Kunst en Leven. Jaargang 1
(1902-1903)– [tijdschrift] Kunst en leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdB. Noord-Nederland.Uit den Haag.In de laatste maanden kwamen hier eenige belangrijke tentoonstellingen en veilingen voor. Om met den oudsten in tijd en leeftijd te beginnen: J.H. Weissenbruch. Wat 's mans artistieke physionomie betreft, daarover sprak de Ned. Spectator in 'n korte necrologie aldus: ‘Zeer werkzaam is deze bizondere kunstenaar geweest. Hij heeft geploeterd, gezwoegd, gesjouwd tot hij er was, sudavit et alsit. En het is nog niet zoo héél lang geleden, dat zijn verdiensten algemeen werden erkend. Zijn werk had eene eigenaardige bekoring van rust, grootheid, wijdheid. Hij ademde, artistiek gesproken, in het wijde. Zijn stranden, waarin alles meewerkt tot een sobere harmonie met de wijdwelvende lucht er boven, waarin een paar witte wolkjes vlossig rusten, zijn meesterlijke aquarellen uit NoordenGa naar voetnoot1 met de ten horizon glijdende effene plassen en “'t ruischen van het ranke riet”, zijn stemmige interieurs: alles is tonig, sterk, voornaam. En mochten ze al eens wat erg schetsachtig, er op gesmeten, ja wild lijken, ze droegen met dat al de kenmerken van een verholen-bevende impulsie, van 't krachtige van een temperamentvol mensch, van een waar artiest’. En in een korte vergelijking tusschen Gabriël en dezen schilder zegt hetzelfde blad: ‘Is Weissenbruch de stormende epicus van ons polderland en onze plassen, waarboven hij zijn geweldig-varende luchten slingerde, de stoere zanger van land en water in meer bewogene momenten’ (hier heeft Schr. blijkbaar aan Weissenbruchs meer geweldige uitingen gedacht), ‘Gabriël is de stille lyricus, wiens blij-ontroerde verrukking zachte liederen zingt, en land en lucht en water verheerlijkt in hymnen van innig-eenvoudige vroomheid.’ De tentoonstelling van Weissenbruchs nagelaten werk in Pulchri vóór de veiling was een trouwe afspiegeling van het hierboven gezegde en voor menigeen een openbaring. Schrijver dezes heeft herhaaldelijk de verzameling nauwlettend bekeken, en vond telkens weer nieuw moois en belangrijks. Zoo een Zeestrand: simpel, breed, vol zee-openheid en ziltig-prikkelende ruimte, weidsch en grootsch onder de witdoorwolkte luchtwelving; een Melkuur: een heerlijke roomblanke koe met zonnespeling in het loof op den achtergrond; Tegen den Avond: een zachte trilling van avondlicht, heimlijk schuilebevend om de dingen, met een mooi kijkje onder 't brugje door en de rechts in den achtergrond teeder van avondschemer doorwaasde en van avondmelodie doorzongen boomgroep; In den Polder, een stukje van 1860, allermerkwaardigst voor dien tijd, sober en breed, vol stemming en zachte melancholie; de gevallen uit Noorden forsch en krachtig, met breede, zekere toetsen, de witte ophaalbrug te voorschijn | |
[pagina 47]
| |
lichtend uit boompartij en huisjesrij; Zonnige dag: een innig-fijn schilderijtje, in blij geluk neergeneuried op het doek: een groote, doorspiegelde plas met achtergrond gaande van oranje huizendakjes tot vaalgroene bosschages, rechts een pittige boot en 'n hoop takkebossen, de lucht fijn- en lichtbewolkt; en welk een contrast tusschen de volgende twee: Een stoomgemaal, zonnig, frisch, vroolijk en vriendelijk, en daarboven Boerenwoning: melodisch-grijs en droomerig. Een havenkade, onaf, voorzien van van atelierstempel, maar welk een grootsche pracht in deze schets, een apocalyptische droom, een grandioos visioen, waarin de huizenrijen en het waterbekken in hun midden de beker worden voor den gulden