zo menige welgeslaagde of eigenaardige etsing of steendrukplaat werd opgenomen.
Vooral op de heerlike Goethekop, door Hellmer, op Die Medizin van Klimt, en niet het minst op de tekeningen van Minne en Khnopff, roepen wij de aandacht in. Niet min dan een vijftiental platen naar beeldwerk van Minne bevatte de tweede aflevering van 1901.
Ferd. Andri
Anderen altijd slechts matig te prijzen, is een bewijs van eigen middelmatigheid. |
|
Ps. 23:1. |
|
X |
|
Voor het ziende oog en het liefhebbende hart verrijst een schone wereld uit de alledaagse wereld rond ons. |
|
Montgomery. |
|
X |
|
|
Kleine zielen slechts misgunnen: zalig, die bewondren kunnen. |
J.J.L. ten Kate. |
|
X |
|
Leurs injures célèbrent leur noirceur illustre. |
Victor Hugo. |
| |
| |
| |
The hundred best Pictures. - Sevbnth Edition. - Part I - XVII. Being one hundred of the most famous examples of the Painter's brush in the history of the World's Art. - Arranged and edited by C. Hub. Letts. - Copyright. - Charles Letts & Co., Diarist and Prinsen, London E.C. - 1901.
Deze uitgaaf, - die men, gezien de werkelik uiterst billike verkoopprijs, - elke aflevering à 1.25 fr. - het iedeaal van de geïllustreerde uitgaaf ‘voor het volk’ zou kunnen noemen, en die, overigens, in Engeland en daarbuiten zulk een ongeëvenaarde bijval verwierf, dat er, in de korte spanne tijds van één enkel jaar, niet minder dan zeven herdrukken van nodig waren, - zou bezwaarlik juister kunnen gekenschetst worden dan door de uitgever zelf op de tietelbladzij gedaan werd, waar hij ze noemde a visite, at home, to the picture galeries of the World, een bezoek, dat elk, aan eigen tafel gezeten, in de geest afleggen kan in de voornaamste muzea van de gehele wereld.
De bedoeling was, ‘the gems’, de juwelen, de onmiskenbare meesterstukken van de schilderkunst van alle tijden en landen, zoals die te vinden zijn in de galerijen van Londen, Liverpool, Birmingham, Windsor, Oxford, Parijs, Antwerpen, Rome, Berlijn, Dresden, Venetië, Madrid, Meiland, en ook in allerlei biezondere verzamelingen, in voortreffelike masjienale wedergaven, - in casu fotogravuren, in het bereik te brengen van het grotere publiek.
Zoals C. Hub. Letts in zijn kort voorwoord zegt, is er plaats voor heel wat verschil van mening, waar de vraag gesteld wordt, welke eigenlik de beste honderd schilderijen zijn... Hij zelf geeft dus ook al bij voorbaat toe, dat... in compiling the list it has been found necessary to omit several celebrated paintings of great artists of perhaps quite equal merit to those relected. Zo zullen zeker toch de meest beschaafde ‘vastelandse’ Europeanen het betreuren, 1o - dat de Engelse school veel te ruim, 2o dat de middeleeuwse en renaissance-scholen, vooral de eerstbedoelde, al te schaars bedeeld werden.
Zo zijn hier werken gereproduseerd van ongeveer 30 Engelse, daaronder 4 noch levende, van 15 Franse, 10 Ietaljaanse, 5 Hollandse, 4 Duitse, 4 Vlaamse, twee Spaanse meesters. De verhouding tussen de kunstenaars van de zogezegd oude, historiese, en die van de moderne, daaronder begrepen de achttiendeeuwse scholen, is ongeveer als 2:2.
Edoch, afgezien van de keuze, - en deze werd toch wel in de eerste plaats gedaan ten behoeve van een Engels publiek - en ook daarmee moeten wij rekening houden - verdient de uitgaaf, als zuiver plaatwerk beschouwd, de hoogste lof. Niet alleen behoren deze wedergaven tot deallervolmaakste, welke ons ooit onder de ogen kwamen, zij worden daarenboven aangeboden op de smaakvolste manier. Getrokken in voor het oog zeer aangename, meestal bruine toon, op papier van gemiddeld 18 × 20 □ cm., zijn de reproduk- | |
| |
sies gemonteerd op stevig, geribd, nagemaakt Hollands papier, en voorzien van korte, zeer voldoende antekeningen, gedrukt met een duidelike, uiterst stijlvolle letter.
Een afzonderlike nota over leven en werken van al de vertegenwoordigde meesters wordt er dan noch bijgegeven.
Het is een ware vreugde, - een weldaad, mag men zeggen, waarvoor de firma Letts de dank van elk beschaafde ruimschoots verdient, - zulke uitgelezen platen, zelfs van werken, die als het ware uitsluitend uit de fijnste toonschakeringen bestaan, die van Turner b.v., te bezitten.
Met opzet noem ik Turner, en evenzeer had ik kunnen noemen Watteau, Goya, Rossetti, Corot, Rembrandt.
Indien het betrekkelik makkelik is, een goede lichtdruk te verkrijgen van een priemietief schilderij, - een Botticelli, een van Eyck, een Mantegna, - uiterst moeilik is het integendeel zulk fijn impressionisties werk als dat van de zeer grote schepper van The fighting Temeraire of Ulysses deriding Polyphemus fotografies op te nemen, zo nochal - dat de onderscheiden partijen, de licht- en schaduwgedeelten, al hun waarde behouden.
