| |
| |
| |
A. Zuid-Nederland.
IV. De Driejaarlikse te Brussel, 1903.
Nooit zijn wij zozeer overtuigd geweest als nu, dat het hoog tijd is, de inrichting van onze grote offiesjele tentoonstellingen toe te vertrouwen - niet aan een door de tentoonstellenden zelf gekozen jury van kunstenaars, maar aan een eigenmachtig door het departement van schone kunsten benoemde keurraad van ten hoogste vijf à zes kunstkenners, aan wie volmacht zou verleend worden, om - niet zoveel werken als zij het zouden goed vinden, maar ten allerhoogste een bij voorbaat bepaald getal, - laten wij bij wijze van voorstel zeggen: zes honderd, namelik vier honderd schilderijen, honderd beeldhouwwerken, honderd pastel-, waterverf- en andere tekeningen en gravuren, - saam te lezen uit de 1800 en soms meer ‘proeven’ van alle gehalte en aard, welke geregeld worden ingeleverd.
Men heeft gezegd en geschreven, dat het Salon van 1903 een van de minst geslaagde was, die men hier te lande zoal inrichtte. Dat het inderdaad ver achter stond bij het laatste salon van Gent, is onbetwistbaar! En toch zou men de bal al deerlik misslaan, indien men beweerde, dat het aantal van de te Gent voorhanden ‘betere’ dingen dat van de nu te Brussel bijeengebrachte merkelik overtrof! Zeker, dat een gehele groep van onze beste artiesten, - o.a. die van Gent, Baertsoen, Buysse, Claus, Delvin, verder Frederic, Mellery, Luyten, Mertens, Struys, van Aken, Verhaeren - zich van alle deelneming onthielden, ontroofde aan het Salon van 1903 al bij voorbaat veel van zijn luister; maar daarom te beweren, dat de tentoonstelling hoofdzakelik uit middelmatige en onbeduidende werken zou bestaan hebben, is vlakaf vergeten, dat artiesten als Baseler, Emile Berchmans, Frans Charlet, Fr. Courtens, Alfred Delaunois, Delville, H. de Smeth, P.J. Dierckx, Aug. Donnay, Ensor, Franck, Farasijn, Gouweloos, Hens, A.J. Heymans, Laermans, Looymans, Marcette, Mathieu, Meyers, Rassenfosse, Rosseels, Jakob Smits, W. Vaes, Frans van Leemputten, Verhaert, Verheyden, Edm. Verstraeten, R. Wijtsman onder de schilders Baudrenghien, Boncquet, de Rudder, Dillens, Lambeaux, Lagae, Lévêque, Meunier, Rombaux, Rousseau, onder de beeldhouwers, er aan deel namen.
En viel er, buiten het werk van deze meer bekenden, niet meer dan één voortreffelik debuut van jongeren aan te halen?
En waren de inzendingen van enkele, wij bekennen het, dungezaaide vreemdelingen, zo geheel waardeloos?... Rodin, Blanche, Bartholomé, Roll, Paul Rink, Stiévenart, R. Macaulay-Stevensons, Denis, Francis Newbery, Kampf, Spenlove-Spenlove, die namen protesteren toch luide, dunkt ons, tegen beweringen als de hierboven bedoelde.
Naar onze mening is de waarheid deze:
De onbetwistbare meesterstukken, de scheppingen van hoge vlucht, bestand tegen tijd en mode,
| |
| |
mogen in dit laatste salon al even zeldzaam zijn geweest als in àl de voorgaande; een kleine honderd stukken van wezenlike verdienste, daaronder een paar dozijn van meer dan gewone en een vijf of zes van zeer, zeer hoge waarde, waren er gemakkelik te ontdekken... Ongelukkiglik - en hier stuiten wij voor de zoveelste maal op de gebreken, onafscheidelik verbonden aan de noch steeds gebruikelike wijze van inrichting - hingen deze werken.... verloren, onvindbaar tussen de meer dan duizend andere, waarvan wij maar liever niet zullen gewagen.
Als ik, mijn ogen dicht knijpend, mij nu wil herinneren, welke kunstwerken op mij een enigsins duurzame indruk hebben teweeggebracht, dan zie ik, al duideliker het een dan het ander, in de allereerste plaats en boven, ver boven al het overige, Rodin's Burgers van Kales, dan de beeldhouwwerken van Victor Rousseau, Rombaux, Lagae, Lambeaux, de schilderijen van Heymans, Laermans, Delaunois, Fr. Charlet, Courtens, E. Berchmans, Smits, Verheyden, Dierckx, Franck, en - op gevaar af van te verbazen, wil ik het zeggen, omdat ik het zo meen, - van twee schilders, die ik tot nu toe niet kende, Leo en Gustaaf de Smet, beiden van Gent.
Ik zal niet beweren, zooals anderen deden, dat Heymans met zijn Stralende Nacht van dit jaar, - eigendom van de heer E. Wouters-Dustin - al zijn vroegere en daaronder zulke heerlike vertolkingen van maan- en sterrenlicht heeft overtroffen; een bladzijde vol poëzie, neen, muziek, waarvan de tedere overgangen aandoen als de trillingen van een notturno van Chopin is het werk zeker.
Laermans' Ongeroepenen, als kleur even rijk en krachtig als zijn beste vroegere schilderijen, overtreffen deze wel alle door de voortreffelike, kranige tekening en de diepe, het leven afgekeken karakteristiek.
Alfred Delaunois zond, benevens al van vroeger bekende akwarellen, drie landschappen, behorende tot zijn reeks: Au Pays monastique, vol brede en wijde horiezonnen, krachtig en eigenaardig van lijnen, en van een wel zonderlinge, bijna wilde, maar diep aangrijpende kleur.
Van Frans Charlet bewonderde ik zeer, haast even zeer als zijn heerlike akwarellen van vroeger, De Weduwnaar, Notturno, enz., het Cadran doré, een diep gevoelde, innig poëtiese herinneringsviezie van een hoekje van Amsterdam, een stuk, dat men wel voor een muzeum had mogen aankopen.
De Luikenaar Emile Berchmans vertoonde nooit even geslaagd werk als zijn drie pasteltekeningen, Avondschemer, Amoroso, - ook, ofschoon wat minder volmaakt, In de Wind. Dat zijn drie kleurgedichten, wel Frans, bijna achttiendeeuws - Frans van opvatting, maar in de volste zin van het woord werken van schoonheid, van een aristokratiese schoonheid, waarvoor het gemeen niet vatbaar is.
Smits en Courtens, - tegenvoeters bijna, - ontmoetten elkander op een en 't zelfde punt: beiden bereikten hier wel het hoogste, wat zij als koroliesten geven
| |
| |
kunnen, Courtens in zijn brutaal naar de natuur gedane Zeug met Biggetjes, Smits in zijn prachtig Landschap met de Molen, zijn Stal met het Rembrandtieke geschemer, en dat Binnenhuis met zijn zo bij uitstek distinksie-vol grijze muurtoon.
Verheyden, ditmaal minder gelukkig in zijn portretten, overtrof zich zelf als landschapschilder in Julie. Zulke fijne vertolking van licht zagen wij in jaren niet meer van deze uitstekende schilder.
Lucien Franck zond impressies, welke, achter hun alleen uiterlike vluggedaanheid, een verbazende kennis van de natuur, een uitzonderlike juistheid van zien verbergen. Als weergevingen van ogenbliks - indrukken overtreffen Septemberavond en Avondschemer alles, wat het salon oplevert.
Verbazend is de frisheid, de vast jeugdige frisheid van indruk en kleur, welke de meer dan zeventig-jarige Jaak Rosseels bereikte in zijn Oude Vesting, Herfst en Op Wacht, drie dingen, die wel degelik tot zijn beste mogen gerekend worden.
Meyers deed mij, ditmaal, met zijn drie goed geslaagde landschappen, veel werk van minder gehalte uit de laatste jaren vergeten. In zijn Stille Avond en zijn Uur van Vroomheid herkende ik de fijngevoelige dichter, die destijds zo menig mooi notturno voltooide.
Mocht Le Mayeur mij vroeger maar zelden bevallen, ditmaal zag ik met genoegen zijn Regenboog, Wolk en In het Zeegat, drie doorwrochte stukken, die, zonder meesterwerken te zijn, toch ten zeerste voldoen.
Van Gilsoul, die ik noch altijd meer diepte blijf toewensen, waardeer ik vooral het Kanaal bij Brugge. Breed gezien is het zeker; de kleur bevalt op het eerste gezicht ook; maar.... oppervlakkig blijft het toch, en dit is des te meer te betreuren, daar de kunstenaar al vóór jaren bewijzen leverde, dat hij ook intens weet te zijn.
Mooi zijn van Dierckx (P.J.) De Spinsters, zowel in het opzicht van de tekening als in dat van de kleur. Toch is deze artiest vooral als koloriest vooruitgegaan. Met zijn Bijbellezen is dat stuk wel het rijpste en mooiste, dit hij al gaf.
Ensor's Stilleven is mij wat bleek, wat flauw; maar heerlik is zijn Oude Visser, een verbazend knap stuk werk, zoals hij het doen kan.
Onder de voor 't eerst opgetredenen noemde ik Leo Desmet en Gustaaf de Smet. Beiden hebben met elkaar dit gemeen, dat hun kunst ons terugvoert tot de psykologiese landschapsvertolking van Albrecht Baertsoen, van wie overigens de invloed zich tot in Duitsland en Oostenrijk doet gevoelen. Alleen schilderen zij in een veel somberder, noch wel enigsins zó gewilde gamme, - voorlopig enkel, denk ik, want beiden hebben een te goede kijk op de dingen, om niet eerlang naar meer lichtklaarheid te streven. De Smet is intussen minder diep dan Desmet: zo intiem als deze het deed in Na de Regen en Avond weet gene geen stemmig uit te spreken.
Een begaafd beginneling is ook Jan Bogaerts: zijn Zwanen doen aan als een bladzijde uit een sprookje van Maeterlinck, en zijn
| |
| |
portret van Mej. B. is lang niet kwaad.
Ook Edgard Delaunois, een jongere broeder van de rijkbegaafde Alfred, Victor de Buck, A. van Beurden, Posenaer, Mej. Cécile Douard, Huibrecht Luns, Emile Jacques, Jozef François, rekenen wij tot de belovende jongeren.
In 't vak van de religieuze schildering valt niet veel te vermelden! Delville's Mens-god, niet Godmens zoals 't kataloog het noemt, is een werk vol schitterende hoedanigheden, en toch, als geheel, niet geslaagd! Deze rijkbegaafde kunstenaar schijnt al meer en meer de weg op te gaan, die Wiertz volgde, en die leidt naar holle deklamasie en aanstellerigheid. Lambert's Barrabas is een eigenaardige samenstelling, doch onrijp van vorm. Van harte wens ik, dat deze talentvolle jonge man eerlang met een stuk optrede, waarin uitvoering en iedee op één hoogte staan.
Verscheidene, daaronder zeer verdienstelike artiesten, zonden enkel of hoofdzakelik stukken, welke ik reeds in andere tentoonstellingen ontmoette: Baseler, Hens. Verhaert, Walter Vaes, van Leemputten, Th. Verstraete, H. de Smeth, Looymans, van Mieghem, de Jans, Joors, Baes, Aloïs de Laet, enz....
Verder vermeld ik noch de inzendingen, soms door uiterst ongunstig geplaatst-zijn nauweliks te waardeeren, van Arm. Apol, G. Bal, Binard, Fr. Bulens, L. Cambier, E. Carpentier, Coppens, de Gouve de Nuncques, Am. Degreef, Fr. Dehaspe, E. Dejans, W. Delsaux, A. Donnay, Farasyn, Gaudy, Gouweloos, Haeck, Hamesse, Hazledine, Ch. Houben, Leempoels, Lemmers, Marcette, Marcotte, M. Melsen, Pinot, Pirenne, Rul, Mej. Stas de Richelle, Louis van Aken, E. van Cauwelaert, E.P. Verstraeten, Willaert, F. Willaert en R. Wijtsman.
Rodin's geniale groep is al te zeer bekend, om ze hier uitvoerig te bespreken. Ik wil er alleen van zeggen, dat zij, in haar schijnbare ongekunsteldheid, neen, in haar schijnbaar opzettelik warszijn van alle regels en tradiesies, een schepping is niet alleen van ongeëvenaarde oorspronkelikheid maar van vast klassieke, - dit woord gebruikt in de zin, welke men er aan geeft als men b.v. de Niké van Samos klassiek noemt, - volmaaktheid.
Ook Rousseau's gehele inzending laat ik onbesproken: zowel zijn meesterlik fontein-ontwerp, Les Soeurs de l'Illusion, als Drame humain en Curieux bewonderde ik al bij een vroegere gelegenheid. Geen landgenoot toonde iets voortreffelikers dit jaar.
Jammer dat Rombaux' Satans Dochters onaf zijn! Die drie elkaar in een woeste sabbat-dans omarmende vrouwen beloven een groep te worden, die - zonder in brutalieteit te ontaarden - al de kracht van de hoogst opgevoerde zinnenlust zal uitdrukken.
Lambeaux' Kampvechters behagen mij zo weinig als zijn Faune mordu mij bevalt. Dit laatste is weer eens een werk, de schepper van de heerlike Brabo-fontein waardig.
Verwant met Lambeaux en Rombaux is Auguste Lévêque. Zijn Heidens Viezioen en Amazonen-
| |
| |
gevecht zijn werken van verdienste.
Niet zozeer door beweging en hartstocht dan door rust en adel van lijnen en innigheid van gevoel ontroeren Lagae, Dillens, de Rudder, en voor het eerst nu ook Boucquet met zijn Famielie. Moeder en Kind van de eerste, Pax van de tweede en Smart van de derde zijn even voortreffelik.
Baudrenghien, die blijkbaar noch zoekt, staat zowat tussen beide richtingen in. In zijn Koolmijnwerksters en zijn Sisyphus schijnt hij de kracht van de een met de adel van de andere te willen verenigen. Verdienstelik zijn deze twee werken in hoge maat.
Eindelik zonden noch goed werk P. Braecke, Craco, Desenfans, Paul Dubois, Josué Dupon, J. Kemmerich, Pickery (een welgelijkende Peter Benoit), Samuel.
Meunier's groots opgevatte Maternité kan alleen dan naar waarde beoordeeld, als het Gedenkteken tot Verheerliking van de Arbeid, waartoe het hoort, zal voltooid zijn.
Bartholomé's Vaarwel - een meesterstukje - is te algemeen bekend, om het te bespreken.
Pol de Mont.
| |
V. Koninklik Verbond voor Kunst, Letteren en Wetenschappen te Antwerpen. - 50 jarig jubileum. - Tentoonstelling.
Het spijt ons, het te moeten zeggen: wij hadden, meer, veel meer verwacht van dit retrospektieve salon, dan het in werkelikheid gaf. De inrichters hebben zich - naar onze mening zeer ten onrechte - te eenzijdig er op toegelegd, schilderijen van de stichtende leden van de afdeling ‘schone kunsten’ bijeen te brengen. Beschikkende over een vrij beperkte ruimte, waren zij aldus genoodzaakt, werken van grote waarde, ondertekend door leden uit latere jaren, o.a. van Leemans, Stobbaerts, Theodoor Verstraete, ter zijde te laten... Dit nu beroofde reeds bij voorbaat de tentoonstelling van veel moois, en zo kregen wij nu wel een honderdtal groter en kleiner doeken, doch slechts weinige daarvan zijn van genoegzame betekenis, om de hedendaagse toeschouwer tot genot te strekken.