avondwijn, het bed waarin het allesbeheerschende glorieuze avondlicht nederdaalt. Onder de aquarellen waren er eveneens prachtige. Stille, ruimgrijze strandgevallen, duinige landschappen met vèr-verschuivende plans, voortgolvende tot in fijnen horizon, een brug te Noorden, gamma van teer-grijs blauw, met lichte wolk, stil hangend in het wijde uitspansel. De geïllustreerde beredeneerde catalogus, bewerkt door H. de B., bevatte een kundig en sympathiek geschrevene waardeering van Weissenbruchs kunst. Later hadden wij een Rink-tentoonstelling in Pulchri. Het voorwoord van den catalogus, geschreven door de Josselin de Jong, begint aldus: ‘Voor de derde maal in dezen winter zijn Pulchri Studio's zalen wederom gevuld met het werk van een overleden schilder - op Gabriël en Weissenbruch volgt thans Paul Rink. Zoo de beide voorafgaande tentoonstellingen ons dankbaarheid en bevrediging gaven, daar zij den levensarbeid toonden van twee meesters, gekomen tot de volste rijpheid, hier kunnen wij niet zonder weemoed staan, voor het zoo vroeg afgebroken oeuvre van dezen begaafden kunstenaar, die te weinig mocht oogsten van hetgeen hij met taaien arbeid gezaaid heeft.’ Rink schijnt bij zijn medeschilders niet veel waardeering te vinden. Men vindt hem veelal ongevoelig en droog. Werkelijk bestaat er in een deel van zijn werk aanleiding tot dat verwijt. Rink kòn iets korreligs en zanderigs hebben, maar het gaat niet aan al zijn werk als zoodanig te doodverven. Zijn werk vertoont in ieder geval een stoere, kalme kracht en een buitengewone eerlijkheid Op de tentoonstelling noteerde ik o.a. een Sluis te Enkhuizen, eenvoudig en stemmig-blij, Grijs weer, met prachtige figuren van visschers in den voorgrond, De Klok, met een warrelend gewemel van masten en takelwerk der schuiten achter de alles beheerschende klok, waartusschen de witgekopte steigerpalen aan de schoeiïng van de haven, Mist, visschers op een kade, een mooi en voornaam geheel van gedempte tonen, Van het melkvee komende, één jubeling van kleur, vrouwen en meisjes in bonte dracht met melkemmers aan de jukken in een frissche, lichtende, vroolijke wei; zoo was er ook een vlakke, losse aquarelschets Melksters, prachtig van typeering en beweging. | |
[pagina 48]
| |
Onder de binnenhuizen trof er een, Volendammer interieur, veel gedempter van toon dan de andere; oprecht en frisch is het groote doek Bruiloft te Volendam, dateerend van 1903; De Verkooping van 1897 is sober en tonig; van 1890 dateert het kleurwemelende Bloemencorso te Parijs. Van nog vroegeren datum zijn o.a. De Processie te Madrid, Sevilla en andere stukken uit Spanje; Printemps verbeeldt een door 'n woud schrijdende jonkvrouw, in een waas van mysterie, zacht aangeduid door naar de borst gehevene linkerhand; zeer mooi is Engelenburg te Rome (1888) en sterk en frisch van kleur de studie Vruchtenmarkt te Verona; het Canal grande te Venetië was niet zoo fel als een dergelijk geval van Klinkenberg, maar even stevig en minder suikerachtig; de schilderijen-groep kan gevoegelijk gesloten worden met de vermelding van het zeer mooie Zondagmiddag te Volendam. Onder de aquarellen boeiden me vooral de typen van zeerobben, grofgeknuist, in hun oliejassen en zuidwesters. Een Visscherman was als een stormdaemon omfladderd door stormvogels onder een stormlucht; een ander zat in zijn schuit met de geweldige, knokige hand aan 't roer als een Charon, een derde op Bij Stormweer (1901) was wat men zou kunnen noemen één bonk weer, verruigd en verruwd en geteisterd en verweerd, een deel van de grauwe