Dit nu verwezenlikten de Engelse uitgevers op een wijze, die hun zeker niet zo gauw een andere verbeteren of ook maar nadoen zal.
Van harte wensen wij dan ook hun mooie verzameling in vele handen.
Nota. - Onder de tietel: Examples of great Artists, verscheen, bij dezelfde firma, een voortzetting van het hierboven aanbevolen vervolgwerk. Vijf aflev., 30 platen bevattende, zijn reeds voorhanden. Werken van Greuze, Watteau, Dagnan Bouveret, Moore, Watts, J. Reinolds, Fragonard, Rossetti, Tumer, Veronese, Constable, Sargent, Vilargues, Gaiarborough, enz..
| |
De Meesterwerken van de Vlaamsche Schilderschool. - Hubert et Jan van Eyck. 40 planches, format 33 × 45 cm., en 4 livraisons, 60 fr. - Rogier van der Weyden. 30 planches, en 6 livraisons, 45 fr. - Hans Memling. 80 planches, en 8 livraisons, 125 fr. - Quinten Matsijs, 30 planches hors texte en 3 livraisons, avec texte hollandais ou allemand; en portefeuille 55 fr.
Het is noch niet zo heel lang geleden, dat de Nederlandse kunstliefhebber, die een goede, enigsins artistieke lichttekening, of enige andere masjienale wedergaaf verlangde van een of ander, zelfs, ja, vooral in eigen vaderland bewaard gewrocht van een nasjonaal meester, genoodzaakt was, die bij een buitenlandse, door den band dan een Duitse of Franse firma te bestellen. In enkele van onze muzea, - met onze worden hier natuurlik bedoeld die van Zuid- en Noord-Nederland, - in enkele, zeg ik, want zelfs tot heden toe is dat niet in álle het geval, - waren wel fotografiën naar een zeker aantal van de aldaar voorhanden meesterstukken verkrijgbaar; ook dan echter vertoonden de wezenlik bevredigende afdrukken de stempel van
| |
| |
Nood Gods
School van R. van der Weyden
| |
| |
Miestiek Huwelik van S. Katarina (1500-1511)
National Gallery, London
Geeraard David
| |
| |
Madonna Quinten Metsijs
Antwerps Muzeum
| |
| |
William Villiers viscount Grandison 1632-1641
Ant. van Dijck
Jakob Herzog, Wenen
| |
| |
een uitheems huis. De andere, de door Belgiese of Hollandse fotografen vervaardigde lichttekeningen, lieten, over 't algemeen, zeer veel te wensen, in teknies opzicht: zij waren of te bleek of te zwart, in elk geval onduidelik en als dokument volstrekt waardeloos.
Wat betreft verzamelwerken, zoals er in Duitsland, Engeland, Italië, Frankrijk, al lang tientallen bestonden, waarin, onder één zelfde omslag, twintig, veertig, honderd werken van één zelfde uitgelezen vroeger of later kunstenaar verenigd zijn, daaraan vooral viel er in onze gewesten noch niet eens te denken.
Sedert een kleine tien jaren nu is er, gelukkiglik, in deze toestand verandering gekomen. Verscheidene Belgiese en Hollandse fotografen, - en onder dezen verdienen in de allereerste plaats genoemd te worden G. Hermans, te Antwerpen, en H. Kleinmann, te Haarlem, - hebben zich verdienstelik gemaakt door het vervaardigen en ter markt brengen van werkelik genietbare opnamen van de voornaamste schilderijen uit onze grote openbare verzamelingen, en niet zonder een gevoel van trots stel ik daarbij vast, dat de afzonderlike of losse lichttekeningen van alle aard, fotografieën, fototiepieën en fotogravuren, om 't even, - welke de pasgenoemde zuidnederlandse firma overal verkrijgbaar heeft gesteld, de vergelijking met die van de grote buitenlandse werkplaatsen niet hoeft te duchten.
Toch is het, tot nu toe, de Haarlemse firma Kleinmann en Co alleen, die het aandurfde, zoveel mogelik al de bekende werken van een gehele reeks meesters in lichttekening uit te geven. Een reuzenonderneming, voorwaar, die zelfs de stoutmoedigste zou doen achteruitdeinzen! Wat een moeite, welke onkosten zij onvermijdelik met zich moest slepen, laat zich raden! De Haarlemse firma heeft het van eerst af in grondbeginsel versmaad, te werken naar door anderen vervaardigde opnamen. Daar nu de schilderijen van haast al onze grote meesters in verscheidene landen, soms in tien, twintig verschillige zo biezondere als openbare verzamelingen verspreid zijn, was de heer Kleinmann wel genoodzaakt, zich telkens met zijn gehele batterij grote en kleinere toestellen van de ene stad naar de andere te verplaatsen, ja, er enkele dagen en weken soms te verblijven.
De gehele reeks verzamelwerken, welke de Hollandse firma nu, met het grootste sukses, overigens, en zowel in het buitenland als in Nederland en België, debieteert, vertegenwoordigen, aan arbeid en onkosten beide, een recht aanzienlik kapietaal.
Slechts een viertal, nagenoeg het zesde, wellicht slechts het achtste gedeelte van die verzamelwerken, noemde ik aan het hoofd van dit kort opstel. Buiten deze vier verschenen o.a. noch 30 lichttekeningen van Geeraard David, 60 naar van Dijck, en verscheiden honderden andere naar de voornaamste Noordnederlandse meesters als Lukas van Leiden, Hals, Rembrandt, Pieter de Hoog, enz., Van deze gewaag ik niet, omdat zij mij tot nu toe niet onder de ogen kwamen.