Onder de werkelik goede dingen vermelden wij - zonder ze te beschrijven: Gezicht op de Schelde van L.E.A. Artan, Tegen Avond van Fl. Crabeels, Wat een Moeder lijden kan van Eug. de Block, De Spinster, Koude Handen en De Ketellapper van H. de Braeckeleer, De Schilderswerkplaats van V. Lagije, Herfst in Oost-Vlaanderen en Putse Moeren van Fr. Lamorinière, Maanschijn van E. Leemans, 't Atelier, Halte en Buitverdeling van H. Leys, De rijke Vrek, Avond, Erasmus op weg naar Italië en Verschrikkelike Mare van J. Lies, Dansfeest in de XVIIIe Eeuw en Antonius' Temptatie van W. Linnig Jn, Marskramer van K. Ooms, Oude Vrouw, van P. van Havermaet, Stal van L. van Kuyck, Landschap van Door Verstraete, Kudde Schapen en Zwaarder dan de Lucht van K. Verlat. In 't geheel een twintigtal stukken, waarvan wij de tietels gaarne willen onthouden.
| |
VI. Le sillon, te Brussel.
Om zijn tienjarig bestaan te vieren, richtte deze kring een ten- | |
| |
toonstelling in, die - dank ook aan de medewerking van vroegere leden - welgeslaagd mag heten.
Opmerking verdienen: Naakte Vrouw van Gouweloos, De Bedelares van Salamanca van M. Wagemans, Cariatide en Slaap van A. Bastien, Brusselse Kantwerksters van Fr. Smeers, Azaleeën en Jong Meisje in 't Wit van A. Pinot, In 't Schipperskwartier van R. Janssens, Binnengezicht van een Kerk van R. van der Brugge, Portret van G. de Vreese van Servais Detilleux, en vooral de landschappen van Am. de Greef en Paul Mathieu. Ook Apol, Deglune, Blieck, Tordeur, Mevrouw Bernier-Hoppe, onderscheidden zich.
| |
VII. Hendrik Luyten in Waux-Hall, Brussel.
Onze stadgenoot verwierf in de hoofdstad grote en welverdiende bijval niet alleen met verscheiden van vroeger bekende werken als Steenbakkerij en vooral Werkstaking, maar ook met een talrijke reeks noch weinig of nooit vertoonde werken, meestal landschappen, uitmuntend vooral door een bij uitstek gezonde opvatting van het leven, een stoere kracht in het tekenen en een grote waarheid van koloriet.
Wij wensen de begaafde Antwerpse kunstenaar van harte geluk.
| |
VIII. Mevrouw A. Kernkamp in de Verlat-zaal te Antwerpen, van 15. tot 22. November 1903.
De eerste indievieduële tentoonstelling in de Scheldestad werd dit jaar gehouden door een dame, mevrouw Kernkamp, van wie wij in de laatste driejaarlikse te Brussel alsmede in die van 1901 te Antwerpen een tweetal werken zagen en die, in laatstgemeld jaar, in de Koninklike Galerij, in de hoofdstad (Rubens-club), tegelijk met de rijkbegaafde beeldhouwer Rombaux een groot aantal schilderijen bijeenbracht.
De meer dan zestig doeken van alle grootte, welke wij tans in de Verlat zaal bijeenzagen, laten zich geredelik rangschikken in twee of zelfs drie groepen. Die van de eerste of beide eerste werden voltooid in de noch niet zo lang verstreken tijd, toen de schilderes, toen pas een beginnelinge, óf noch onder de leiding óf altans onder de invloed stond van Rul of Delderenne; die van de tweede groep, opvallend en zeer tot hun voordeel onderscheiden van de eerste, verraden een duidelik streven naar personalieteit van opvatting en van weergave, en gaarne stellen wij vast, dat de jongste werken van deze reeks, tevens verreweg de genietbaarste, een niet gewone dunk geven van aanleg en kunnen van de kunstenares. Wie. in de werkelik korte spanne tijds van een viertal jaren, zonder ooit een akademie bezocht te hebben, de overgrote afstand weet af te leggen, die, in opzicht van kunstgehalte, enkele van de ons in Verlatzaal getoonde bosgezichten uit Luxemburg scheidt van de nu in de laatste maanden voltooide Kempiese landschappen, heeft van nu af het volste recht, gerangschikt te worden onder de ‘artiesten’ van beroep, niet meer onder de dilettanti.
Tot de verdienstelike werken van mevrouw Kernkamp rekenen
| |
| |
wij, buiten een viertal studies van heideduinen, welke, wat men ook zegge, veel meer door 't onderwerp dan door de behandeling aan Rul doen denken, de fieguur-studie Janneken Tabak, - zo was immers de tietel? - een vrij groot Binnenhuis met twee-, ja, zelfs drievoudig licht, een paar Zonsondergangen, hetzij in de open heide hetzij in een of ander sparrenbos, en vooral, - de beste dingen van de hele verzameling, - Heidemoeras, Vóór Onweer en Zomer in de Omstreken van Brussel.
In de meeste van deze dingen waardeert men, naast onmiskenbare hoedanigheden van koloriet, een noch wat schuchter, maar al vast waarneembaar toeleg, om iets anders weer te geven dan alleen het uitwendige van de natuurverschijnselen.
In die richting wilden wij mevrouw Kernkamp zien voortarbeiden. Zij brengen meer en meer diepte, - van gevoel, bedoelen wij, - in haar werk; hechte groter waarde dan tot nu toe aan de luchtperspektief, en verheldere maar aldoor en aldoor haar toch reeds vrij zuiver palet. Dat zij er komen zal, en eerlang, is van heden af zeker.
| |
IX. Huib. Luns en Louis Ludwig in Waux-Hall, Brussel, van 21. Nov. tot 6. Dec. 1903.
Ook van het talent van deze beide ‘jongeren’ verwachten wij, op grond van het in Waux-Hall geziene, zeer veel moois, dat zij echter, naar alle waarschijnlikheid, langs zeer uiteenlopende wegen zullen verwezenliken. Luns' hoofdkenmerk schijnt te zijn kracht, waar dat van zijn maat en vriend teerheid is.
Waar deze, schijnbaar zonder tasten of zoeken, met schier uitsluitend overgangstonen van zeer grote fijnheid komt tot een volkomen harmonie, daar geeft de eerste meestal de voorkeur aan stoerheid van lijn en volheid van kleur, en beide bereikt hij meermaals niet zonder afbreuk te doen aan het geheel. Zo vinden wij nochal wat hardheid in zijn eigen portret, en zelfs in het veel betere, eigenaardig dekoratief gedachte portret van de Vioolspeelster X. De Nimf Boisette is, in dit opzicht beter, maar de Vertoornde Venus achten wij mislukt.
Belangrijk noemen wij, al is er wellicht wat veel bijwerk, het portrettripliekje, De Familie L., en vooral, het beste stuk van de tentoonstelling dit, het kranig gedurfde, meesterlik geziene Portret van K. van der Stappen.
Van de veertien landschappen van L. Ludwig bevielen ons zeer een zestal, - vrij wel De Schuur, Te Knokke, Moerassen, In de Boomgaard, dit ondanks zekere mistekende koe, - het meest Het Veer, Steenbakkerij, Weg te Knokke en Oktobervelden, evenveel stemmingen vol stille, meestal weemoedige poëzie.
| |
X. Willem Delsaux in het ‘Cercle artistique et littéraire’ te Brussel, 22. Nov. tot 6 Dec.
Een belangrijke, gedeeltelik zelfs zeer belangrijke verzameling pastels en akwarellen, meest indrukken, door de begaafde kenstenaar opgedaan in verscheidene streken
| |
| |
van Noord-Nederland, vooral op de kusten van de Zuiderzee.
Jammer is het, dat Delsaux, van wie wij de zeer eigenaardige viezie ten zeerste op prijs stellen, niet met zijn werkelik grote oriezjienalieteit van voorstellen en opvatten een grotere harmonie weet te verenigen. Verscheidene van zijn stukken bevatten partijen, die, op zichzelf beschouwd, de grootste bewondering verdienen, doch van het geheel wordt de indruk bedorven door de al te grote bontheid of door de onaangenaam aandoende hardheid van te zeer met elkaar kontrasterende tonen.
Dit neemt niet wech, dat deze tentoonstelling heel wat artiestieker is dan zovele! Delsaux ziet groot, groots en dichterlik tevens; er is iets epies in de mise en page, de voor-, men zou mogen zeggen: samenstelling van stukken als De Molen van Westland, het grootste van alle, - Een Dode Stad aan de Zuiderzee, - en Zonsondergang op Zee, een bijna op zijn Japans gedane, zeer partikuliere vertolking van een honderdmaal behandeld onderwerp.
Het volmaakst één zijn In de Jodenbuurt en De Zeedijk, beide te Amsterdam. Hier is bereikt een voortreffelik geheel, dat zelfs de meest eisende moet bevredigen.
| |
[pagina t.o. 15]
[p. t.o. 15] | |
Hollands Kindje
Fr. Charlet
| |
| |
| |
XI. Koninklike Vereniging van Waterverfschilders. - XXXXIV Tentoonstelling.
Niet zonder leedwezen stellen wij vast, dat deze tentoonstelling, als geheel beschouwd, vrij ongunstig afsteekt, zo niet bij de al niet te best geslaagde van 1902, dan toch bij die van 1901 en 1900. De Kon. Ver. van Waterverfschilders ondergaat, dunkt ons, evenals zo vele van onze kunstkringen, de nadelige gevolgen van een ongelukkig artiekel in haar reglement. Vergissen wij ons niet, dan heeft elk lid het recht, een zeker aantal werken ten toon te stellen, d.w.z., want een ander betekenis heeft het immers niet, - dingen op te dringen, welke een wat strenge aanvaardings-keurraad met overtuiging weigeren zou. Het is treurig, maar eilaas! slechts al te waar!
Van de 160 tentoongestelde werken zijn slechts een dertigtal, ten hoogste een dertigtal, bestand tegen een zelfs welwillende krietiek. Namen noemen is altijd iets hateliks! Daarom verzwijgen wij maar liefst diegene, welke wij zagen.... prijken (!) onder tal van tekeningen, die zelfs van het talent van een beginneling zouden doen wanhopen.... Waarom stellen de ware artiesten, die van de Ver. deel maken, niet eenvoudig voor, het bewust artiekel van het reglement te vervangen door een ander, dat alle inzendingen, ook die van de leden, aan het oordeel van een jury doet onderwerpen? Wij durven verzekeren, dat wij niets meer verlangen dan te mogen... prijzen. De krietiek heeft echter ook haar point d'honneur en aan dit laatste kunnen wij, ondanks al onze simpathie voor... artiesten van vroeger eens gevestigde reputatie, met de beste wil van de wereld niet verzaken.
Met de volste overtuiging zeggen wij het hier: wat aan deze XXXXIVe tentoonstelling haar waarde geeft, dat zijn de inzendingen van Charlet, Delaunois, Smits in de eerste plaats, verder enkele dingen van Bartlett, Chavignaud, Dettmann, Donnay, Herrmann, Khnopff, Lynen, Luigini, Marcette, Meunier, van Leemputten, Uytterschaut, Verheyden.
De drie eersten vooral zonden werk, dat een hoge dunk geeft van hun, overigens, al lang door allen erkende uitzonderlike begaafdheid.
Charlet zond vijf stukken, waarvan vier, gedurende de laatste maanden voltooid, alles overtreffen, wat wij van hem reeds zagen. Stemmingskunst van het zuiverste allooi; ‘verzielde’ interpretasies van goed geziene, met intense liefde in de verbeelding onthouden kijkjes in het leven van Volendamse en Markense vissers, uitgevoerd in een weelde van tonen, die, samensmeltend tot een verrukkelike harmonie, aandoen als betoverende kamermuziek, - zo noemen wij Hollands Kindje, Zwarte Mannen en vooral het onovertroffen meesterstukje, Vissersfamielie - een van die dingen, welke onze Muzea moesten aankopen.
Delaunois zond, buiten een paar voortreffelike kerkgezichten vol poëzie, een serie van zes kleine
| |
| |
tekeningen, Begijntjes-leven, twintig maal meer gevoeld dan het hele toch mooie Musée des Béguines van wijlen G. Rodenbach, uitgevoerd blijkbaar op verschillende tijdstippen, gedaan, bijeengepeuterd als het ware zoals fijn-getrokken etsen.
Christus te Emaus van Smits is reliegieuze kunst van hoog gehalte. Dromen kan men, mienuten lang, voor die vier simpele, maar ademende, levende, sprekende fieguren, die bidden, bidden - dat men het... voelt, voelt! En wat een adel van koloriet! Van opperste distinksie zijn dit grijs, dit rood, dit bruin, dit wit!
Waarom zond Bartlett niets meer dan zijn Hollands Koewachtertje? In ernst: dit heel kleine stukje... speech volumes! Heerlik getekend, die koeien zwaar en log en waar als in 't leven; om te stelen die kleine snaak, die schijnt te zeggen: ‘Moi seul, et c'est assez!’ als was hij de koning van dat hele, mals gesapte Hollandse weidelandschap.
Uytterschaut, en wij wensen er hem geluk mee, schijnt een nieuwe toon aan te slaan! Zijn tinten smelten meer; hij verlicht stouter, krachtiger; geeft meer stemming! Vooral zijn Na Regen is mooi.
Twee van Henkes' tekeningen zijn verdienstelik: Keuken en Binnenhuis. Het derde - L'Edition du Matin, is min, heel min - voor hem.
Boomgaard van H. Herrmann is ons te... gewild, te gezocht; ruw, hard, onharmonieus! Maar heel mooi zijn Zonsopgang.
Naar Smits gaat over Chavignaud - ja, naar Smits, van wie wij de halve tonen in zijn beste stuk, Maneschijn, terugvinden.
Van Frans van Leemputten zijn In Maart en Op de Kust, van Verheyden Septembermorgen, van Lynen Zeegezicht, van Marcette Stormweer en de Marine 81 zeer verdienstelik.
De beide tekeningen van M. Donnay zijn, in hun vooral dekoratieve opvatting, welgeslaagd, en Khnopff bleef zich zelf gelijk in het aardige kinderportret, S.H., en vooral in het uiterst fijn-gevoelde, En souvenir d'oeuvres rêvées et perdues.
Evenals Lynen, Luigini, Dettmann, toch met werk van minder allooi, verdienen ook Carpentier, mevr. Gilsoul-Hoppe, en Cassiers vermeld te worden.
| |
XII. Enigen. - Van 28. November tot 7. December 1903. - Lokaal van het Kon. Kunstverbond te Antwerpen.
Wij houden het er voor, dat tentoonstellingen als deze van Enigen en de onmiddellik daarop geopende van Als ik kan dienen gerekend te worden tot de meest verheugende gebeurtenissen, die er, in de oude kunstmetropool aan de Schelde, kunnen waargenomen worden.