atmosfeer om hem. Maar ook de aquarellen getuigden van de veelzijdigheid van den kunstenaar, en als een mooie schets herinner ik me nog Straattypen. Bij Preyer was een kleine tentoonstelling van werken door J.B. Jongkind ingericht. Jongkind leefde van 1819-91, was eerst leerling van Schelfhout en ging ±1850 naar Parijs, waar hij een tijd lang werkte onder Isabey. Hij vestigde zich in Frankrijk, maar onderhield door studiereizen de gemeenschap met Holland. Hij heeft veel invloed gehad op de Fransche impressionistische schilders uit de tweede helft van de negentiende eeuw. In '82 schreef De Goncourt: ‘Une chose me frappe au Salon: c'est l'influence de Jongkind. Tout paysage qui a une valeur, à l'heure qu'il est, descend de ce peintre, lui emprunte ses ciels, ses atmosphères, ses terrains: cela saute aux yeux.’ Ja, in een suffen tijd was Jongkind wel eenigszins een uitzondering; hij voelde instinktmatig afkeer van 't Schablonenhafte, 't receptmatige in de kunst van die dagen, en zelfs deze kleine collectie doet zien, dat hij naar iets anders zocht. Intusschen, mocht men geen andere gegevens hebben om zijn tijd van leven en werken te bepalen, dan zou zijn stoffage 't kunnen verraden, die is nog echt uit de zestiger jaren. Op zijn vroegere stukken komt die trouwens ook meer voor dan op zijn latere. Het vroegste hier aanwezige schilderij dateerde van 1854, Le Pont, een groote stellage donker gehouden met een lichte huizenrij er achter en links in den voorgrond schuiten en visschende kereltjes, verder een klein maar rein schilderijtje, La Rue St. Jacques (1861), eenige gezichten uit Honfleur ('65 en '66), een mooi gezicht op Over- | |
[pagina 49]
| |
schie ('73), een Port d'Amsterdam ('69) dat meer van Dordt had, Rotterdam, La Kuit ('70) ruig en breed, van sombere kracht. Tot de beste hoorden wel een maanlicht La route, effet de nuit (1865), een stukje van open, eerlijke bekoring, wel wat ruig en schetsachtig, maar waarin onbevangen was gestreefd naar de wedergave van het moment, en Rotterdam van 1885, een gracht van de stad in grijzen toon, stil en rustig, gezien inteere droomstemming en werkelijk met veel meer Stimmung er in dan in de andere stukken van Jongkind. Bij Buffa, waar een kleine collectie van moderne schilders is bijeengebracht, o.a. mooie Willem Marissen, o.a. een stukje van 'n 25 jaren her, een koetje in de weide dommelend, heerlijk beschenen door de zon, die streelend langs de roomblanke huid gaat. Het gras heeft niet de sappige en vonkelende kleur van den lateren tijd, maar is zachtgroen, en alles is in meer teeder licht en in kalmeren toon gehouden dan de zoo bekende feesten van kleur uit de laatste jaren. Verder een mooi klein stukje van C. Bisschop, lezend vrouwtje, stemmige Gabriëls, een poëtische teekening van de Bock, landschap bij maanlicht, een prachtige Isaäc Israels, ezeltjes aan 't strand, 't zacht geelbruin van het voorste dier een deftige harmonie vormend met de strandtinten, het rood van de rijdende meisjes en het blauw der van witte schuimkopjes doorrilde zee. Ten slotte kan ik nog vermelden een zeer fijntonig schapenschilderij van Ter Meulen, een uitstekend staal van dezen meester, een stilleven van Hijner, kreeft met groen potje tegen een stil fond, een klein stukje van Evert Pieters, zoogende moeder, mooi en warm van toon en stemming, een knap binnenhuis van H.J. Melis en een flinken Dankmeyer, krachtig en vol van kleur en zonder de ruwheid die 't werk van dezen schilder, die met dat al een frisschen kijk heeft, wel eens kon ontsieren. Maurits Waldman. |
|