Indien er op de vier mij bekende
| |
| |
reeksen enige gegronde aanmerking valt te maken, dan betreft die niet de eigenlike tekniese uitvoering, maar alleen de keuze zelf van de opgenomen stukken. De firma Kleinmann heeft wel eens al te veel vertrouwen gesteld in de wetenschappelike waarde van de katalogen van zekere - vooral Belgiese - muzea, om er slechts één te noemen, van het Antwerpse. Hij heeft ten onrechte vergeten, dat het enige bestaande kataloog van deze laatstgenoemde verzameling, - een van de heerlikste, die er in Europa zijn, - dagtekent van 1894, dus in ieder opzicht verouderd is. Vooral van de wonderschone verzameling vóór-Rubenianen zijn de attriebusies veeltijds vals.
In het tweevoudig opzicht van de getrouwheid en de duidelikheid, laten de weergaven van de heer Kleinmann slechts zelden te wensen over. Vooral die uit de in de laatste jaren verschenen serieën zijn voortreffelik. Het valt niet te loochenen, dat meer dan één van de reproduksies uit het Memling gewijde werk, - het oudste van de gehele verzameling, - wel wat duister is uitgevallen. Dit is niet meer het geval met die uit de verzamelingen Hubert et Jan Van Eyck, Rogier van der Weyden en Quentin Metsys. Het papier, waarop deze getrokken zijn, is tegelijk zwaarder en mooier, fijner van draad, zou ik het willen heten. Deze reproduksies zijn ontegenzeggelik van aard, om de meest-eisenden te voldoen.
Ten slotte zij hier nog aangestipt, dat van het Van Eyck-werk tot op dit ogenblik 3, van Rogier van der Weyden 4, van Hans Memling 7, van Metsijs 2 afleveringen verscheschenen zijn. Een viertal verkleinde platen naar evenveel daaruit gekozen lichttekeningen, versieren dit nummer.
P.d.M.
| |
| |
| |
Stucken, Balladen
Fidus
| |
Eduard Stucken. Balladen. - Berlin, S. Fischer.
Met de tietel van dit lijvig boek mag men het niet al te nauw nemen. Niet alleen past hij slechts op een gedeelte van de inhoud, vermits er, buiten de veertien stukken, welke de dichter onder het hoofd, Balladen, bijeenbracht, noch een drama, Wisegard, - Stucken zelf noemt het ‘eine Ballade in fünf Akten’, - en verder een epies fragment, Götterdämmerung, in voorkomt; maar zelfs onder de kleinere gedichten zijn er een paar, die slechts door de kracht van een eufemisme als balladen kunnen beschouwd worden. In dit geval is ontegenzeggelik Die Vampyrkatze, - een op zich zelf zeer interessante bijdrage, geschreven in een zeer kunstige, vast parnassiaanse vorm, die met het speelse, dartele, ja, geestige van het verhaal voortreffelik overeenkomt; en wellicht
| |
| |
ook Die barmherzige Sekwester, dat naar vorm en inhoud beide veel meer een canzone of elegie is dan iets anders
Stucken, Balladen
Fidus
Stucken, Balladen
Fidus
Buiten dit voorbehoud, dat ik niet gaarne als een afkeurende krietiek zou zien opvatten, - de waardering, waarmede ik van de twee, door mij niet als balladen beschouwde stukken heb gesproken, bewijst toch voldoende het tegendeel, - heb ik voor deze gedichten niets dan lof over. Stucken is er in geslaagd, in een genre, waarin zovele van zijn landgenoten vóór hem meesterstukken hebben geschreven, een eigen trant te vinden en werk te leveren, hetwelk - hoe zeer ook met dat van Uhland, Strachwitz, Fontane verschillend, evenzeer van blijvende waarde is. Vooral op Frau Trude, Königin Asa, Crothild, Das Haus des Mondes en Das Weib des Itaphernes heb ik daarbij het oog, stukken, welke een meesterhand verra-
| |
| |
Stucken, Balladen
Fidus
| |
| |
den evenzeer door hun volmaakte, krachtig gerietmeerde versbouw als door de klassieke afronding, welke aan het drama, - nu een echt plasties beeld, - gegeven werd.
Is deze stroof niet even voortreffelik als b.v. de beste koepletten uit Goethe's Braut van Korinth?
Blaues Licht tropft auf die schwarzen Locken
eines Mädchens, das mit scheuem Stocken
vor der Himmelschwelle niederkniet,
überwältigt vom Gedröhn der Glocken
und der Sterneengel Jubellied.
Stucken, Balladen
Fidus
Hoe pittig de dichter zelfs in uiterst korte stukjes weet te zijn, bewijst Frau Trude.
‘Grüss Gott, Frau Trude,was macht Ihr?
Was schürt Ihr das Feuer und lacht Ihr?’
‘Im Feuer brennt Deines Vaters Scheit,
weil er mich geküsst hat vor langer Zeit.
Auch der Deiner Mutter, denn sie nahm
mir den versprochenen Brautigam.
Auch Dein Holzscheit verbrennt im nu,
denn Deiner Eltern Freude bist Du!’
‘O nehmt den Scheit meines Vaters fort!’
Frau Trude lacht und thut es sofort.
‘O nehmt auch den Scheit meiner Mutter heraus!’
Frau Trude lacht mehr und führt es aus.
‘Ach, gute Frau Trude, rettet mich auch!’
