| |
| |
| |
Van maand tot maand tentoonstellingen
Tentoonstelling van Mejuffer M.A. Marcotte in de Verlat-zaal van 15. Oktober tot 2. November.
Wat hier weldadig aandeed, dat was, daargelaten de min of meer gelukkige keus van de onderwerpen en het talent, aan de uitvoering besteed, de volstrekte afwezigheid van al wat op cabotinage, op aanstellerij, tevens van al wat op dilletantisme gelijkt. Mejuffer Marcotte is een van de noch altijd zeldzame vrouwen, die het ernstig menen met de kunst, die ze niet beschouwen als een tijdverdrijfje, een verzetje, zo iets als het haken van een antimakassar of een bedsprei, maar als een levensdoel. Ik geef toe, dat wij in haar werk niet vinden uitingen van een ongemeen krachtige oorspronkelikheid; wellicht is ook haar keurbehandeling noch niet zo personeel als men dat verlangen kon; ook laten haar fieguren noch wel te wensen in het opzicht van tekening en uitsprong; doch opvallend is de zuiverheid van haar koloriet, de frisse klaarheid van haar licht, de rein- en helderheid van de atmosfeer.
En werkelik verdienstelike dingen bevatte haar tentoonstelling! De gehele reeks Broeikas-gezichten levert het bewijs, dat zij zich met geen à peu près tevreden stelt, dat zij welbewust doelt naar een nauwgezette en gevoelige verwezenliking van het geziene. Vooral de nummers 8, 14, 28, ook 6, 12, 18, 24, bevielen mij.
Op handen en armen na is ook Bij de Armen, 9, alles behalve gewoon werk. God, als men met dit stille binnenhuisje, vol gevoel, de schreeuwerige, op effekt berekende anektdoterijen vergelijkt van zoovele mannelike artiesten, dan voelt men grote eerbied voor het ernstige en eerlike streven van deze wellicht al te nederige, schuchtere jonge vrouw.
Mejuffer Marcotte stelde in Desember de zelfde verzameling werk tentoon in de Gentse Kunst- en Letterkring. Wij stippen met genoegen aan, dat de zelfde bijval er haar is te beurt gevallen.
| |
XXXVIIIe Driejaarlikse Tentoonstelling te Gent. - Van 24. Augustus tot 2. November 1902.
Indien alle driejaarlikse salons op het nu weer gesloten Gentse geleken, dan zou men zich niet alleen verzoenen met de instelling op zich zelf, maar daarenboven weer geloof gaan hechten aan de oude bewering, dat deze kunstplechtigheden ‘werkelik’ tot de bloei van de beeldende kunsten bijdragen. Zeker, ook te Gent had zich de aannemings-kommissie, ofschoon uit bevoegde mannen samengesteld, te bereidwillig getoond in het beoordelen van het ingezondene; minstens een paar honderd van de 814 schilderijen, tekeningen, gravuren, en de helft zowat van de 124 beeldhouwerijen, hadde zij niet alleen mogen, maar moeten van de hand wijzen; doch het algemene peil van de eindelik aangenomen dingen stond ontegenzeggelik boven datgene van de tentoonstellingen van 1901 en 1902; het getal werken van ware verdienste was groter, zelfs veel groter, en de plaatsing in de wel zeer kleine zalen van het fraaie
| |
| |
Nieuw Muzeum was zo voortreffelik, als zelfs de meest gestrenge beoordelaar het wenschen kon.
De ruimte, waarover ik kan beschikken, veroorlooft niet, een volledig overzicht te geven van al wat de 27 zalen, welke de Driejaarlikse omvatte, te zien gaven. Met tegenzin laat ik dan onbesproken de door de band even fijngevoelde als oriezjieneel uitgevoerde dingen van een gehele schaar Engelsen en Schotten, als Brangwyn, Gould, Withers, Harrison, Humphreys- Johnston, Lavery, Murray-Reid. Muhrman, Pirie, Paterson, Sauter, Shannon, en niet het minst Walton; de merkwaardige inzendingen van enige Fransen als David-Nillet. Duhem, Blanche, Chudant, Chantron, Jeannin, Le Sidaner, Martin, Ménard, Lucien Simon, voral Cottet en Fantin Latour; het gedurfde, zuiver spiritualistiese werk van de Duitscher Dettmann, en een rijk-tonig schilderij, een vrouwefieguur, van een enkel Ameriekaan, W.-M. Chase, terwijl ik, van onze eigen, d.i. Zuid- en Noordnederlandse deelnemers, alleen wat meer dan gewone waarde heeft zal vermelden.