Juist datgene, waaraan in dit midden de allergrootste behoefte bestaat, brengen zij ons: tastbare bewijzen, dat, hier even goed als te Brussel, een jongere beweging bestaat, - die vertegenwoordigd door meest noch in hun volle ontwikkeling staande, deels zelfs noch zeer jonge artiesten, langzaam, maar zeker, de lokale kunst op de hoogte brengt van de nieuwe tijd, tevens, voor een geheel nieuwe opvatting en manier een belang- | |
| |
stellend publiek te voorschijn roept.
In zulke tentoonstellingen moge geheel voldragen, heel en al rijp werk - zoals enkelen beweren - al vrij wel ontbreken; de onbevangenheid en ongekunsteldheid, waarmee allerlei fris opgedane indrukken, allerlei echte onvervalste stemmingen uitgesproken zijn in de proeven, welke zij te zien geven, zijn voor al wie rekent met de dag die komt en niet alleen bekommerd is om een min of meer lang verleden, van groter, veel groter waarde dan de zoveelste proper gedane, zelfs teknies volmaakte heruitgaaf of herhaling van wat Leys, Lies, de Braekeleer, Lamorinière of anderen altijd veel beter hebben voorgedaan.
Zeker brengt zulk werk diskussie te weeg, doch - ook daarvoor dient men dankbaar te wezen. Zulke debatten dragen er ook toe bij, onze kunstatmosfeer te zuiveren en allerlei ongezonde dampen van vooroordeel uit den wech te weren.
Vóór al 't andere dient hier genoemd het werk van Jakob Smits en Karel Mertens. Smits had er, benevens een kranig portret, een gehele reeks waterverf- en andere tekeningen, vlug gedane notasies, ongemeen karakteristiek voor de nadere kennis van zijn werkwijze. Mertens zond, benevens een drietal mooie etsen, een aantal tekeningen naar het leven, enkele zo uitvoerig mogelik, andere weer uiterst sober, met haast niets dan een paar trekjes gedaan, verrassend waar en vol ekspressie.
Baseleer, die van lieverlede een eerste plaats gaat innemen onder onze goede zee- en stroomschilders, was er met een triptiek, Drie Kijkjes in de Antwerpse Rede, zo licht en luchtig van toon, zo teer en innig van gevoel als alleen bij de besten het geval is. Ook zijn pastel Garnaalvissers en zijn drie gouaches, Wolk, Op Wacht, Oude Boten, vonden wij voortreffelik.
Morren was wel het gelukkigst in zijn pastel-indrukken, en - noch meer wellicht - in zijn zestal uitvoerige tekeningen van Antwerpse plaatsen en tonelen: In 't Stoelstraatje, In 't Begijnhof, St. Niklaaspleintje, Het Kattendijkdok, De Haven bij Avond en De Lichters (Les Allèges). Wat zwaar soms, volgens meer dan één, maar dan is dat zware, voor zoveel het heus bestaat, toch alleen het gevolg van een misschien al te grote zucht naar kracht en volledigheid.
Geen groter tegenstelling is er denkbaar dan die tussen Morren en Walter Vaes. Waar gene op ons de indruk maakt van een uiterst nauwgezet prozateur als b.v. Flaubert in zijn laatste jaren of Emants of van Deyssel in hun jongste schetsen, verrast deze door al de hoedanigheden van een lyries dichter in de aard van Georges Rodenbach in zijn Règne du Silence. Hij gaat - evenals Morren - uit van de werkelikheid, zozeer dat hij, bij elk stukje, evengoed dag en uur en weêr als de plek zelf zou kunnen vertonen, doch hij geeft die werkelikheid weder als gezien in een droom, als geworden tot louter onstoffelike stemming. En dit verkrijgt hij noch veel meer door de eigenaardige hoek, waaronder hij ons het geziene voorstelt, als door de meestal zeer eenvoudige, ware kleur.
| |
| |
Zijn Steenhouwerken is een van de beste dingen, die hij al voltooide; zijn Kerkhof een voortreffelike waterverftekening
Van Offel's inzending was niet zo talrijk als de vorige maal. Wij bemerkten, benevens de mooie steendruk, Badende Vrouwen, het keurig akwarelletje, De Verloofden, uiterst gedistingeerd in zijn zeer edele toon van oud-ievoor.
Van Mieghem's tentoonstelling, ofschoon vrij ongelijk, was biezonder belangrijk. Die tiepen en tonelen uit de buitenwijken van de havenstad, al te vlug geënleveerd wel eens, een enkel keertje ook wat opzettelik gechargeerd, zitten zo vol opmerkingsgave, tintelen zo van humor en geest, schreien ook vaak zulk een weemoedsvol medelijden uit, dat men er gaarn een paar zwakheden in voorbij ziet. Een zeer a parte en benijdenswaardige plaats neemt deze artiest van nu af onder de jongeren in.
Ook van Hageman en Nijkerk waren er verdienstelike dingen, van de eerste o.a. Bij de Oude, een kloeke studie naar de natuur, van de tweede een aardige schets, De Verkoping.
| |
XIII. Als ik kan. Van 12. Dec. tot 21 Dec. 1903. - Kon. Kunstverbond van Antwerpen.
Veruit de mooiste tentoonstelling, die deze kring in de laatste jaren inrichtte.
Eindelik weer eens werk van jongeren, heuse en begaafde jongeren, en daarnaast jong en fris werk ook van een paar al zoetjes aan tot de ‘gearriveerden’ meegerekende leden van vroeger, namelik Rul en Viérin.
Het meest genoegen deden ons de inzendingen van Geert Jacobs en van Isidoor Opsomer.
Jacobs, veruit de rijpste van beiden, beschikt over een meer dan gewone veelzijdigheid. Hij verandert met even groot gemak van uitdrukkingswijze als van onderwerp, zich zelf echter gelijk blijvende in de grote oprechtheid en het innige gevoel, waardoor zich evenzeer zijn minder goede als zijn zeer goede dingen onderscheiden Van zijn zestiental schilderijen bevielen ons onvoorwaardelik deze zes: Wolkenbank, Nacht aan de Dokken, Maanschijn, Donderkop, en vooral Duiveltjes-kermis en Kreek, doorwrochte, krachtige impressies, van een degelike en mooie kleurenharmonie.
Opsomer bevindt zich noch volop in het stadium van het zoeken; dat hij echter ook al vaak gelukkige vondsten doet, bewezen een paar Binnenhuisjes, kijkjes in de popperige huishoudentjes van Lierse kwezeltjes en begijntjes, uitgevoerd in een voorname, mat-bleke gamma, en waaraan noch alleen wat diepte, diepte van gevoel, bedoel ik, ontbreekt, om ons geheel te voldoen.
Posenaer's palet, evenmin als dat van Gogo, is ons, tot nu toe, helder en nuantie-rijk genoeg! Beiden echter hebben een kostbare gave: zij weten stad of landschap, die zij ons willen schilderen, te treffen in zulk een lichtverschijning, voor te stellen met zulk een kracht van lijnen, dat hun werk er iets door verkrijgt, wat wij zouden willen noemen: stijl, en wat wij hun vooral aanraden, meer en meer na te streven. In dit opzicht verdienen vooral vermeld: Puente d'Alcantara
| |
| |
en Arnobrug van Gogo, St. Florentin en Freibürger Ratshaus van Posenaer.
Naar meer gesmoltenheid, naar groter harmonie van tonen streve ook nog van Beurden Jr, van welke wij hier, buiten zijn Scheeptrekkers, - met hun zo juist getroffen beweging - met genoegen Een Maaneffekt te Brugge en Een Avond in Zeeland zagen.
Zeer onrijp, maar vol belofte is het werk van de noch zeer jonge Edg. Wiethaase. Van zijn Boer en zijn Opkomende Maan zou men kunnen zeggen, dat er in aanwezig zijn alle hoedanigheden, welke men in ware kunst wensen kan; alleen - die hoedanigheden zijn er niet in voldoende dozis noch -, zij zijn noch niet in evenwicht....
Van Bosiers, die wel eens gelukkiger was, waardeerden wij zeer het akwarel De Trap en Bij het Antwerpse Vleeshuis.
Van Proost vermelden wij Avond in de Hei, van Koch Bij het Klavier, van Boudry De Pastoorsmeid, van Spanoghe Het Kreekje.
Zingende Kinderen van Baggen en Leeuw en Krokodil van Alf. van Beurden Sv zijn verdienstelike beeldhouwwerken.
| |
XIV. Terug Bijeen. - In de Verlatzaal, - December 1903.
Wat ons, persoonlik, in deze tentoonstelling het meest genoegen deed, was, buiten een meesterlike Studie van Luyten en zijn mooi, gedeeltelik zelfs zeer mooi schilderij, Als de Kikker zingt, het verheugend verschijnsel, dat de dan toch werkelik begaafde Leo Brunin een poging, een eerste doch ernstige poging heeft gedaan, om... van manier te veranderen, ja, zeggen wij het maar ronduit, zijn palet te verhelderen, te louteren. Wij achten het een uiterst gelukkige inval van hem, na zich zo lang halsstarrig te hebben toegelegd op fieguur- en interieur-schildering, het landschap aan te pakken. Vrij mogen zijn huidige proeven in dit vak, door keuze van onderwerp evenzeer als door ik weet niet wat in de uitvoering herinneren aan het werk van zekere oude meesters, ernstige kwalieteiten kan men er niet aan ontzeggen.
Zijn Varkensmessing, Moestuin en Hoefje zijn, in een noch niet genoeg moderne manier, geensins onaardig...
Waarom zou nu de schilder niet een stapje verder gaan en... stoutweg streven naar die klaar- en fijnheid, naar die lichtsvibratie, welke zijn geoefend oog toch wel even zeker als dat van veel minder begaafden moet kunnen waarnemen? Zo gaarne zouden wij prijzen, zonder voorbehoud prijzen, wie wij zo vaak, met pijnlike twijfel, stilzwijgend voorbijgingen.
Prosper de Wit is er zeer op vooruitgegaan. Zijn koloriet, dat zich onder de invloed van Laermans en wijlen Binjé schijnt gewijzigd te hebben, munt van nu af uit door grote kracht en warmte. Alleen distinksie en diepte, distinksie door schakeling en diepte door meer doorwrochtheid, ontbreken er noch aan. Ook zijn zijn voor het oog al mooie stukken noch al te oppervlakkig en uiterlik, om hoge kunst te zijn.
Rul's kontingent was, tot ons leedwezen, niet zo goed alsgewoonlik. Alleen Lente leek goed, maar
| |
| |
- vooral om het onderwerp - niet fijn genoeg van licht.
Albracht had twee verdienstelike landschapstudies, Langs de Schelde en Kreekje; Steppe een verdienstelik Sneeuweffekt en een niet onaardige Morgen op de Schelde; de beeldhouwer van Beurden een bezienswaardige ievoren Eva.
| |
XV. Frans Mortelmans. - Zaal van het dagblad ‘La Métropole’, 19-30. December 1903.
Een verzameling schilderijen, ongelijk van gehalte evenzeer als van grootte, waaronder echter een half dozijn stukken, o.a. Pruimen, Witte Rozen en Chrysanthemen, van werkelike artistieke waarde.
| |
XVI. Léon Hoyoux en Alfred Ruytinckx. - Kunst- en Letterkring te Brussel. - Van 30. Nov. tot 9. Dec. 1903.
Een tentoonstelling, zoals er, te Brussel evengoed als te Antwerpen, zo vele, slechts al te vele zijn!
Louter of hoofdzakelik middelmatige dingen; reminiscencies - ongewilde, wij geven het toe! - van anderen, of gebrekkig proberen op eigen risico van wie noch onvoldoende beslagen zijn.
Noch bij Hoyoux, noch bij Ruytinckx merkt men veel temperament.... De verdienstelikste van beiden is zeker wel de laatste, al was het maar alleen om zijn veel grotere teknieke vaardigheid. Zijn Grijs Weder en zijn bloemenstuk, Lis- en Heulbloemen, zijn niet zonder hoedanigheden.
| |
XVII. Tweede Jubileumstentoonstelling in het Koninklik Kunstverbond te Antwerpen. - Van 25. Dec. 1903 tot 7. Januari 1904.
Deze tentoonstelling, met de beste bedoelingen ingericht, was, noch meer dan de eerste, waarover wij in nr 3 gewaagden - a mistake!
Van de 46 bijeengebrachte schilderijen verdienen nauweliks een tiental vermeld te worden. Daaronder één enkel, doch voortreffelik meesterstuk: de portretten van Mvr. Hill en haar Kinderen, van Sir Lawrence Alma Tadema De anderen zijn: Boudry's Pastoorsmeid, Carpentier's Moeras, Cleynhens Markttoneel, Meyers' September, Rosier's Beeldhouwerswerkplaats, van der Ouderaas's Judith, van Engelen's Boomse Blekerij, Steppe's Sneeuweffekt.
En wij verzekeren, dat wij, zo sprekende, alles behalve streng zijn!
Wie richt, in het Koninklik Kunstverbond van Antwerpen, nu eens een tentoonstelling in, die als een ware verheerliking van de lokale kunstgroep zou opgevat en genoten worden, een van werken ondertekend door Leemans, Hendrik de Braekeleer, W. Linnig, o.a. van zijn puike etsen en tekeningen, Jan Stobbaerts, A.J. Heymans, van Beers (eerste manier), Theodoor Verstraete, Emiel Claus, Piet Verhaert, Is. Meyers (vooral morgen-, nacht- en neveleffekten), E. Joors (van wie zo weinig werken hier openbaar vertoond werden), de Jans, Farazijn, en noch anderen?
Wat er, van deze allen, aan minder algemeen bekende dingen in biezondere verzamelingen verspreid is, zou ruim stof leveren voor een drietal welgevulde tentoonstellingen.
| |
| |
| |
XVIII. Marten Melsen en Julius Merckaert in de Kunst- en Letterkring te Brussel. Van 10. tot 20. Dec. 1903.
Weinige tentoonstellingen deden ons, in de laatste jaren, even groot genoegen als deze van Marten Melsen. Niet, dat wij de vijf en twintig werken, welke zij omvatte, alle zonder onderscheid als voldragen kunstscheppingen beschouwen, niet ook, dat wij, in deze gehele reeks, meer dan een half dozijn stukken aangetroffen hebben, die ons geheel of bijna geheel voldeden... Wat ons bij de gelukkig noch jonge kunstenaar echter in hoge maat verheugt, dat is, naast zijn aangeboren gave van koloriest, zijn onmiskenbaar talent om, wat zovelen vóór hem, van Teniers en Ostade tot Laermans toe, opgemerkt en verteld, kleurig en sappig verteld hebben, noch eens opnieuw te zien met een ander oog, onder een andere gezichtshoek, noch eens opnieuw voor te stellen op zelf gevonden, treffend eigen wijze.
Melsen's opvatting van de boer uit de Kempen is ontegenzeggelik verwant, altans uiterlik, met Laermans' opvatting van de boer uit Brussels onmiddellike omgeving. Er is namelik in de manier, waarop hij het tiepiese in hun houdingen, gebaren, mienenspel overdrijft, om het des te beter te doen uitkomen, iets en zelfs noch al veel van de Laermans' tot vóór een paar jaren door zo velen verweten ‘charge’. Doch, daar houdt de gelijkenis dan ook bij op! Uitwendig en inwendig beide! Uitwendig - door de kleur, die niet aan Laermans herinnert; inwendig door het feit, dat Melsen hoofdzakelik, ja, uitsluitend, tonelen van vreugde en jolijt behandelt.