Frau Trude hält sich vor Lachen den Bauch.
‘Zwei liess ich am Leben, damit sie Dich
beweinen sollen bitterlich!’
| |
| |
Zeer interressant is de bewerking in balladevorm, - een werkelike ballade is 't geworden, - van het zo door en door moderne motief van... de demi-vierge.
Mooist van al is echter Das Weib des Itaphernes, een gedicht, dat rechtop staat als een toren, als een sieklopeaanse bouw, massief, hoog, vooral hecht.
Finster, steil, in Fels gehauen die Mauern,
ragt in Wolken des Grosskönigs Schloss.
Kettenklirren im Verlies und Trauern;
im Bankettsaal schwelgt der Königs Tross.
seinen Kopf und schweigt,
sinnt und sinnt, ein stummer Trinkgenoss.
Stucken, Balladen
Fidus
Aangrijpend is hier weergegeven de passie, met welke de trouwe gemalin van de verongelijkte satraap haar man op de koning der koningen weet te wreken.
Het kleine drama Wisegard is wel enigsins verwant met zekere spelen van onze landgenoot Maeterlinck. Het is een zeer welgeslaagde. vrije parafraze van het gekende sprookje van Sneeuwwitje. Ofschoon niet in verzen geschreven, is het toch poëzie van het beste allooi, van het eerste tot het laatste toneel.
Het lieflike, reine fieguur van de kleine Wisegard is met grote teerheid ontworpen en komt treffend uit naast het boze, listige en wredaardige karakter van de schone koningin, Durtheria.
Götterdämmerung is een moderne, wel heel pessimistiese verklaring van de oud-germaanse miethe von
| |
| |
Ragnarok. Als taal en vers vooral is 't gedicht merkwaardig.
Stucken's Balladen zijn met grote pracht uitgegeven. Fidus, die voor elk gedicht of een kop- en slotstuk of een omlijsting tekende, is ontegenzeggelik een van de talentvolste Duitse boek-verlichters van deze tijd.
Enige proeven van zijn talent komen vóór in dit nr..
Stucken, Balladen
Fidus
| |
Verzen van Guido Gezelle. - Twee deelen. - De Nederl. Boekhandel, Antwerpen-Gent, 1902. - Met portret van den dichter.
Aan dit boek bestond werkelik behoefte.
Vooreerst omdat de volledige uitgaaf van Gezelle's gedichten, in zes lijvige delen, waar dan noch het kleinere, zevende deel, Laatste Verzen, is bijgekomen, wel wat duur is voor menigeen; ten tweede omdat elk van deze bundels tal van stukken bevat, die, geschreven naar aanleiding van allerlei voor het grote publiek weinig of niet belangrijke gebeurtenissen, intussen wel wat van hun waarde hebben ingeboet.
Een bloemlezing, bevattende ten minste een goed deel van het voortreffelikste, door Gezelle in de onderscheiden tijdperken van zijn dichterloopbaan geschreven en door laagheid van prijs ook voor de minder bemiddelde, de student, de beginneling, niet langer onbereikbaar, - daarnaar werd, vooral sedert het toch noch altijd te vroege afsterven van de meester, van vele zijden gevraagd.
Dank aan Prof. Dr. G. Verriest, te Leuven, de trouwste vriend -, en aan Stijn Streuvels, de rijkbegaafde neef van de dichter, bezitten wij nu, in bovengenoemd boek, deze antologie.
Of zij alles bevat, wat wij - persoonlik - er graag in gevonden hadden en niets dat wij er hadden uitgeweerd?
| |
| |
Het is onze overtuiging, dat zij, zó als zij is, ruimschoots stof geeft tot tevredenheid evenzeer voor hen, die Gezelle noch niet dan bij name kennen, als voor degenen, die sedert jaren tot zijn vrienden en lezers horen.
De eerstbedoelden laat zij toe in ééns al de fasetten van Gezelle's veelzijdig talent te leren waarderen; de anderen vergunt zij, de meeste van de stukken, waar zij - tot aandenken aan het gesmaakte genot - een bewonderend kruisje hadden bijgezet - zonder veel of lang te moeten zoeken, opnieuw te genieten.
Dat vooral uit Tijdkrans en Rijmsnoer een ruime keuze gedaan werd, hoeft niet te verwonderen. Immers, dat deze twee lijvige bundels, waarin als 't ware het gehele Westvlaanderse landschap leeft in klank en maat van het beeldend, zingend woord, de vroegere verzamelingen van de dichter in meer dan één opzicht overtreffen, zal wel niemand loochenen.
Toch zal ieder, die weet wat echte lieriek is, met innige blijheid ook de meesterstukjes uit vroeger jaren terugvinden, uit Dichtoefeningen b.v. Het Ruischen van het ranke Riet, De Waterspegel, Pachthofschildering; uit Kerkhofblommen Het Kindeke van de Dood, verder O 'k sta mij zo geren, Een Bonke Verzen, Van de Wilgen, en noch andere.
| |
Giotto, bij F. Mason Perkins. - London, Bell & Sons, 1902.
Dit is het twintigste deel van de aantrekkelike verzameling Great Masters in Painting and Sculpture, waarop wij reeds in ons eerste nr de aandacht riepen. Het bevat twaalf hoofdstukken, waarvan het eerste gewijd is aan de voorgangers van Giotto, de elf andere aan zovele stadiën van zijn ontwikkeling of aan voorname groepen van zijn werken. Een enkel van deze elf, het voorlaatste, stelt de betekenis van de meester voor de kunst voor zijn land en zijn tijd vast.
Zoals al de andere delen van de reeks, bevat ook dit een kataloog van de voornaamste gewrochten van de behandelde meester.
Negen en dertig platen, daaronder één in fotogravuur, verduideliken de tekst.
| |
The Study and Criticism of Italian Art, by Bernhard Berenson. - London, G. Bell & Sons, 1902.
De zeven verhandelingen, welke de inhoud van dit lijvig werk uitmaken, zagen vóór verscheidene jaren afzonderlik het licht in enkele van de voornaamste bladen en kunsttijdschriften van America en Frankrijk, namelikin The New-York Nation en La Gazette des Beaux-Arts.
Voor ons. evenals voor zeker wel het grootste aantal van onze landgenoten, waren dan ook de meeste noch geheel nieuw.
De twee eerste, ofschoon weinig uitvoerig, zijn toch lezenswaard. In het eerste opstel wordt een en ander medegedeeld over de dokumenteere betekenis van de schriften van Vasari, die de auteur terecht noemt ‘the one great writer on Italian art’. In het tweede krijgen wij enige korte, doch zeer belangwekkende nota's over de illustrasies van Dante's Divina Commedia.
| |
| |
Van veel groter gewicht zijn intussen de vijf andere bijdragen, waarvan de laatste, Venetian Painting, chiefly before Titian, at the Exhibition of Venetian Art, de verhoudingen vertoont van een enigsins uitvoerige en doorwrochte studie.
Twee van de vier andere handelen over Correggio in verband met zijn te Dresden voorhanden schilderijen of naar aanleiding van het vierde eeuwfeest van de meester. Een andere maakt ons bekend met een kunstenaar, die de auteur ‘De Vriend van Sandro’ noemt, en die hij voorstelt als de maker van een gehele reeks vroeger aan Botticelli of anderen toegeschreven werken. In de vierde worden bekend gemaakt enige oude kopijen van verloren geraakte werken van Giorgione. In de vijfde, eindelik, vinden wij aantekeningen over de Venetianen Michele Giambono, Bartolomeo Vivarini, Carlo Crivelli, Alvise Vivarini, Andrea Solario, Cima de Conegliano, Marco Basaiti, Bartolommeo Montagna, Gentile Bellini, Rondinelli, Rocco Marconi, enz..
Zeer interressant mag het heten, dat - terwijl de Amico di Sandro oorspronkelik in de geest van Berenson niets was dan een soort van fiksie, een soort van denkbeeldig artiestenkarakter, ‘to show how it proceeded from, how it was influenced by, and how it influenced other such penonalities, - tans zekere geleerden, o.a. Herbert Horne, het voor waarschijnlik houden, dat werkelik deze fiksie... met een werkelike personalieteit, met een artiest, die geleefd en gewerkt heeft, overeenstemt.
Voor verscheidene of vóór hem noch niet of verkeerd toegeschreven schilderijen duidt Berenson een ander maker aan - meestal, naar ons voorkomt, op zeer ernstige, wel overwogen gronden.
Het boek is rijk geïllustreerd. Het bevat een vijftigtal reproduksies, waarvan een zevental naar Giorgione, vier naar Correggio, vijftien naar de Vriend van Botticelli.
| |
| |
| |
Helene Voigt-Diederichs. - Unterstrom. Gedichte. - Buchschmuck von J.V. Cissarz. - Leipzich, Eugen Diederichs, 1901.
Unterstrom
Von Cissarz
Unterstrom
Von Cissarz
Wie dit kleine boekje ter hand neemt, late zich, door het eerste stukje, Tau, niet tot een voorbarig oordeel verleiden. Blijkbaar geschreven, toen de gehele verdere inhoud persklaar was, opgevat als een soort voorrede of inleiding, steken deze paar bladzijden kopwerk inderdaad opvallend af bij de overgrote meerderheid van de daaropvolgende stukjes, ware, door het leven zelfingegeven lieriek gelegenheidsgedichten in de door Goethe aan
| |
| |
dit woord gegeven zin; vertolkingen van stemmingen en gevoelens, vol van een onmiddellikheid en onbevangenheid, die vooral bij een vrouw een ongewone aantrekkelikheid verkrijgen.
Unterstrom
Von Cissarz
Helena Voigt bezit de gaaf, om in de vrije natuur opgedane indrukken, aan woud en veld ontleende beelden, aan te wenden tot verduideliking van de fijnste rimpelingen van haar gemoed.
Möchte still in dämmerweichen Sehnen
wieder an den weissen Birken lehnen
draussen bei den sumpigtiefen Gräben,
wo im Frühlingswind die Weiden beben.
Elders:
Hinter mir die Nacht im schwarzen Kleide,
hinter mir liegt Not und Traurigkeit.
Sonne, Sonne, hörst du, dass in Freude
meine Seele dir entgegen schreit?
Soms vindt zij Stimmungsbilder,
| |
| |
die, evenals de Fichtenbaum van Heine, ware simbolen zijn:
Zwei Kerzen erglühten im Fenster,
die dritte stand einsam und hoch.
Sie wusste nicht, was für ein Trauern
ihr heimlich die Seele durchzog.
... Schamrot verglühten die Schwestern!
Sie selber blieb weiss und hoch.
Tot de beste dingen uit het boekje reken ik ook Mittagspuk, Du, Offene Gräber, Ueber die Strasse, Heimweh, Mainacht, Herbst, Lähmung.