Melsen is noch niet streng genoeg op zich zelf; hij stelt zich nu en dan noch wat gauw tevreden met het verkregen rezultaat; verzuimt ook wel eens, na te streven die harmonie van het geheel, zonder welke een onvermengd esteties genot zo goed als onmogelik is. Hij is ook wel eens banaal, zoals b.v. in zijn Feestvierende Boeren en zijn Praatje over Belangen... Een enkele keer, zo in zijn Pijpjesroker, geeft hij vlakaf slecht werk... Maar wat een leven, en - in dat leven, wat een gezonde humor zit er in de meeste van zijn schilderijen, vooral in Varkenskoopman, Processie, Kermis, Wegblekende Stralen, Avond bij Boeren, De Stal, Vlechtende Meisjes, en vooral Nestjesvinders. Dit laatste, het volmaakste, dat hij reeds voltooide, is een kostelik, onvergetelik werkje, iets als een tot schilderij geworden brok uit een of ander kapittel van Streuvels, verrassend van leven en zeer eigen van koloriet. Melsen zal ver gaan, zeer ver, als hij maar wil streng zijn op zich zelf!
Merckaert, die destijds vrij goed debuteerde, kan ons maar niet bevallen. Hardheid van toon en verregaande oppervlakkigheid in haast al, wat hij ditmaal vertoonde! Het minst slecht waren de Minneborreweg en de Panne. Een spoedige revanche is hem toegewenscht.
| |
XIX. Gent. Kunst- en Letterkring. Tentoonstelling der werken van Anna de Weert, Clara Voortman, Marg. Robyns, Rod. de Saegher en Maurice Pirenne. 10-24 Jan. 1904.
Ik wil het hier tentoongestelde
| |
| |
werk van Maurice Pirenne en Clara Voortman maar dadelijk verdienstelijk dilettantisme noemen. Wel heb ik bij Clara Voortman een droomerig-dichterlijken Maansopgang, en een heel verdienstelijk mist-landschapje genoten, maar al heur ander vrij-talrijk werk, liet me koud. Ja, ik ging ook een treffend boschgezicht uit de Kempen, Laatste stralen vergeten.. Al 't andere is wel lief, handig-gedaan, maar nóg niet het werk van een kunstenares... Er schuilen veel beloften in haar werk, méer dan in dat van Pirenne, die buiten een tweetal goede landschappen, Dorpsweg en De Vesdre te Verviers, niets exposeert, dat een blijvenden indruk kan maken.
Mej. Marg. Robyns stelt een reeks gekleurde teekeningen ten toon, die in hun ensemble een goed denkbeeld geven van haar lief en bescheiden talent. Roode Daken, Stad in Mist en vooral het prachtige De Beek, hebben vele en goede eigenschappen, die men weer, maar in sterkere mate nog, terugvindt bij Rodolf de Saegher.
Het is niet mogelijk hier alles te noemen, wat ik goed of mooi vond, maar zijn twee pastels: Falaise au Portel (France) en Sneeuw in Vlaanderen zijn stellig het goed-geziene en doorvoelde werk van een artiest...
Mevrouw Anna de Weert echter toont zich hier het meest kunstenares. Haar in zending alleen maakt deze kleine tentoonstelling merkwaardig, zoodat ik telkens en telkens heb moeten terugkeeren naar de plaats, waar héur schilderijen hingen. Haar talent is tot rijpe ontwikkeling gekomen; zij heeft haar weg gevonden en aan haar schoone onbewustheid van onafhankelijke kunstenares vorm en kleur gegeven, zoo, dat wij haar werk niet meer zullen vergeten. Hoe echt-Vlaamsch is zij hier, hoe levenslustig en zonnig, en welk een rustige weelde en liefelijk-ontroerende, vrouwelijk-teere dichterlijkheid ligt over al haar schilderijen!
Nog zie ik voor me dat tintelend, blij-levend sneeuwgezichtje: Mijn Hof in de Sneeuw; en die rozige, blond-gouden, liefelijk - lachende Bloeiende Boomgaard! en ik denk nog met vreugde en dankbaarheid aan De Wilgen, Mijn oude Hovenier, Een Grijsaard (portret), en vooral aan dien plechtig-schoonen: Morgen aan het Water.
Mijn nederige hulde aan Mevrouw Anna de Weert. Het voortreffelijke van hare inzending, getuigend van een schoon en krachtig zich ontwikkelende persoonlijkheid, heeft me toegevend gemaakt voor veel middelmatig en liefelijkhandig dilettantenwerk.
R.d.C.
| |
| |
| |
XX. Twaalfde Jaarlikse van ‘Pour l'Art’, Brussel, 16. Januarie tot 15. Februarie 1904.
In het algemeen kwam deze tentoonstelling mij minder gelukkig voor dan die van 1903 en 1902. Zeker is het, dat - buiten de inzendingen van Laermans en Rousseau - de meeste hier getoonde dingen, hoe verdienstelik op zich zelf, het peil van wat men zo gewoon is ‘goed werk’ te heten, niet te boven gaan. Slechts van enkele leden kan men zeggen, dat zij er op vooruit gingen sinds het vorige salon. Hierbij denk ik aan Baes, Dehaspe, Fabry, Laermans zelf, Rousseau, Ottevaere en enigsins Coppens. Onder de anderen zijn er maar te velen, die zich sedert ik weet niet hoeveel jaren gelijk blijven in zulke maat dat, wat zij nu te zien geven, enkel op het onderwerp na, en dan noch soms, een herhaling schijnt van wat zij al vóór vijf, ja, tien jaar toonden.... Enkelen, en gaarne gun ik deze eer aan Lynen, Janssens, Verhaeren ook, vergeeft men die onveranderlikheid allicht, om het voortreffelik gehalte van hun schilderijen; anderen echter, als Ciamberlani, Colmant, Viandier, schijnen zich op te sluiten in een formuul, hun gebreken, zelfs hun meest opvallende, even zeer als hun hoedanigheden omvattend. Colmant is in 1904 al even gewoon grof en onschoon als in 1895 of 1896; Ciamberlani tekent en kleurt nu wellicht minder goed dan vóór een hele tijd; Viandier bezondigt zich met de zelfde overtuiging aan een zeer onaangename kromotoon.
Baes' Lente, enigsins dekoratief opgevat, uitgevoerd in heldere, lachende, misschien wat te... droge, koude tonen, is als een stukje Eden, zo aantrekkelik als ‘site’ en zo iediellies als kleur; de fieguren, de kleine even als de grote, zijn uitstekend. Zeer schoon zijn ook Nacht, behandeld in slechts twee tonen, en de vier tekeningen Eenzaam, Klein Meisje, Herder en Portret.
Dehaspe wordt meer en meer de landschapschilder van verre horiezonnen, die ik al jaren geleden in hem voorspelde. Zijn koloriet, rijk en afwisselend, gaande van de krachtigste en warmste tot de stilste koele tonen; zijn stijlvol zien van de dingen onder zulk een aspekt en met zulk een lijn, dat zij worden tot iets nieuws, iets werkelik belangwekkends en moois; zijn sobere, puike tekening, geven hem recht op hoge lof. In zijn schilderijen Vreedzaam Werken, De Hoeve van Rampaine en vooral Bergen in Ardennen versmelten deze hoedanigheden tot een voortreffelik geheel.
Fabry is eindelik gekomen, waar ik hem zo lang al wenschte te zien! Hij heeft zich toegelegd op het tekenen en ontwerpt nu zijn mensen, dieren, bomen met een zekerheid en een eigenaardige kracht, die verbazen. De rijke, aristokratiese, bijna Venetiaans-edele tonen, hem reeds van vroeger eigen, laat hij glanzen en schitteren met ware juwelengloed. Zijn schouwstuk, Orfeus, en zijn versieringen voor de villa Wolfers, zijn in alle opzichten merkwaardig.
Ook Laermans bevrijdt zich van
| |
| |
lieverlede van zijn oude gebreken: zijn tekening wordt van jaar tot jaar, men zou mogen zeggen van werk tot werk, vaster, meer natuurwaar; toch komen er, in meer dan één van zijn 6 schilderijen en 3 tekeningen en 5 etsen noch ledematen of gehele lichamen voor, die er bij een artiest van zijn betekenis niet door kunnen. Maar - wat een gevoel ligt er in al die werken, wat een drama's van armoe en lijden roepen zij vóór onze verbeelding op, wat een schat van dokumenten zullen zij eens zijn voor de kennis van de Brabantse boer uit de 19e en 2Oe eeuw, en wat een ongeëvenaard koloriet geven zij te bewonderen. Vooral Vreedzame Avond, De Bedelaar, De Verslagene en De Verdronkene zal niemand, die ze zag, vergeten.
In De Boeren alleen werd de Brabantse meester zich zelf ontrouw. De fieguren, onnatuurlik gegroepeerd, zijn stijf als poppen en het koloriet is zwaar, niet geheel vrij van... iets kromo-achtigs.
Rousseau, die bepaald op weg is, onze allergrootste beeldhouwer te worden, was er met negen werken, waaronder geen enkel, dat niet verrast door sierlikheid, klassieke sierlikheid van lijnen, adel en diepte van gevoel. Zijn Man met de Hond, zijn Ontroerd, zijn Schuldelozen (Ingénues) zijn gedichten; zijn borstbeelden van C. Meunier en de heren A. Leyniers en J.L. verrassen door karakter beide en leven.
Onder de goede dingen, die ik noch verder opmerkte, noem ik, van Ottevaere, De Zwanen, een goed dekoratief paneel, alsook de schilderijen De Boot, Het Moer, en De Zee, en de wonder-fijne tekening, Zonsondergang op Zee; van Lynen vier geestige vertellingen, epiezoden uit een van die zestiendeeuwse romannetjes, waarvan hij vol zit; van Verhaeren een puik Intérieur, een kijkje in 't Antwerpse Waterhuis, en een stoutgeveegde schets voor een landschap; van R. Janssens De gouden Kamer, Donkere Gang en 't Huis, dat slaapt; van Hamesse Herfstnevels en Kasteel la Motte; van Coppens, zijn twee beste dingen, Hoefje en Boomgaard; van Boncquet Melancholie en Portret.
Een biezondere vermelding verdient Huib. Luns, die zich, in zijn Regenboog, middenpaneel van een onvoltooid triptiek, Rheingold, toont op een hoogte, waarop zelfs de beste dingen uit zijn eigen tentoonstelling in Waux-Hall niet hadden doen vermoeden, dat hij gekomen was. Buiten een paar zwakke delen, b.v. het niet zeer gelukkig fieguur van Loki en de algemene tonalieteit van zijn Walhall, is dit een werk van durf en kunnen, geheel buiten en boven het gewone en gemene, vol beloften voor de toekomst.
Pol de Mont.
| |
XXI. Romein Steppe in het Kon. Kunstverbond te Antwerpen 16. tot 24. Januarie 1904.
Met genoegen stellen wij vast, dat voor deze van nature wel begaafde schilder, dat soort van ‘zwarte tijd’, die verscheiden jaren en naar ons gevoel veel te lang duurde, waarin hij zich scheen tevreden te stellen met te blijven, wat hij reeds was, tot zijn einde schijnt te naderen. Deze hoop deed
| |
| |
in ons ontstaan zijn pas gesloten tentoonstelling, waarin hij, naast noch maar al te veel dingen in zijn vroegere, gemakkelike manier, een half dozijn stukken opnam, waarin eindelik weer eens naar de uitdrukking van een gevoel, een stemming gestreefd werd, en waarvan de uiterlike behandeling - goddank! - een geheel andere, om 't in éens te zeggen: een veel meer moderne is. Tempeest, al is er te veel witte verf en te weinig wferkelik licht in; Naderende Storm; Oktobernacht; De Antwerpse Rede in Februarie; Een Dok; en, het al elders geziene Uur van Nadenken (sneeuw-effekt), zijn veel, veel beter dan het meeste, wat Steppe sedert lang te zien gaf. Wij wensen van harte, dat hij zich, in deze nieuwe richting, vastberaden en met sukses verder ontwikkele!
| |
XXII. Abeloos in de ‘Koninklike Galerijen’, 198, Koninklike Straat, Brussel, van 23. Januarie tot 4. Februarie.
Beginnelingenwerk, waaronder - benevens veel erg zwaks, - naast een brutaal stuk... plagiaat: de omzetting van Stuck's Sünde in een allerzwaarste Herfst-symbool, - een drietal stukjes die beloven: Het Zwarte Panter, Avondmaal en De Balie. Van personeel streven, overigens, geen spoor tot nu toe! Koloriet en tekening beide afgekeken van de grote meester Verwee door de bril van Bernier... En dit is jammer, zeer jammer!
| |
XXIII. Edmond Verstraeten, Mej. J. Montigny en Paul Cauchie in Waux-Hall te Brussel, van 21 .- 30. Januarie 1904.
Ver van alle klieken en klubs, wars van alle onvruchtbaar theoriezeren en deklameren, alleen in een van de aantrekkelikste hoekjes van het land van Waas, verkerend, alle jaargetijden door, te midden van de hem boven alles lieve natuur, werkend dag aan dag met geen ander doel dan om te vertolken, zo oprecht, zuiver en volledig mogelik, wat die natuur hem zingt of fluistert, heeft Edmond Verstraeten, die al sedert jaren geboekt stond als een veelbelovend beginner, zich ontwikkeld tot een van de beste landschapschilders, welke het geslacht NA Claus, Baertsoen, Buysse, diegenen, van wie de leerjaren in de laatste tachtiger jaren en het eerste openbaar optreden tussen 1890 en 1900 viel, hebben opgeleverd.
Indien ik er mij aan waagde, de besten van deze jongere, doch niet meer allerjongste generasie met elkaar te vergelijken, - en nu noem ik maar dadelik, zonder aan rangschikking te denken, Baes, Baseleer, Blieck, Cambier, Dehaspe, de Laet, Verdijen, dan zou ik, naast een soms vrij groot onderscheid in de uitwendige verschijning van hun respektieve werken, in de tekniek in de eerste plaats, - bij allen, zij 't ook in ongelijke maat, terugvinden een ruimer en tevens verhevener opvatting van het landschap op zich zelf, - een gemeenschappelik en blijkbaar welbewust streven naar grootheid gepaard met breedte, naar stemming, poëties gevoel gepaard met fijne kleurschakering.
Dit verschijnsel, - reeds in Koppen en Busten enigsins uitvoerig besproken, - acht ik in de hoogste
| |
| |
maat verheugend Het is de logiese voortzetting door de jongeren van het grote zuiveringswerk, door de schilders van de grijze school eerst, door impressioniesten en lumieniesten daarna ondernomen; het zal eens, ik hoop het, beschouwd en geprezen worden als de bekroning van het streven van meesters als Heymans, Crabeels. Rosseels, Door Verstraete, Claus, Baertsoen, Buysse en Hens.