Het bundeltje is met veel smaak gedrukt. Von Cissarz tekende er illustrasies voor, meestal naar motieven, ontleend aan de geboortestreek van de dichteres, de Noordduitse vlakte. Verder ontwierp hij verscheidene loofwerk-kransen, die de verzen als zovele lijsten omvatten. De tekst en de platen zijn in watergroen, het loofwerk in rezedageel gedrukt.
| |
Die klassische Kunst. Eine Einührung in die italienische Renaissance von Heinrich Wölfflin. - Mit 112 erläuternden Abbildungen. II. Auflage. - München. Verlagsanstalt F. Bruckmann. A.-G. - 1901.
Dit aan de nagedachtenis van Jakob Burckhard gewijde voortreffelik boek, legt nochmaals, voor de honderd en zoveelste maal, schitterend getuigenis af van de hoge ernst, waarmede men in Duitsland de kunsthistorie beoefent.
Het is geen volksboek; ook is het niet in volkstrant geschreven; de gehele en veel omvattende inhoud, van de inleiding af tot de gevolgtrekkingen en het slot toe, is een werk van rijpe studie en grondig onderzoek, ook wel als dusdanig, d.w.z. als wetenschappelik werk, bedoeld en opgevat, doch het onderscheidt zich in zover van vele andere werken van Duitse geleerden, dat het - tot op een heel klein tikje doktoralieteit na - zo geheel niet dor, niet pedant is! Wel integendeel! Het is geschreven in een niet alleen vloeiende, maar sierlike, en toch van alle gezwollenheid vrij blijvende stijl, en het bevat een rijkdom van recht oriezjienele, door waarof nieuwheid treffende gedachten, welke het maken tot een geheel, dat ik niet aarzel artistiek te noemen.
Ik ben het zeker niet op alle punten eens met de beweringen van de schrijver. Zo, om slechts dit éne verschil van mening aan te stippen, stel ik de gezamenlike kunst van het Quattrocento bepaald hoger dan die van het Cinqencento, waaraan hij de voorkeur geeft. Ook na lezing van zijn boek blijf ik overtuigd, dat de kunst van de jaren 1400 in het viervoudige opzicht van frisse oriezjienalieteit, rijkdom van fantazie, diepte van gevoel, rechtverstaan van en aansluiting bij de natuur, die van de jaren 1500 overtreft, ook al kan deze bogen op enkele personalieteiten van allereerste gehalte als Michelangelo, Fra Bartolommeo, Raffael, waarbij ik zelfs, op het spoor van Wölfflin zelf, gaarne Lionardo da Vinci wil noemen, al bestaat er in werkelikheid wel even veel grond om deze heel grote bij de Quattrocentiesten te rekenen als om in hem de eerste meester van de eigenlike klassieke richting te begroeten.
| |
| |
Toch is er uit Wölfflin's boek veel te leren en geredelik beken ik dan ook, dat ik - bovenstaand voorbehoud nu ter zij gelaten - de betekenis van mannen als Michelangelo, Fra Bartolommeo, vooral Raffael, thans veel beter en vollediger besef - dan vóór mij zijn werk bekend was. En zo zal het zeker wel meer anderen noch geschieden!
De bewering, dat de ‘klassieke’ kunst op de keper beschouwd niets anders is dan de natuurlike voorontwikkeling van de vroeg-renaissance; dat zij daarenboven veel meer dient opgevat te worden als een volkomen vrije uiting van de aangeboren kunstzin van 't Ietaljaanse volk, dus als een soort van navolging van de Antiek, stem ik geheel en al bij - ook zal die zeker, na de voortreffelike bewijsvoering welke de schrijver er van geeft, - opgang maken.
Deze bewijsvoering nu - zij is de gehele inhoud van het 272 bl. omvattende boek, m.a.w. de krietiese beschouwing van het betrekkelik korte tijdvak, 1500-1525, dat door de ontwikkeling van de klassieke stijl te Florentië en te Rome wordt ingenomen.
Dat het niet licht valt, zelfs in een tamelik ruim toegemeten bestek, een ‘Gesamtanschauung’, een door aanschouwelikheid treffend algemeen overzicht te geven, o.a. omdat de meesterwerken van het bewuste vierde-eeuw zo heinde en ver verspreid zijn en de vruchtbaarheid en veelzijdigheid van de grote meesters, die wij al noemden, zo ongemeen groot waren, valt licht te begrijpen. Dat zulk een taak echter in geen enkel opzicht te zwaar kan wezen voor de auteur van dit boek, blijkt uit de buitengewone bondigheid, - die van een meester, die de door hem verkozen stof volkomen onder de knie heeft, - waarmee hij in een Vorgeschichte van zowat 15 bladzijden, de betekenis van de Ietaljaanse kunstschildering van Giotto tot Lionardo heeft geschetst.
Het voortreffelikste van de twee delen, waarin het boek gesplitst werd, is naar mijn bescheiden oordeel, niet het eerste of historiese, maar het tweede, het bespiegelende, waarin op uitmuntende, tegelijk heldere en verheven wijze, de nieuwe levensopvatting, die de aanvang van de 16e eeuw kenmerkt, en het uit die opvatting ontstane nieuwe schoonheids - en vormiedeaal, worden omschreven.
Die kl. K. is met onberispelike smaak uitgegeven. De platen, met uitnemend verstand gekozen, zijn de roem van de firma Bruckmann in elk opzicht waard.
| |
The British Artist series. - The english Pre-raphaelite Painters, their Associates and Successors, by Percy Bate. - London, Belland sons, Yorkstreet, 1901, 2d edition.
Kan men wel een juiste kijk hebben op de stromingen in de West- en Middeleuropeese kunstbeweging van de laatste twintig jaren, zonder de pre-rafaëlietiese groep, die op die beweging een zo machtige invloed oefende, enigsins van nabij te kennen? - Wij geloven het niet. Niet alleen in het land, neen, de beide landen, welke tot
| |
| |
vóór een paar jaren het meest rechtstreeks en onmiddellik, tevens het liefst voor de Engelse influensies openstonden, Zuid- en Noord-Nederland, maar zelfs in Duitsland, Oostenrijk, Hongarije, ja, in Frankrijk en Ietalië,vertoonde de kunst in de laatste tijden onmiskenbare sporen, - zowel uit- als inwendig, - van die inwerking. Het - zonder de platen - 122 bl. beslaande boek van Bate is een zeer gewenste gids voor al degenen, die het pre-rafaëlisme willen leren begrijpen. Wat er 't iedeaal en de grondbeginselen van waren, - wie de broederschap stichtten, wie er de meest gezaghebbende vertegenwoordigers van zijn, - welke strevingen van buiten er machtig over werden, en eindelik, bij welke kunstenaars van de laatste tijd wij òf de geest, òf de werkwijze, òf enkel de geliefkoosde onderwerpen, òf... alle drie tegelijk noch aantreffen, dat alles wordt ons, bondig en klaar, recht op de man af, uiteengezet.
Meer dan honderd illustrasies, waaronder twee fotogravuren, zijn als zovele levendige dokumenten aan de tekst toegevoegd. Zo al niet van alle, dan mag toch van de meeste gezegd worden, dat zij oordeelkundig gekozen zijn. Tot de beste van deze verlichtingen rekenen wij: Luther te Erfurt naar Sir Noel Paton, Burd Helen naar W.L. Windas, The Waters of Lethe van Spencer Stanhope, The Ramparts of God's House van J.M. Strudwick.
| |
Shakespeare's Histories and Poems. - Shakespeare's Tragedies. - Shakespeare's Comedies. - George Newnes Lim. - Southampton Street, London W.C. - MDCCCCI. - 976 + 1066 + 964 bl.
Deze drie deeltjes vormen te samen, wat het kataloog van de uitgever Newnes noemt: The Pocket-Edition of Shakespeare. Zij zijn gedrukt op zulk dun papier, dat de meer dan drie duizend bladzijden of 1500 velletjes, welke zij bevatten, te samen, enkel ingenaaid, juist zouden dik doen als b.v. het Verklarend Woordenboek van Bal, of het kleine woordenboek van Larousse. Toch behoudt het papier dikte genoeg, om te voorkomen, dat de tekst van de ommezijde te zeer ‘doorzwarte.’
Elk deel is versierd met een tietelplaat van Edm. J. Sullivan, beurtelings de dichter als schrijver van historiese drama's, van treurspelen en van blijspelen voorstellend, en een glossarium besluit het laatste deel.
Een keurig lederen bandje met stempeldruk in goud geeft aan deze zeer billike volksuitgaaf een werkelik aristokraties uitzicht.
| |
| |
| |
A. Philippi. Die Kunst des 15. und 16. Jahrhunderts in Deutschland und den Niederlanden. Nr 7-9 van de Kunstgeschichtliche Einzeldarstellungen. - Rubens und die Flamlaender. Nr 12 van dezelfde verzameling. - Die Blüte der Malerei in Holland, 1e deel. Nr 13 van dezelfde uitgaaf. - Leipzig, Verlag von E.A. Seemann.
Om al dadelik het bewijs te leveren, dat wij de zeer grote verdiensten van de hierboven genoemde werken weten op prijs te stellen, zullen wij de wens uiten, dat een of ander ondernemend Noordnederlands uitgever, of - en waarom niet? - een of ander over een flinke begroting beschikkende vereniging als Het Nut of Het Willemsfonds, een geoefend vertaler met de taak gelaste, deze boeken in het Nederlands over te brengen.
Opgevat naar een grotendeels nieuw plan, dat ons voorkomt, uitnemend geschikt te wezen, om - eindelik - niet enkel het treffend parallellisme tussen de ontwikkeling van de onderscheiden Hoog-, Middel- en Noordduitse scholen en de Vlaamse en Hollandse, maar tevens, de zeer grote geestverwantschap, die tussen deze alle bestaat, te doen uitkomen; geschreven in een wel eenvoudige, maar geensins onschone en vooral heldere taal; ontlenen deze delen vooral waarde aan de grondige studie, welke de schrijver gemaakt heeft niet alleen van de geschriften van de beste hedendaagse kunsthistorici, als Bode, von Tschudi, Burckhardt, enz., maar tevens van een zeer aanzienlik aantal oorspronkelike scheppingen van alle door hem behandelde meesters.
Ook stellen wij met ingenomenheid vast, dat het oordeel, door Philippi geveld over de wezenlike waarde van scholen en enkele artiesten, in de meeste gevallen als zeer gegrond mag beschouwd worden.
Daarenboven zijn deze Einzeldarstellungen versierd met een zo ongemeen talrijke en door de band zo gelukkige keus van platen, dat zij er als het ware mieniatuur-muzea door worden. De lezer stelle zich voor, dat nos 7-9 niet minder dan 292, no 12 van de reeks 182, no 13 eindelik 176 platen bevat.