Edmond Verstraeten is wellicht, met Baseleer en de Laet, de meest dichterlike van deze jongeren. Ik zeg dit niet, omdat ik sedert jaren weet, dat hij, in alle stilte, tal van indrukken, die hij minder geschikt achtte om met kleuren te worden uitgesproken, in Nederlandse verzen heeft uitgezegd; ik zeg dit, omdat zijn schilderijen, al die, welke tans in Waux-Hall te zien waren, de intiemste snaren in mijn binnenste deden trillen zoals eenvoudige natuurliederen van Uhland, Eichendorff, of vooral van onze eigen lieve Guido Gezelle dat vermogen; omdat zij mij slechts in de tweede of derde plaats, en eerst na een vrij lange beschouwing, deden denken aan de middelen, waarmee hier gearbeid was, aan penseling en verf. En dit is nóch onjuist! Aan verf en penseling doen die dingen eigenlik gaar niet denken! Zij zijn uit de verf zoals een stuk weide, een lap hemel, het opkomen van nevel of wolk, het doorbreken van zon of maan dit zelf zijn.
Dit wil niet zeggen, dat de stoffelike uitvoering een zwakke is; ik houd ze juist dáárom voor uitstekend, omdat ik er niet aan herinnerd word, hoe het gedaan is. Wie deze landschappen als schilderijen nu, als geschilderd werk, van nabij bestudeert, die zal, evenals ik, ten zeerste moeten waarderen niet alleen de grote fijnheid van nuansering, maar tevens de volkomen harmonie van het geheel en de wondergoed getroffen weergeving van het luchtbad (enveloppe).
Natuurlik stel ik al wat Verstraeten in Waux-Hall verzamelde niet even hoog; enkele stukken zijn wel goed, maar - vergeleken bij de beste - wat oppervlakkig, niet van behandeling, maar van... gevoel. Dit is b.v. het geval met De Merries in de Weide, waarin overigens de manier, waarop de paarden zijn voorgesteld, hun houding, wat gezocht lijkt.
Voortreffelike dingen acht ik Maanopgang, Gehucht bij Valavond, In Durmedal, Le Cumulus of De wiekloze Molen, Sneeuwavond. Niet alleen geeft de kunstenaar ons hierin werkelike landschappen, omvattend een horiezon van vrij grote ruimte, die ik, o zo graag, noch vijf of zes maal ruimer zou wensen, zodat hij niet alleen meer een gehucht of een geheel dorp, maar een stuk gewest zou omvatten, - maar deze landschappen zijn zo gelukkig in beeld gebracht, ik bedoel: zo verscheiden en edel van hoek en lijn, dat men zou wanen, dat de jonge meester Turner of altans de beste Schotten biezonder bestudeerd heeft.
Niet zonder reden noem ik hier Turner! Ook de voorliefde van Verstraeten voor heerlik spel van wolken en diepte van hemelverschiet herinnert van zelf aan die stoutste en dichterlikste van alle landschap- en marieneschilders,
| |
| |
van wie kleur en licht beide wel door niemand zullen geëvenaard, door niemand kunnen nagebootst worden.
In Molen zonder Wieken stapelen wolken zich op wolken onder een eindeloos hoge blauwe lucht boven een smal strookje wei, en een wordende regenboog gaat zachtjes heel in de diepte aan het schemeren...
In Durmedal, in de frisse morgenvroegte, worden wonnig wakker in witte wademen van mist de weligbegroeide weiden, waaruit wat wilgen, populieren en lager schaarhout opgroeien.
Ook in Een stuk Weide, Maartse Avond, Wolken en vooral in deze allerfijnste impressie, Na Regen, een juweeltje, waard met gretigliefderijke hand te worden gestolen, even uitnemende hemels.
Maanopgang en Sneeuwavond zijn, met In Durmedal, zeer karakteristiek voor Verstraeten's opvatting van het landschap. Het eerste: wat laagliggende akkers, bomen langs de grensvoren, daarachter wat mijten, een enkel huisje en een paar windmolens, waarboven, in een blauwe lucht, te midden van wattige witte wolken, rood, koperrood de maan en een enkele ster. Een geheel dat, door zijn bescheiden, zachte, gesmolten tinten, het oog streelt als een oud gobelin. Eén witheid het andere: wit de hemel, noch zwanger van sneeuw, wit de bomen, wit de daken van de huisjes en de tuinen erachter, wit de lucht zelf en haar weerschijn in ons oog... Heel schuchter, heel fijn, wat purper aan de lage kim achter de bossen, en donker, half herkenbaar maar, de stammen en takken van enkele bomen, de tuinhagen, wat struikjes. En geel, sterkgeel de maan, half verborgen achter een wolk. Zo iets moest de Staat - tot welverdiende aanmoediging - voor een of ander muzeum aankopen! - - -
Mejuffer Montigny is een leerlinge van de meester van Astene, Emiel Claus. Men hoeft het niet gehoord te hebben, om het te weten; elk van haar achttien tentoongestelde stukken roept het luid: Claus' tekniek, Claus' groen, Claus' hemelblauw of grijs, Claus' zon, Claus' onderwerpen! Het beste stuk, Grijs Weer te Deurle, het meest zuiver als vertolking van een indruk, is als een Clausje uit de jaren 1885-1890. Dit is dus lof en blaam tegelijk - beide even goed gemeend!
Maar talent, en veel talent heeft deze beginnelinge zeker! Rozen, Portret van Mej. de P., Kerkhof, en vooral Jong Meisje, zijn deugdelike, ernstige studies, getuigende van durf en kracht - zo noch niet van oorspronkelikheid.
Wie zo'n figuur als dat Jong Meisje kan schilderen, gezien in heftig licht, en toch met zulk een fijnheid van toets, komt wel tot meer!
Ik heb vertrouwen in deze debutante! - - -
De dekorasieschilder Paul Cauchie beschikt voorzeker over veelzijdige begaafdheden: ontwerpen voor plakkaten, voor sgraffito-versieringen, voor plafons en muurpanelen, geven bewijzen te over van zijn talent en kunde. Eén gebrek echter trof ons in de meeste van deze dingen: stijl en grootsheid van lijn te weinig, veel te weinig!
| |
| |
Tot het beste, wat ik van hem zag, reken ik zijn prent-postkaarten: alleraardigste landschapjes, zeer keurig getekend, gevat in een smaakvolle dekoratieve omlijsting! En hij ontwierp er vele - wel een 40 à 50, waard naast de voortreffelikste gelegd te worden, die ergens het licht zagen.
Ook onder zijngevel-dekorasies is goed werk. Heel mooi vond ik ook zijn ‘affichetten’.
Pol de Mont.
| |
XXIV. Tentoonstelling, ingericht door de kunstkring ‘De Distel’ te Mechelen, Maart 1904.
Jongeren, waaronder enigen van wezenlik talent, meest allen noch in de overigens zo aantrekkelike periode van zoeken en beproeven, willen en wensen, en - gelukkig voor hen - noch niet verwaand genoeg, om zich in te beelden, dat hun eigen werk alleen volstaan zou, om - een maand lang - de belangstelling gaande te houden.
Het beste, wat in de - eilaas - zo deerlik verwaarloosde Mechelse ‘Halle’ te zien was, vertoonde dan ook de namen van uitgenodigden, en ook onder dezen verdiende geen zo zeer opgemerkt te worden als de ons al zo lang bij uitstek simpatieken dichter-schilder, Aloïs de Laet. Zijn al meer dan ééns bij andere gelegenheden geziene, in-melankolieke Avond, - die dromerige, bijna eindeloos-strekkende vlakte, met wat magere, miezere schaapjes en - op een kleine berm - een meisje, zuster van de als geheel ‘vereigstigte’, tot enkel zielen geworden gedaanten van Minne; doch vooral De Dreef in de Sneeuw, een avondlandschap, ongemeen juist, ‘herinnerd’ meer dan ‘zo afgekeken’ op de plek zelf, - een waar kunstjuweeltje, dat slechts weinigen hem zullen nadoen, - en noch een kleiner stukje, waarvan ik de tietel vergat, zijn veruit de glanspunten van het gehele, overigens al te talrijke, te weinig geschifte geheel.
Een Vlondertje van Door Meijers, een Stroomgezicht van Fr. van Damme, een breed gedane, misschien wat oppervlakkige, doch biezonder juiste Brug over de Dijl van Smeers, twee stukjes Wilgen van Rul, en ongeveer de helft van de uit niet minder dan zestien schilderijen bestaande inzending van Mevr. Kernkamp - verdienen, naast de dingen van de Laet, als verdienstelik te worden vermeld.
Een veelbelovend jongere is, ook al een uitgenodigde, de Dendermondenaar Broeckaert. Zijn Bij de Schelde is noch niet genoeg genuanceerd, niet fijn genoeg van overgangen; in zijn grijze tonalieteit is het toch lang niet alledaags en volstrekt niet zo gevoelsijl als het veel luidruchtiger, wel dapper geschetste, maar geheel ‘uiterlike’ Herfst-gezicht van Maclot.
Biezonder naïef, haast kinderachtig gedaan, maar poëties gevoeld zijn ook de schilderijen van A. de Bats, Overstroming en Avond bij 't Water.
Van de eigenlike ‘Distelaren’ onderscheidde zich het meest Blickx. Van hem was er een gehele reeks verdienstelike beeldbouwerijen, een goedgevoelde groep Adam en Eva, en Een Oud Priester die, ofschoon wat herinnerend aan zekere buste van K.v.d. Stappen, toch een flink stuk werk is, en een knap gedane eerste schildersproeve,
| |
| |
een stout geveegd landschap, de geboren koloriest in elke borstelstreek verradend, Herfst.
Wouters, van wie ik wel een twintigtal nummers zag, is zeer ongelijk. Zijn dingen herinneren nu eens aan Meijers, dan aan Courtens, zelfs aan Steppe...., soms aan het werk van deze of gene oude. Te zeer zelfs doen zij dat! In zijn kleinere stukjes, zo in zijn Mariene bij Maanschijn, is hij het verdienstelikst.
Een wenk - en een welgemeende - ten slotte: laten de Distelaren ons een volgende maal half zoveel, of noch minder, schilder- en beeldhouwwerk vertonen, maar mogen zij die beter, d.i. strenger, uitkiezen.
| |
XXV. Izidoor Meijers in het Kon. Verbond voor Kunsten, Letteren en Wetenschappen, te Antwerpen. - Van 30. Januarie tot 8. Februarie 1904.
Met ongewoon genoegen bezochten wij - herhaaldelik zelfs - deze tentoonstelling. Gedurende de laatste jaren scheen het talent van Izidoor Meijers zo merkelik verzwakt, dat wij bijna waren gaan wanhopen, hem noch ooit te kunnen onthalen op de zelfde lof, die hij zo welverdiend in de jaren 80-90 inoogstte. De meer dan veertig kleinere en grotere stukken, door hem nu te Antwerpen bijeengebracht, bewezen ons, tot onze innige vreugd, dat onze vrees zo niet geheel van grond ontbloot, dan toch zeker overdreven, zeer overdreven was. Elk kunstenaar doorleeft overigens, vroeger de een, later de ander, meer dan éénmaal zelfs somtijds, zulk een periode van vermoeidheid, verslapping, tegenslag, machteloosheid bijna... Vaak volgt dan op die magere jaren een nieuwe Lente of Zomer van verjongde, aldoor rijker vruchtbaarheid.
Meijers was nooit zo veelzijdig, zo veerkrachtig jong en fris als ditmaal... Aan diepte van gevoel, zoals wij die bij Baertsoen bewonderen, mag het hem door de band nu evenzeer mangelen als gedurende zijn eerste periode; een zekere maat van dichterlikheid, een neiging tot zacht weemoedig dromen en dwepen, kan men hem, evenmin als een zekere distinksie van voordracht, bezwaarlik ontzeggen.
Vooral verheugde het ons, vast te stellen, dat juist zijn allerlaatste dingen de voortreffelikste waren. En zie - deze stukken verschillen in zoverre van de beste dingen uit zijn vroegere perioden, dat zij, - wij zullen niet zeggen, zoveel lichter, - want Meijers, evenals Heymans, Crabeels, Rosseels, was altijd licht, - maar met zoveel eenvoudiger middelen verkregen zijn.
Grotendeels omdat zij ons volstrekt niet doen denken aan... manier of methode, bewonderen wij, onvoorwaardelik, Kille Novembermorgen, De Kreek, Het St-Amands - Kapelletje, Buggenhout, Stofregen op Zee, Dorpstraat bij Mei-avond, Uur van Vroomheid, alles uit de laatste jaren, en, daarnaast, van vroeger, veel vroeger zelfs, Tussen Licht en Donker en Stroomijt bij Nacht.
Wat wij al vóór jaren zeiden, kunnen wij ook nu herhalen: vooral natuureffekten met halflicht vallen de kunstenaar mee.
| |
| |
Haast al de dingen, die wij noemden, zijn lente-, herfst-, morgen-, avond-, maanschijn- of nevelstudies... Grover zijn vaak, bij deze vergeleken, de schilderijen, waarin Meijers middag- of zomer-indrukken, op zich zelf al zoveel krachtiger en brutaler, poogt te vertolken, b.v. In West-Vlaanderen, De Watermolen, en andere.
Natuurlik heeft de kunstenaar ditmaal minder, veel minder aftrek gevonden dan de vier of vijf vorige malen! Geen enkel van zijn beste dingen, buiten Buggenhout, vond, menen wij, een koper!
Wanneer zullen de gelukkige hebbers van volle beurzen eens werken als Stofregen, Kille Novembermorgen en Kappelletje leren waarderen!
Pol de Mont.
| |
XXVI. Frans Courtens in de Verlatzaal. - Van 27. Februarie tot 6. Maart.
Van de acht-en-twintig schilderijen ons, door de gevierde kunstenaar, hier vertoond, waren ongeveer de helft ons al uit vroegere tentoonstellingen bekend. Dit was o.a. het geval met enkele stukken, waarvan wij, nu als toen, de niet alledaagse hoedanigheden, de biezondere juistheid van de viezie, de overigens algemeen erkende knappe kleurbehandeling, ten zeerste op prijs stellen; wij noemen, naast de met zulke opvallende virtuozieteit gedane Zwijnenfamielie uit de Driejaarlikse van 1903, Terugkeer van de Mailboot, Vóór Onweer, en Grijs Weder, drie, in hun absolute ‘uitwendigheid’ verbazend juiste notasies van slechts enkele ogenblikken durende natuurfenomenen.
Onder de dingen, die wij tans voor het eerst zagen, bevielen ons het meest Herfst, Laatste Stralen, Regenzonnetje, De Nettenboetsters en Avondkalmte. In enkele daarvan schijnt Courtens een andere manier van weergeven, een van veel minder brio, zich o.a. van de vorige onderscheidend door een veel soberder aanwenden van de verfstof, na te streven.
Wij wensen van harte, dat hij in deze richting volharde! Zal zijn werk, van dan af minder opvallend naar het uiterlik, er misschien hier en daar minder luid om geprezen worden, innerlik kan en zal het er zeker bij winnen. Overigens, was niet meestal een verandering van manier alle ware kunstenaars voordelig?
Ook Het Schapenscheren is een belangwekkend schilderij. Met buitengewone handvaardigheid is hier het lichteffekt - een vrij heftig glanzen van achter onswaarts van de volle dag over man en dieren - bereikt.
Toch blijven 't allermooist Vóór Onweer, het plotseling opvonkelen van de regenboog in een donkergrijze onweerswolk, en Grijs Weder, het losbarsten van een regenbui op een mistige dag in een Hollandse stad...
Veel minder zijn Het Tulpenveld en Vlaanderse Boomgaard in Bloeimaand, waarbij wij al te zeer fijnheid van overgangen, la nuance, om met Verlaine te spreken, ontberen.
Pol de Mont.
| |
XXVII. Gerard Jacobs in het Kon. Verbond voor Kunst, Letteren en Wetenschappen, van 19. tot 29. Maart 1904.
In onze vorige aflevering spraken
| |
| |
wij met waardering van de gewichtige reeks werken, door deze noch jonge kunstenaar tentoongesteld in het laatste jaar-salon van Als ik kan.
Tans heeft de heer Jacobs, in de zaal van de Arembergstraat, niet minder dan 56 stukken, waaronder slechts een zeer klein aantal schetsen en studies, bijeenverzameld, en niet zonder genoegen stellen wij, na herhaalde en aandachtige beschouwing van dit alles, vast, dat wij ons geensins te ver waagden, wanneer wij, Als ik kan besprekende, stoutweg voorspelden, dat hij eerlang, naast Baseleer, de Laet, Walter Vaes, Morren en anderen, tot de degelikste jongeren in de Scheldestad zal worden meegerekend.
Er zit veel kracht in Gerard Jacobs! Hij beschikt over een veelzijdigheid, welke velen hem van nu af mogen benijden. De meest uiteenlopende onderwerpen durft hij aan; elk jaargetijde, elk uur van dag en nacht, elke schakering van licht en duister is naar zijn gading, en - om deze grote verscheidenheid van effekten tot kunst om te werken, - bezit hij een niet minder te benijden buigzaamheid van talent.
Zeker is, in deze tentoonstelling, naast het vele rijpe en voldragene het groene en onvolgroeide noch al te ruim vertegenwoordigd. Niet naar het minder goede, alleen naar het betere en beste werk zijn wij gewoon kunstenaars te beoordelen. En nu zijn er, onder al het hier bijeengebrachte, een tiental stukken, zo zuiver en oprecht van gevoel, zo eenvoudig en gedistingeerd van behandeling, - vertolkingen, uitboezemingen, zouden wij mogen zeggen, van intens waargenomen effekten, van volop met de zinnen ge- en omvatte en door de ziel doorgronde indrukken, - dat zij, zonder overdrijving, kunst zijn, en noch wel kunst van een zeer goed allooi.
Dat deze dingen juist met uiterst geringe middelen, met een minimum van verf in de eerste plaats, gedaan zijn, zet hun, in onze ogen, noch meer waarde bij. Meeuwen, Op de Zandplaat, Zandplaat bij laag Water, drie uitnemende grijs-studies, Morgenmist, Maneschijn, De Kaaien bij Nacht, Hooioppers en verscheidene Scheldegezichten, behoren tot deze reeks.
Verdienstelik zijn ook de schelverlichte Wolkenbank, het wellicht niet genoeg ‘verzielde’, maar mooigetoetste Zeilen bij Nacht, en de gehele groep beurtschepen in Vóór Opening van de Sluizen. Met wat meer ineensmelting van de tonen, en - wat meer uitdieping van de opgedane indruk - zouden deze stukken voortreffelik zijn.
Een algemene hoedanigheid van Jacobs' werk is een welgeslaagde weergave van de lucht-enveloppe. Bomen, huizen, schepen, al wat hij ons vertoont, staat midden in de atmosfeer.
Waarlik, schone dagen breken voor de kunstbeweging in Antwerpen aan! Met jonge mannen als Jacobs en de anderen, die wij hierboven en in ons vorig nummer noemden, moet de stad, die Leys, H. de Braekeleer, Stobbaerts, Heymans, Leemans, Verstraete, Claus, Hens, Larock, Mertens zag opgroeien, een nieuw tijdvak van kunstbloei te gemoet gaan!
Pol de Mont.
| |
| |
| |
XXVIII. Elfde Salon van de Brusselse ‘Koninklike Maatschappij van Schone Kunsten’.
Onder veel werk van gewone of zelfs twijfelachtige hoedanigheid, enige dungezaaide dingen van beter, van echt artiestiek gehalte, zonder dat er ook onder deze laatste een enkel stuk voorkomt, dat of een nieuwe personalieteit of in een reeds lang bekende een nieuwe gave zou veropenbaren, - ziedaar, in enkele woorden samengevat, de indruk, welke deze tentoonstelling maakt.
Zowel het Mijnwerkersbeeldje en de barleef van Meunier als de borstbeelden van Arnold Goffin en A.J. Heymans door Lagae, Advokaat Monville van Dillens en een drietal werken van de Lalaing; zowel Het Schapenscheren en Laatste Stralen van Courtens als de voortreffelike Stillevens, Binnenhuisjes en vooral Schetsen van Alfred Verhaeren en de overigens fijngevoelde pasteltekeningen van Donnay, zijn ofwel bekend uit vroegere, onlangs gehouden tentoonstellingen, ofwel munten uit door precies de zelfde hoedanigheden van uitvoering, stijl, opvatting, als al het vroegere betere werk van deze al lang onder de meesters gerangschikte kunstenaars.
Ook van de buitenlandse uitgenodigden kan men het zelfde zeggen. Noch de portretten van Flameng, Hébert, Sargent, Desvallières, - en toch is dat ene, van laatstgenoemde, een uitnemend werk, terwijl dat van de voorlaatste, virtuozenwerk vol schitterende kwalieteiten, mij door al te grote oppervlakkigheid en chic toch wat ontstemt, - noch de fraaie studie van Simon, In Bretanje, noch het landschap, In Noorwegen, van Thaulow, vermogen ons, in enig opzicht, te verrassen.
Verweg het nieuwst lijken ons de inzendingen van Mertens en Claus.
Mertens' Vagebond in de Schaduw. uitgevoerd in een kleurengamme, waaraan zeker wel velen zich eerst zullen moeten wennen, maar die, naar mijn oordeel, imponeert door rijkdom zoals zij streelt door fijnheid van overgangen, is ook als tiepe - 'n oud Joodje met goedmoedig lijdersgezicht - zeer wel geslaagd.
Claus' In het Herfst-Park vertoont ons, in een krachtige ‘vertolking’, veel hoger en beter dan een eenvoudige weergave van de werkelikheid, - meesterlik van vorm en uitsprong, een reusachtige boom, ‘haute maison des oiseaux bocagers’, met een heerlik spel van licht en schaduw op en tussen de welig beblaêrde takken.
Het geval van Dierckx is enigsins kies. Men neemt het hem kwalik, dat enkele van zijn laatste werken hetzij door de keuze van de onderwerpen, hetzij door zekere toonschakeringen herinneren aan het werk van onze geniale Jakob Smits... Ik houd het er voor, dat dit verschijnsel in Dierckx' ontwikkeling dient opgevat te worden als een zeer gelukkige, voorbijgaande kriezis, waaruit, eerlang, de nauwgezette en begaafde werker zal te
| |
| |
voorschijn treden met gelouterd en onbetwistbaar eigen werk.
Om het even, of het geschiedt onder invloed van buiten of uit eigen zoeken en willen; dat zijn kleur heel wat gewonnen heeft in distinksie en fijnheid, dat zijn vroeger noch al plat realisme plaats heeft gemaakt voor ‘vertolking’, achten wij, - ondanks al mijn ingenomenheid met sterk uitkomende personalieteiten, - een niet te versmaden rezultaat.
Intussen ben ik het niet eens met de wijze, waarop hij in Vaarwel het afsterven van een landbouwer heeft voorgesteld. De stervende is wat al te zeer geiedealiezeerd; hij is meer een wijze, een heilige, dan een afgesloofde boer.
Gilsoul verandert niet. Na als vóór stelt hij zich tevreden met de zelfde louter uitwendige, oppervlakkige weergave van de natuur. Ook maken zijn schilderijen meer en meer de zelfde indruk... van overhaasting, gesteund, ontegenzeggelik, op grote ambachtelike vaardigheid. Zijn Avond te Brugge en Najaarsnamiddag verdienen deze verwijten wel het minst.
Onder de beeldhouwers trekt het meest de aandacht Vinçotte, van wie niet minder dan twintig borstbeelden, meest van algemeen bekende notabelen, een gehele zaal vullen. Van meer dan gewone verdienste zijn o.a. die van Mevrouw M. Orban, van Mevrouw Raeymaeckers, van Mevr. Buysse, van de heren Jules Guillery, Beauduin, Mertens en vooral Chandelon.
Noch te vermelden Jong Meisje met de Pauw van Filips Wolters, Avonddienst in de Katedraal van H. Ottevaere, De Spiegel van Gouweloos, een drietal geestig gedane portretten van Ch. Michel, en een niet onaardig portret van Emiel Verbrugge.
Zeer mooi is in zijn bijna verblindend licht de Golf van Napels van Casciaro.
| |
XXIX. Alfons de Clercq in de Verlat-zaal. - Van 20. tot 28. Maart 1904.
De Clercq heeft onbetwistbaar talent... Ongelukkiglik, naar het hier en elders getoonde te oordelen, werkt hij - ik zal niet zeggen te veel, maar ontegenzeggelik te gauw. Dit laatste zelfs in een tweevoudige zin: hij laat, alvorens aan een landschap te beginnen, het onderwerp niet lang genoeg op zijn gemoed, niet eens op zijn oog, inwerken, en - eens gewapend met palet en penseel, stelt hij zich te gauw, namelik met een eerste uitslag, tevreden. Zo komt het aan de ene zijde dat hij te weinig vertolkt, de natuur te slaafs in haar werkelik- en stoffelikheid kopiëert, en aan de andere kant dat zijn dingen er zo oppervlakkig uit zien. Zonder moeite kan men, onder de 32 hier vertoonde stukken, de niet talrijke ernstiger bewrochte schilderijen uitzoeken: In de Duinen te Knokke, Tegen de Avond, In de Kempen, vooral Oude Gracht te Gent, - dit laatste, overigens, al van vroeger bekend. De Clercq moet zich zelf de gelofte afdwingen, nooit werk te leveren, in waarde beneden deze ‘verdienstelike’ stukken.
Een biezondere vermelding verdient Naar de Rozenkrans. Het stuk is, in mijn ogen, lang niet af;
| |
| |
ten hoogste begonnen, een goede, eerste ‘proef’; er ontbreekt diepte van gevoel, vorm en schakering aan. Doch het is niet gewoon van lijn en er is iets in als stijl. Als de Clercq wil, kan hij, elk personage en elk onderdeel van het landschap ernstig doorvoerend, hier iets heel goeds van maken. En dit wens ik van harte.
| |
XXX. Karel Boom in de zaal van het ‘Théêtre des Variétés’ te Antwerpen. - Van 2. tot 10. April 1904.
Met genoegen wijden wij hier een paar woorden aan deze tentoonstelling! Wij verbergen niet, dat zij, naar onze absolute overtuiging, noch al te veel dingen bevatte, die - wèl in het een of het ander opzicht verdienstelik mogen zijn, maar toch niet als zuivere kunstwerken kunnen beschouwd worden om deze dood-eenvoudige, doch voor ons afdoende reden, dat zij niet ontstaan schijnen, of niet ontstaan kunnen zijn uit loutere, onvermengde behoefte om te scheppen ‘thing of beauty’; wij betreuren ten zeerste, dat een ontegenzeggelik begaafd kunstenaar als Karel Boom het er noch zo zeer, zeer dikwels op toelegt, de smaak van hen, die óf volstrekt geen smaak bezitten ófwel hun smaak door snobisme en vooroordeel lieten bederven, te strelen hetzij door gewild-ouderwetse bontheid of mooidoenerij van kleur, hetzij door de keuze van de onderwerpen zelf; maar wij sluiten niet moedwillig het oog voor het feit, dat Boom, oud-leerling van Verlat, opgegroeid in een tijd, toen men slechts twee eigenschappen in een kunstwerk op prijs stelde: een bevattelike en aantrekkelike anekdoot of epiezode en een zogezeid warm en rijk, in waarheid alleen op tradiesie berustend koloriet, zich al meer en meer zijn gebreken en zwakheden bewust wordt en er stilaan, misschien wel wat te schuchter noch naar streeft, zijn kunst te verjongen, te vernieuwen.
't Verlangen, om door een verhaaltje te boeien, te doen glimlachen of te ontroeren, en dit dan meestal met uitwendige, de ziel van 't werk niet rakende middelen, stond Boom in de weg bij het schilderen van stukken als Mijmering, - dat ons te sentiementeel -, van Een goede Snuif, dat ons wat te vulgeer en afgezaagd voorkwam. Haar enige Troost is ook al een zoogezegd ‘sujekt’, maar daar is het gevoel gezocht in het weergeven van een op zich zelf niet zoo makkelike houding - een vrouw, knielend gebogen vóór een kruis.
Mooi-doenerij, belustheid op liefst makkelike effektjes, troffen wij in tal van kleine stukjes als In Afwachting, Kantwerkster, Valdag, zelfs in een paar portretten, o.a. in dat van de heer S..
Wat ons met Boom verzoende, dat waren, benevens de zeer verdienstelike verkleinde kopij van het gekende paneel uit de Trapzaal van Antwerpens Stadhuis, en de mooi-getoetste schets van het stuk: Antwerpen in 1530 uit het Muzeum, - een schets, veel breder en artistieker dan dit stuk zelf, - het portret van Mevrouw V., dat van de archievaries van den Branden, beide even eenvoudig opgevat als met eerlike middelen uitgevoerd;
| |
| |
en verder enige pasteltekeningen als Eerste Kommuniekante, Op hun laatste Poten en Rouw. In deze laatste dingen bereikte Boom niet alleen een weldoende helderheid van licht, maar - wat misschien beter is - een onloochenbare gevoeligheid van lijn. Dat is ernstig werk, dat wij volgaarne waarderen.
Belangwekkend waren ook de twee fieguren van het ontwerp voor een Triptiek, vooral het oude lezende vrouwtje, met haar innemend, zielvol gelaat. Het stadsgezicht past echter niet goed bij die twee.
| |
XXXI. Alex. Marcette in Waux-Hall, Brussel. - Van 4. tot 13. April 1904.
Marcette, die wij al sedert jaren als een van onze stoutste durvers en kunners en van onze stoerste werkers waarderen, - herhaaldelik toch getuigden wij luide van onze bewondering voor zijn werk, - schijnt tans op een punt aangekomen, waarop het, gezien zijn vorige vaak schitterende suksessen, voor hem wel zeker gevaarlik zou zijn van manier of onderwerp te veranderen, en waarop wij hem nochtans van harte gaarne een van deze beide veranderingen zelfs ten koste van een paar mistakes en failures, zouden toewensen.
Zeker, van de 31 stukken van alle grootte, in dit salon verzameld, zijn verscheidene even goed noch als het beste, wat hij voorheen al ondertekende.
Als geheel munt de tentoonstelling noch evenzeer als alle vroegere uit door homogenieteit van viezie en kleur; wat hier ontbreekt -, wij willen het in alle oprechtheid, in het belang zelf van de kunstenaar, uitspreken, - dat is, met die zucht naar aldoor grotere innigheid en diepte van gevoel, zoals wij die bij Baertsoen bewonderen, dat zoeken naar nieuwe, fijnere, subtieler toonontledingen of -overgangen, naar andere, ongewone, zeldzamere, meer verrassende effekten.