Zulke boeken kan men niet genoeg verspreiden. Meer dan misschien iemand denkt, dragen zij er toe bij, niet alleen belangstelling voor de kunst op te wekken, maar tevens te leren zien, genieten en oordelen.
Intussen, hoeveel wij in Philippi's werk ook te prijzen vinden, toch troffen wij er ook hier en daar dingen in aan, welke het ons niet mogelik is, te billiken.
Daar gelaten de volgens onze bescheiden mening volstrekt valse bewering op bl. 3, nos 7-9, als zou ‘die Architektur für die Kunst am wenigsten bedeuten;’ en ook deze, ten minste erg gewaagde, op dezelfde bladzijde, dat er in het Noorden van Europa, van de aanvang van de Renaissance af ‘keine monumentale Architektur die die Plastik hätte an sich ziehen können’, meer bestond, - wat zou doen veronderstellen, dat er in de tweede helft van de 15e en in de eerste van de 16e eeuw geen belangrijke, voor de uitvoering van dekoratieve werken geschikte kerken meer werden gebouwd; - daargelaten noch een paar onvolledigheden, als op bl. 4, laatste alinea, het noemen van de Brabanders alleen, waar ook Vlamingen en Limburgers dienen vermeld te worden, en op bl. 5, geheel bovenaan, het zeggen, dat de Nederlandse steden in de 14e en 15e eeuw ungestört durch Krieg und Fehde zouden gebleven zijn; zullen wij hier, alleen om te doen uit- | |
| |
schijnen met welke belangstelling wij de drie aangekondigde delen hebben gelezen, een paar plaatsen aanhalen, welke, naar wij meenen, in een volgende druk zouden dienen herzien te worden.
Op bl. 38-49, waar gehandeld wordt over van der Weyden, blijven onvermeld verscheidene werken van deze meester, welke nochtans door de voortreffelikste esteten beschouwd worden als meesterstukken. Wij bedoelen de heerlike Pieta uit het Brussels, - noch andere uit het Haags en het Londens muzeum en uit de verzameling Kann te Parijs.
Een dergelike aanmerking is te maken met het oog op de werken van Bouts, v.d. Goes (van deze worden de te Antwerpen en Brussel voorhanden werken niet vermeld), de Meester van Flémalle (van welke o.a. te Brussel wel 4 werken zijn, één bij de gebr. de Somzée en drie in 't muzeum), Memlinc (zijn beste portretten zijn niet genoemd), enz..
Op bl. 66 wordt Memlinc voorgesteld als kurz vor 1460 Rogiers Schüller. Waarop dit zeggen berust, wordt niet medegedeeld tot ons zeer diep leedwezen.
Over de toch wel zeer interessante meester van het huis d'Oultremont wordt nergens gesproken. Dit nu is wellicht toe te schrijven aan het feit, dat het bewuste boek vast vóór 1898 geschreven werd. Wij trekken daarom de aandacht van de geleerde schrijver op de biezonder merkwaardige Nos 537, 538 en 539 in het heerlik Brussels muzeum.
Meer dan dit alles komt ons bedenkelik voor, wat de heer Philippi zegt in het dritte Buch, namelik over Quinten Metsys.
Het gaat toch niet aan, zonder enig verder bewijs te verzekeren (bl. 337): ‘Er muss um 1460 geborden worden sein, kann also nicht eine ùnd dieselbe Persönlichkeit sein, mit dem gleichnamigen, 1466 in Löwen geborenen Kunstschmied.’
In Nederland is het nu toch door de meesten aangenomen, dat Quinten wel degelik in 1466 en wel te Leuven het daglicht aanschouwde, en zelfs dat hij een tijdlang als kunstsmid naast zijn vader aan het aanbeeld stond.
Op bl. 339 lezen wij: ‘Ihm, der zuerst kam und der sie (d.i. die Formsprache der italienischen Renaissance) glänzender und ungleich feiner anzuwenden verstand als die andern, musste die Gunst des Zeitgeschmacks doppelt zu teil werden. So wurde er der berühmteste Künstler der Niederlanden...’ Is het aan te nemen, dat Metsys, zo heel veel te danken heeft aan zuidelike invloeden?
Op dezelfde bladzijde wordt gezegd: ‘Die Erfindung des Annenaltars wird von Q.M. einem älteren Holzschnitt oder Kupferstich entnommen sein.’ Ons is geen Nederlandse prent van die aard bekend, welke Quinten had kunnen navolgen in de groepering van het grote triptiek uit het Brussels muzeum.
Enige regels verder, het landschap in deze schepping besprekend, zegt schrijver: ‘Patinir malte ähnliche, und der könnte ihm auch hier geholfen haben.’
Wij nemen aan, dat Patenier werkelik meewerkte aan enkele landschap-achtergronden van de grote Leuvenaar, zo o.a. aan dat
| |
| |
uit no 300, Brussel, maar juist niet aan dat uit het middenpaneel van De Legende van Sinte Anna.
Ook zijn het geen Kupferstiche, doch op perkament gedrukte en met de hand geënlumieneerde santjes of beeldekens, die naast het kindje op de vloer liggen.
Noch wagen wij het, de auteur attent te maken op de treffende overeenkomst, welke de Berlijnse Maria op de Troon, fieg. 220, bl. 348, oplevert met een schilderij, dat, in 1899, te Rome op de veiling Pallavicino-Grimaldi in de Galerie Borghese voorkwam. Dezelfde vrouw komt ook voor in de Magdalena uit het van Ertbornkabinet te Antwerpen.
P. de M.
|
|