Wij zijn overtuigd, dat Marcette niet tot degenen wenst te behoren, die er slechts één manier willen op nahouden, als die manier hun maar bijval of aftrek waarborgt. Zijn uiterst buigzaam talent, het gemak waarmee hij van olie- naar waterverf, van pastel naar gouache overgaat; de veelzijdigheid, overigens, al bij vroegere gelegenheden, o.a. na zijn terugkeer uit Ietalië, bewezen, kunnen hier tot waarborg dienen.
Waarom zou hij het nu niet beproeven, ofwel de tot nu bewandelde weg te... verbreden, ofwel er zich een nieuwe te banen?
Alleen aan een artiest van meer dan gewone begaafdheid durven wij zulk een eis stellen.
Intussen bevat zijn salon wel veel goeds, zijn verleden waardig. Wij noemen, - zonder meer, - de stukken: Ciel mouvant, Les Nuées, Après la Pluie, veruit de drie beste, en La Passe (Bas-Escaut), Soir de Canicule, Le Remorqueur, Mer phosphorescente en Barques au Repos, alle vijf zeer verdienstelik.
| |
XXXII. Gogo en Posenaer in de zaal van ‘La Métropole’ te Antwerpen. Van 16. tot 25. April 1904.
‘Herinneringen aan -, indrukken van gezamenlik ondernomen
| |
| |
reizen in Spanje en het Noorden van Afrika’, ziedaar, meen ik, een niet al te slecht passende ‘rubriek’ voor de 43 schilderijen, door Gogo en Posenaer tijdelik in de hierboven genoemde zaal bijeengebracht.
Slechts twee stukken van eerstgenoemde, een kinderportret en een reliegieus doek: Consolator afflictorum, en evenveel van zijn kameraad: een Vlaanders Landschapje en het dekoratief paneel. Het Konsert, werden in ons land geschilderd.
Zonder twijfel zijn Gogo en Posenaer jonge mannen van talent; de tweede vooral stelde herhaaldelik dingen ten toon, die geen onbevoordeelde onverdienstelik zou durven noemen.
Beiden laboreren echter, voorlopig, aan schier het zelfde euvel: ik bedoel hun blijkbare voorkeur voor - ik zal niet zeggen: volle, krachtige, maar voor zware en wel eens harde tonen. In veel van hun werk mangelt het aan lichtheid en fijnheid,- in haast alle ontbreken overgangen, schakering, - vooral bij de eerste.
Dit is jammer, zeer jammer, want - waar zij met die wel wat konventionele kleurviezie een enkele keer afbreken, winnen hun doeken aan verscheidenheid, vroolikheid, helderheid, leven zelfs.
De Christus Consolator van Gogo mag al wat engels-praerafaëlieties opgevat en gedacht zijn, - een paar overigens goede engelenfieguren zijn opvallend Walter Crane-achtig, - het niet geringe doek bevat hoedanigheden van tekening en karakter, die respekt verdienen.
Bij Posenaer bekoort ons wel het meest zijn ‘stijl’, een stijl, die hij weet te verkrijgen, door de biezondere gezichtshoek, waaronder hij de dingen: stad, gebouw, straat, berg of land, voorstelt, een gave, en een kostelike, die velen hem zouden mogen benijden. Om deze stijl, om de distinksie, welke zij aan die stijl verschuldigd zijn, houd ik van dingen als De Taag te Toledo, De Marokkaanse Kust, De Sierra Nevada, Alikante, Het Ravijn bij Zonsondergang en ook van de Gitana met het vreemde, half ziekelike, half krachtige profiel, onder nr 5.
Verscheidene van deze dingen noem ik, ook al lijkt mij de kleur ervan wat te log en ondoorschijnend, vlakaf kunst. Zouden Posenaer en Gogo nu niet eens voor goed hun palet willen opfrissen, verhelderen?
| |
XXXIII. R. Baseleer in het Kon. Kunstverbond te Antwerpen. - Van 17. tot 24. April 1904.
In de zalen van het Koninklik Verbond voor Kunst en Letteren, te Antwerpen, is op dit ogenblik een tentoonstelling geopend, zoals wij er te Antwerpen, en niet minder te Brussel, noch steeds al te zelden aantreffen. Een tentoonstelling, uitsluitend samengesteld uit werken, ontstaan uit loutere behoefte om ontvangen indrukken, innigervaren gevoelens, werkelik beleefde momenten van ontroering of zielsverheffing uit te spreken; werken, opgevat en voltooid met geen ander doel dan om ze te maken tot de zo zuiver mogelike uiting van wat is omgegaan in een mensenziel, niet... om te prikkelen de grove zinnelikheid van de minder ontwikkelden onder de toeschouwers,
| |
| |
noch minder om te behagen aan de smaak van diegenen, die geen smaak hebben en toch - zoals wij hoger zeiden - uit snobisme of loutere zucht om te pronken... hun huis willen versieren met... KUNST!
Zulk een tentoonstelling richtte hier nu in, op 't spoor van voorgangers als in vroegere jaren Claus en Verstraete, later Hens, Karel Mertens, Jakob Smits en nu en dan de kringen De Dertien en Enigen, de zowat vóór een tiental jaren vooreerst opgetreden, heden vooraan in de dertig staande Richard Baseleer.
Sedert jaren al, ik zou durven zeggen sedert zijn allereerste optreden in 't openbaar, volg ik met levende belangstelling de ontwikkeling van zijn talent en meer dan ééns nam ik de gelegenheid, mij door zijn deelneming aan dit of dat salon geschonken, waar, niet alleen om mijn eerbied lucht te geven voor het wel langzamerhand, maar geleidelik en gestaag beter en zuiverder worden van zijn werk, maar tevens om de overtuiging uit te spreken, dat hij eens, - wat later of vroeger, om het even! - tot onze betere landschap- en marieneschilders zou worden gerekend.
Zo groot was, reeds vóór jaren, mijn vertrouwen in de soliedieteit van zijn gave, de oprechtheid en de overtuiging van zijn streven, dat ik, in 1898 reeds, als redakteur van de toen noch bestaande Vlaamse School, niet aarzelde een uitvoerig opstel over hem, door Victor de Meyere, op te nemen.
Mijn vertrouwen werd niet teleurgesteld. Zeker was al het werk, door Baseleer sedert 1898 vertoond, niet van gelijk gehalte; zeker kwamen er, in de door hem ingerichte tentoonstellingen, naast rijpere en volmaaktere, onvoldragene en zelfs een enkele keer minder schone of onschone stukken voor; doch geen enkel ogenblik van zwakheid, vermoeienis, noch veel minder van laf toegeven aan Publiek, hadden wij al die jaren vast te stellen.
Baseleer is van de zeldzamen, die niet liflaffen met het filistijnendom; hij sjachert niet met zijn overtuiging; hij heeft, van eerst af hád hij het, een doel, en hij wijkt geen duimbreed af van de weg, die er hem brengen moet.
Wat Baseleer te zien geeft, is haast uitsluitend mariene-schildering. De Schelde en noch eens de Schelde, de Schelde van Burcht en Kruibeke af tot Vlissingen toe; de Schelderee en de dokken met haar stapelplaatsen, haar wandelterrassen en haar bossen van masten; de Schelde bij mist en klaarte, bij morgen en avond, bij zon en maan, bij hoge en lage tij, bij volle windstilte en bij storm; Baseleer is er vol van als geen tweede, kent en begrijpt ze als geen tweede, en hij wordt niet moe, er ons van te vertellen.
Toch is, wat hem aantrekt, niet, of niet uitsluitend, de materjele, de uitwendige realieteit van de stroom en zijn oevers; maar veel meer de athmosferische gedaanteverwisselingen, die zij ondergaan, het onophoudelik anders-zijn van hemel- en wateraanschijn, onder het onophoudelik zelfafwisselende licht; de elk ogenblik weer andere ‘stemming’, die zij vertonen, - met één woord: de psiekologie, het gemoedsleven als 't ware van de Schelde. De 60 à 70 grote en
| |
| |
kleine stukken, die Baseleer ons nu toont, doen, in hun treffend homozjene samenhang, aan als een welgeslaagd recht harmonieuze sinthezis van onze grote, heerlike landstroom.
Dat hij, van eerst af bijna, zulk een sinthezis heeft bedoeld, heeft willen geven, blijkt hieruit, dat zijn tentoonstelling, naast Scheldezichten uit 1904 er meer dan één bevat van vóór acht à tien jaren, o.a., zeker, in noch vrij duistere tonen getoetst, reeds veel belovend gezicht op Lillo (?), naar ik meen.
Intussen, en dit vooral stellen wij met genoegen vast, verschillen de jongste werken zeer, niet enkel met de oudste, maar zelfs met die van vóór een drietal jaren. Het verhelderingsproses, vooral rond 1899-1900 begonnen, is zo goed als geheel voltrokken. Al wat Baseleer in de laatste maanden voltooide, munt uit door een klaarheid, een zuiverheid en een doorschijnenheid van tonalieteit, die slechts weinigen evenaren, noch minder overtreffen. Daarbij weet hij, met soms verrassende juistheid, het presies treffende, het kenmerkende van een natuurmoment te vatten en met zijn penseel vast te houden, terwijl hij tevens de poëzie, die in de verschijnselen ontroert, bescheiden, met zeer eenvoudige middelen, maar vol en geheel weet te vertolken. In zulke ogenblikken schept hij taferelen als Het Wrakkenkerkhof, Garnalenvangst, Maart, Vissers in de Morgen, die - het is in onze volle overtuiging - tot de beste dingen van die aard behoren, die in ons landje geschilderd werden.
Wat mij bij Baseleer niet weinig aantrekt, dat is, wat ik zou willen noemen zijn gevoel, zijn voorliefde voor ruimte en diepte. Hij heeft van landschap en mariene de opvatting, welke alle werkelik grote meesters, - groot door opvatting, gevoel en viezie, bedoel ik, - daarvan hadden, - Claude Lorrain, Koninck, Turner, Corot, Daubigny, Monet, Moore, enz.; hij poogt te geven, in een dichterlike vertolking, met de simpelst mogelike kleurenharmonie, een gedachte van de eindeloosheid van de hemelafgrond boven en de luchtafgrond vóór en van weerszijden ons zelf. Met zijn garnalenvangers voeltmen zich wijd, wijd wech van de begaanbare oever, omwaaid van zilte zeelucht en besprenkeld door spattend golvenschuim; met de goede vissers op zijn boten ademen we met volle longen in de krachtgevende zoutlucht van de zee...
Maar ook de atmosfeer, het luchtbad, - die weer te geven, voelbaar te maken, is bij Baseleer als bij Baertsoen, Claus, Hens, al de besten, zijn eerste en laatste zorg en bezigheid. Dat hij er in slaagt, dat hij zijn masten en reven weet te laten baden in heuse, wuivende lucht evengoed als hij zijn waterspiegel weet te doen heen-vlakken, effen glad, tot onafzienbare afstanden, twintig, dertig schilderijen en studies bewezen het hier, o.a. Botjesvangers bij Avond, Vóór de Haven 's Morgens in de Zomer, het triptiek Vóór-, tijdens- en na de Bui, het akwarel Vissers bij Morgenschemer, de gouache De Antwerpse Reede, en een hele reeks schetsen.
Mocht de jonge, gewetensvolle artiest nu eens maar half zoveel
| |
| |
stoffelik voordeel aan zijn salon beleven, als vele van zijn kunstgenoten van 't hunne, het zou den kopers en... Antwerpen tot eer strekken.
Pol de Mont.
| |
XXXIV. Als ik Kan's 44e tentoonstelling. - Van 1. tot 8. Mei 1904.
Het is te betreuren, dat een kring van jongeren gelijk Als ik Kan er zich, ik weet niet door welke redenen, misschien wel door veeleisende ere-leden, toe laat verleiden, een tentoonstelling te openen, die voor een goed, ja voor het beste en zeker grootste deel, alleen dingen omvat, die het publiek reeds voldoende gelegenheid vond, te leren kennen. Op die wijze ontnemen de leden zelf al bij voorbaat heel wat belang aan hun salon...
Posenaer en Gogo hebben hier, gene een tiental, deze een zestal werken, die wij reeds in de Métropole-zaal zagen. Zeker hebben die dingen door 't feit, dat zij nu weer in de zaal van 't Kunstverbond hangen, niets van hun gehalte verloren; dingen als Posenaer's Alikante, 't Ravijn, Op de Marokkaanse Kust, blijven altijd verdienstelik werk; maar - ik vind het wel overbodig, ze ons, in één maand, tweemaal te tonen.
Van Jacobs' twaalf nummers zijn er een zestal voor ons nieuw, en het verheugt mij te mogen vaststellen, dat zij de beste zijn van de gehele zending: Zeilen, Scheldegezicht, De witte Schelde, Boten op de Stroom...; vertolkingen, fijn-genuanseerde vertolkingen van welgevoelde indrukken.
Van de overige inzendingen kan ik niet met de zelfde liefde spreken als ik het deed voor de vorige tentoonstelling. Als verdienstelik vermeld ik echter gaarne: Eenzaamheid van Rul, Naar Huis van Proost, enige tekeningen van A. van Beurden, en twee pastels van Bosiers: Moeder en Kind en Kinderkopjes, geen van beide onberispelik, maar beide vol interessante partijen.
De Weduwnaar van Opsomer is, als kunstwerk a mistake. De verhoudingen zijn te groot, - het geheel wordt er zwaar, lomp van. Het doet klein aan, ontegenzeggelik.
De belangrijkste inzending is die van Edgar Wiethase, de Benjamin van de Kring! Onrijp, gebrekkig, erg naïef, zoveel gij wilt! maar er steekt ziel in die dingen; zij zijn eigenaardig, nieuw gezien; er is een streven in op te merken naar dichterlike vertolking, naar gevoels-weergave, naar sinteze zelfs. Vlaams Dorp, Het stille Uur, Op het Kerkhof, en Vier Tekeningen zijn, ondanks allerlei onvolmaaktheid, heerlike beloften.
| |
XXXV. Nalatenschap van Eugeen Verdijen in Waux-Hall, Brussel. - Van 26. April tot 12. Mei 1904.
Hoe velen van de tegenwoordige generasie zouden daar wel een denkbeeld hebben van de betekenis van deze stille, bescheiden werker, die het heugelike heure de succès slechts één keer in zijn leven nabij zag, maar die, miskend door de meesten, achteruitgesteld voor heel wat minderen dan hij zelf, gesteund alleen door enige dungezaaide bewonderaars en... wat beter is... door de onwrikbare overtuiging, dat hij iets kon en iets heel goeds en moois bovendien, in nederige,
| |
| |
bijna schamele afzondering, jaar na jaar droomde en dichtte, arbeidde en schiep, en zo voltooide een reeks schilderijen, die hem, zijn het ook al niet al meesterstukken, volkomen recht geven op de tietel van ‘óók een voorloper van het latere lucht- en licht-impressionisme!’
Een van de eersten, die, op het spoor van Baron, Heymans, Crabeels, Rosseels, al het valse inzagen van de tradiesjonele zwart- en bruinschaduwing, was hij ook een van de eersten, die er zich op toeleiden, de dingen voor te stellen in hun passend bad van atmosfeer, afstand en diepte voelbaar te maken door verschil in toon.
Het dode Paard, Assche-Woensdag, Vastenavondnacht, alle drie van tussen 70 en 78, bewijzen, dat dit streven bij hem bestond.
Doch, beter dan dit alles, Verdijen was, veel meer dan een verfijnd teknikus, een fijngevoelig dichter. Hij was een lieries dichter, met geen andere ambiesie dan om te neuren, op heel bescheiden, stil-zoete melodieën, liederen, in gelouterde, veredelde volkstrant zou ik graag zeggen, hem ingegeven door de stille plechtigheid, de aanminnige verliefdheid, de zinnenstrelende melankolie of de half weemoedige blijheid van water en hemel, avond en morgen in elk jaargetijde, het liefst in het schilderachtig Brabant of langs de boorden van de Maas.
En tot een edele, bijna dekoratief-doende grijze algemeen-toon wist hij te doen samensmelten, in en door zeer fijne schakeringen, zijn zacht stemmig blauw, zijn jeugdig-fris groen, zijn liefelik rose en zijn ernstig paars.
Het Muzeum van Brussel bezit van Verdijen een heel mooi stuk. - Noch te Antwerpen, noch te Luik, noch te Gent is hij vertegenwoordigd.
Ik druk de welgemeende wens uit, dat deze leemte - het is er een - nu zonder aarzelen mag aangevuld worden.
Stukken als Aurore, als Pastorale, als Ferme sur la Dave, La Vesprée, Vieux Jardin, Nuées Orageuses, als het noch niet verkochte Au Pays de Meuse, of La Meuse à Dave au Matin, beide tamelik groot, of - zo men kleinere mocht wensen, - een tweetal juwelen als Réveil de Cygnes, Cygnes dans le Brouillard, Aube, Le Tournant de Chooz, zouden een sieraad zijn voor elke verzameling, ook voor een openbare!
| |
XXXVI. Arti in de Zaal van het Kon. Kunstverbond’. - Van 15. tot 22. Mei 1904.
Veel, veel beter dan de vorige jaarlikse van deze noch jonge, naar ik meen zelfs onze jongste kunstkring, mag deze tentoonstelling beschouwd worden als een van de weinige interessante groep-ekspoziesies van dit jaar.
Wij zeggen dit - niet, omdat een zo beroemd meester als H.W. Mesdag de jonge mannen van Arti de eer aandeed, met hen te ekspozeren; wij zeggen het alleen en uitsluitend, om de waarde zelf van het door de eigenlike leden bijeengebrachte werk.
En nu denken wij in de allereerste plaats aan de reeks fijne, uiterst gevoelige etsen van Walter
| |
| |
Vaes, aan zijn beide jufvrouwenportretten, uitmuntend evenzeer door ongezocht-verkregen distinksie als door harmonie van kleur, en zijn zeer geestig geobserveerde kijkjes in torens en kerken.
L.A. Roessingh, over wie, menen wij, een tweevoudige invloed noch vaardig is, - die van Böcklin (zie zekere van Roessingh's boom- gestalten), en die van Jakob Smits (zie de brede lijn van zijn landschappen), zond een vijftiental werken, die niet alleen een benijdenswaardige veelzijdigheid van talent, maar ook een vastberaden ‘willen’ en streven naar persoonlikheid van viezie en van kleur verraden. Roessingh stieliezeert de natuur en poogt niet blote werkelikheid, maar een vertolking, een sintezis, te geven. Zijn werk is er ons des te liever om. Mooi vooral vonden wij De Trein, Heide, Berkenrij, Avondschemering, Winter, Zeer goed ook Vrouweportret. Doopdag is zeker wel aardig, doch - wat al te popperig van fieguurtjes, ook, als geheel, wat te anekdootjes-achtig.
G.D. Gratama is wel het gelukkigst in zijn stillevens: De twee Kannetjes, De Koffiepot en Stilleven zijn, in hun opzettelik gewilde prozaïsme, met hun uiterst leuke en geestige keurbehandeling, lang niet gewoon.
E. Vloors, benevens een reeksje Reisindrukken, waaronder wel Kalme Zee (Rappallo) het beste is, stelde ten toon een verdienstelike, schoon niet geheel fouteloze Naaktstudie, een mooigeschilderd zeetoneeltje, Najade en Faun, en een kurieus-gedaan portret, een jonge vrouw, in een bleek-mauve kleed in een geheel blauw en mauve-omgeving, uiterst nauwgezet en ernstig werk.
De beide fieguurtjes uit pasgemeld zeestukje zouden, ofschoon zeker famielie van bekende Böcklintjes, waard zijn, op groter schaal te worden behandeld. Het zeetje zelf zou het, ook zonder de fieguren, heel wel doen.
Nauwelaerts is flink vooruitgegaan. Zijn beide tekeningen, Binnenzicht en De Kust, zijn beloften - des te meer noch, daar hij het zich in geen van beide gemakkelik heeft gemaakt. Zijn schilderijtje, Lampeffekt, is ook niet kwaad.
Met L. van Dievort heb ik het minst op. Zijn manier is mij te ouderwets; zijn behandeling te wijs en te egaal; zijn opvatting te burgerlik. Talent heeft hij en het ambacht kent hij ook. Dit bewijzen evengoed zijn Portret als zijn Tekeningen. Hij streve naar minder stoffelike waarheid en groter, veel groter gevoeligheid van lijnen; hij weze minder bekommerd om volledig- en uitvoerigheid dan om breedheid, diepte, ziel; hij zoeke eindelik naar eigener, minder voor elkeen toegankelike kleurengammen.
Ch. van Havermaet zond twee portretten, beide in gelijke maat Engelse invloeden verradend - de kunstenaar verblijft te Londen - en, ondanks deze biezonderheid, toch vrij oriezjieneel van kleur. Misschien wat oppervlakkig van tekening en vorm.
Van Edward Deckers was er een goedgeslaagd borstbeeld in wit marmer, de heer Ch. Corty voorstellend; - het werk van H.J. Wolters heb ik niet gezien.
Pol de Mont.
| |
| |
| |
XXXVII. Constant Montald in Waux-Hall, Brussel. - Van 23. April tot 15. Mei 1904.
Ik geloof te mogen zeggen, dat ik tot diegenen hoor, die het met Montald en zijn kunst wél menen en van eerst af wel gemeend hebben; ik heb, en heden noch even zeer als toen ik hem, vóór jaren, in de Nederlandse Spectator een uitvoerig opstel wijdde, vertrouwen in zijn natuurlike begaafdheid, die 'k ongemeen, in zijn ambachtelik kunnen, dat ik verbazend durf noemen.
Maar juist om dit alles denk ik dan ook, na de 73 werken van alle aard en grootte en... gehalte aandachtig te hebben bekeken, die deze tentoonstelling omvat; de vraag te mogen en te moeten stellen, of bij Montald veelzijdigheid niet gaat ontaarden in versnippering, of zijn streven naar eidealieteit niet stilaan overslaat tot... lieteratuur en zelfs rhethorika.
Het hier bijeengebrachte bestaat uit tekeningen, schilder- en beeldhouwerijen; naast portretten ziet men er landschappen; naast dekoratieve panelen en zelfs dekoratieve paysages brokken naar het leven; naast nabootsingen van Pompejaanse en andere antieke dingen eigen indrukken en viezies...; naast studiën naar het naakt historiese, wijsgerige of legendariese samenstellingen.
In alles steekt er talent; in veel zelfs groot, ja, buitengewoon talent; uit alles blijkt een ongewoon assimilatie-vermogen en een verbazende virtuozieteit; doch wat ik, - daargelaten zekere gewilde onwaarheden of excentriciteiten, waaraan ik persoonlik al heel weinig gewicht hecht, - b.v. een zaaier, zaaiend met de linke hand, in een overdreven niet gebogen, maar kromme houding, - het voorstellen van de gang naar 't Iedeale door een boot, geroeid door er naast vliegende engelen, - wat ik zo heel graag had gevonden, maar nu te vergeefs heb gezocht, dat is - een imperieus hoge, ziel en zinnen aandoende, overtuigende, overweldigende uiting van het wezenlike innigste ik van Montald zelf.
Niet één Montald, verscheiden Montalds leert ons al dit werk kennen! En die vier of vijf of zes onderscheidene Montalds versmelten ten slotte niet tot één enkele, menselik-ene sinthesis.
Of zou misschien dáárin juist zijn personeel karakter moeten gezocht worden, dat hij ondoyant et divers was, is en zal blijven?
Om het even! En, hoe zeer ik ook zou wensen, dat Montald zich minder zou versnipperen, m.a.w. dat hij altans voor goed zou verzaken aan een of twee van de nu door hem beoefende genres, ik bedoel: zijn nabootsen van allerlei antiek, toch is hij mij, zó als hij is, volstrekt niet onsimpatiek, omdat hij - en dit zeg ik de Brusselse krietiek gaarne na - een waar artiest is.
Overigens trof ik in zijn tentoonstelling meer dan één stuk van wezenlike verdienste. Vooreerst zijn twee grote dekoratieve panelen, Aurora en Vers l'Idéal, en het kleine dito, Les Rameaux, wel een beetje ‘antiekiezerend’, zoals de Duitsers het noemen, maar edel van stijl, smaakvol van toon, zonder een enkel schril tintje.
| |
| |
Aurora vind ik vlakaf even groots van lijn als gelukkig van vinding.
Niet van waarde ontbloot zijn, zich enigsins bij de drie vorige aansluitend, een zes of zeven dekoratieve landschappen, waarvan de voornaamste hoedanigheid is een grootse, waarlik epiese viezie, - enkel brede lijnen, zonder enige weergeving van biezonderheden, doch waarvan de kleur wat droog, niet fijn genoeg genuanceerd is.
Het best voldoen Eclaircie pendant l'Orage en Eclaircie.
Onder wat ik zou willen noemen fragmenten en studies vermeld ik gaarne enige naakt-fieguren, o.a. Trois Vierges, Femme nue, Homme assis, Vierges, waarin, naast soliedieteit van vormen, distinksie van toon niet te miskennen valt.
Veruit het genietbaarste en rijpste werk geeft intussen Montald in een dubbele reeks zwart-en-wittekeningen en pastels. De eerstbedoelde, gedaan in forse, ik zou haast zeggen ‘nijdige’ halen, - elke trek, neen, houw, - het is als heeft de kunstenaar er zo op ingehakt als met een heel scherpe speerpunt, - elke houw dan als een opflakkering van passie, toch raak, doende juist wat hij moet, niets meer, niets min, - herinneren aan de manier van enkele van de grootste graveerders en tekenaars uit Rubens' omgeving en maken den indruk van te zijn overgrote ontwerpen voor staalgravuren.
Het degelikst zijn Le Bossu, Baeufs à la Charrue, Les Semeurs au loin. Mooi van gedachte en gevoel, niet gelukkig van uitvoering, is Le Pâtre mort. Zwak is Le Bêcheur.
De pastels, er zijn er twaalf, - alle zowat praerafaëlieties - engels van opvatting en uitvoering zelfs, - zijn heuse lieriek, kleurgedichten die als illustrasie zouden kunnen dienen bij verzen van Shelley, Keats, Tennyson, Swinburne. Hier zijn tonen van wezenlike adel, fijne schakeringen, tedere overgangen; hier is ook lijn, al wordt die lijn bijna overal met opzet wechgedoezeld; hier is stijl. Hier is vooral - gevoel, stemming! Mooi zijn Matin de Printemps (30), Vision (31), Le Vent; noch mooier L'Allouette en Vision (32); ongemeen mooi Le Bain, Matin (33) en Matin (34), een genot voor oog en gevoel.
Ten slotte vermeld ik noch een paar portretten, 50, Portrait de Femme, 52, Portrait d'Homme, en vooral 51, Emile Verhaeren, ofschoon misschien minder getrouw naar de natuur.
Montald's beeldhouwerijen staan, naar mijn oordeel, beneden zijn schilderwerk. Zijn halfverheven beeldwerk in pleister, De Zon, is toch niet van verdienste ontbloot.
P.d.M.
| |
| |
| |
XXXVIII. - Hendrik de Smeth in de zaal van de Variétés. Van 29. Mei tot 5. Junie 1904.
Lest best! Deze spreuk schoot ons bij het bezoeken van deze tentoonstelling te binnen. Inderdaad, van de gehele reeks indievieduële en groep-ekspoziesies, welke, hier te Antwerpen, van Oktober 1903 tot nu toe, geopend werden, was die van Hendrik de Smeth ontegenzeggelik diegene, welke op ons de drievoudige indruk van homogenieteit, rijpheid en schoonheid het krachtigst, het meest onvermengd, teweegbracht.
De Smeth, - en niet tot heden hebben wij gewacht, om het te zeggen en te schrijven, - reeds vóór jaren brachten wij hulde aan zijn kloeke schildersgave in De Vlaamse School, - behoort, door karakter en talent beide, tot die overal kleine, maar juist om die kleinheid des te meer achting afdwingende schaar van artiesten, die slechts met tegenzin in het publiek optreden, doch - als zij er na lang aarzelen toe besluiten - alleen voldragen, verzorgde, met liefde behandelde en altans in zekere zin affe werken vertonen.
Wel enigsins verwant met wijlen de Braekeleer, van wie wij zoniet de speciale kleur, en verlichting, dan toch de geest in meer dan een van zijn schilderijen waarderen, beproeft de schilder het liefst zijn krachten aan het weergeven van uiterst eenvoudige toneeltjes uit het leven van de Vlaamse burgerij, toneeltjes, zo weinig anekdotiek mogelik, - op één enkele uitzondering na, - waarin de personen nauweliks enige andere rol te spelen hebben dan een interieur te vullen, te ‘stofferen.’ Die binnenhuisjes zelf zijn opgevat en behandeld als heuse stillevens, enkel en alleen geschilderd om de kleur en het licht, - schilderwerk van het echtste en zuiverste gehalte.
Dit neemt niet wech, dat meer dan één karaktervol fieguur in die schilderijen voorkomt, zo o.a. de pastoor in het al van vóór jaren bekende en door ons geprezen stuk: Vóór het Lof.
Tot de volmaakste werken, welke van deze ekspoziesie deel maakten, rekenen wij: De Spiegelkast, Boudoir, De Opschik, Het Salon, De Onbescheidene, vooral Dorpsherberg en Consultatie. Dit laatste stuk, - het voortreffelikste wat de Smeth voltooide, moge noch een plaats vinden in een of ander muzeum! Die eer is het volkomen waard. Welgeslaagde landschappen ook ondertekende de kunstenaar, doeken vol van de gezonde, vrije buitenlucht, mals en sappig van kleur en lachend van licht. Maanopgang, In een Zeeuwse Boomgaard, De Wegloopster (La Vagabonde), Zomeravond, vooral De Koewachtster.
Een niet onverdienstelik portret, De Heer P.d.S., mag ook wel vermeld worden.
Waarlik, Antwerpen kan zich vleien met de hoop, dat zij een nieuwe periode van kunstbloei te gemoet gaat! Kunstenaars als Mertens, Hens, Luyten, de Smeth, Baseleer, Verhaert, Looymans, Aloïs de Laet, van Mieghem, Vaes, Morren, - wij noemen ze niet
| |
| |
allen, - houden, na de Braekeleer, Stobbaerts, Heymans, Verstraete, Leemans, van Aken, de eer van de kunstmetropool aan de Schelde eerlik en heerlik op!
P.d.M..
|
|