En nu komt het mij voor, dat, in de afdeling schilderijen, geen werk van landgenoten even hoog stond als dat van Buysse, Claus, Hens, Heymans, Laermans, Jakob Smits, bij welke ik dan noch moest voegen deze, die ongelukig slechts met éen stuk vertegenwoordigd waren, Charlet, Delvin, Ensor, Mertens, van Aken, dan, in een ander opzicht, Marcette, van Leemputte, Verhaeren, Verheyden, en, onder de jongeren, Baeseler, Bastien, Bernier, Blieck, Delaunois en Edmond Verstraeten.
Zal iemand het euvel nemen, indien ik, van deze allen, in de eerste plaats noem A.-J. Heymans, de lang miskende, noch steeds niet naar waarde geschatte meester, van wie de Zonsopgang over de Kempense Vennen, ofschoon wellicht minder overweldigend dan de tegenhanger daarvan, Ontwaking, uit de verzameling Wouters-Dustin, uitmunt door een grootsheid van opvatting en een breedheid van stijl, waardoor het werk verwant is met de heerlikste scheppingen van alleen enkele van de allergrootsten? Regenachtig Weder ook is zeer merkwaardig. Werd hier ook al meer gestreefd naar realisme, toch kwam de poëzie ruim tot haar recht. Onder de schijnbaar wat ruwere uitvoering zit een zeer diep gevoel.
Noch Claus en Hens, noch Smits en Ensor, noch Delvin en van Aken legden in hun bijdragen van ditmaal enige biezondere hoedanigheid aan de dag, die wij in hun vroeger werk al niet zouden gewaardeerd hebben. Dit vermindert echter in genen dele de grote artistieke betekenis van hun taferelen! Integendeel! Geen van hen trad ooit op met degeliker, vollediger, voldragener werk. Claus was nooit intiemer dan in zijn Eendjes bij Avond, nooit licht-waarder dan in zijn Boomgaard, nooit stouter van uitvoering dan in De oude Den. Van Aken's Vertroosting is, in al de bescheidenheid van zijn koloriet, een uitstekende vertolking van innig menselik gevoel, wars van alle effektbejag. Smits' Judaskus is en blijft een klassiek brok werk, een stuk zieleleven van ongemene betekenis, terwijl zijn Blonde Jon-
| |
| |
gen en zijn landschappen, evenals Ensors' Dode Natuur, uitmunten door breedheid van behandeling en rijkdom van koloriet. Delvin's Paardengevecht is een van de volmaakste schilderijen, die ik van deze stille, ernstige werker zag, en Hens was zelden even gelukkig, even waar en diep tegelijk, als in zijn Mistige Nacht en zijn Vissers op de Beneden-Schelde.
Een veropenbaring was voor velen Mertens' Avond in Zeeland, sedert aangekocht voor het Staats-Muzeum te Brussel. Dit doorwrocht stuk kondigt in de ontwikkeling van deze zeer begaafde kunstenaar een ommekeer aan, die ik - o zo gaarne! defienietief wilde. Zonder iets wat op navolging gelijkt, vertoont dit stuk een onmiskenbare verwantschap met de werken van Hendrik Leys en... ja, het moet er maar uit, van Metsys. En het is niet waar, dat het te veel dekoratief, te weinig als een schilderij in de gewone zin opgevat en uitgevoerd is. Wat doet het er toe, dat het een vertolking, een interpretasie is van wat de kunstenaar zag, niet een realistiese weergeving, als het geheel zo hoog staat?
Laermans deed een grote stap voorwaarts. Zonder ook maar iets prijs te geven van de ongeëvenaarde rijkdom van zijn koloriet, verzaakte hij grotendeels aan zijn vroeger wat kariekaturale opvatting van het mensenfieguur en kwam hij in zijn tekening tot meesterschap. Het zou mij moeilik vallen, te zeggen, welk van zijn drie werken, Baden, Op het Dorp of Kalvarie ik het mooist vind.
Charlet's Te Brugge geeft ons een voorsmaak van een gehele reeks psiekologiën van steden, straten, afzonderlike gebouwen uit Holland en Vlaanderen. Niet alleen door een zacht poëtiese stemming, ook door degelike behandeling beveelt dit werk, dat sedert voor het Gents Muzeum aangekocht werd, zich aan.
Van alle landschapschilders maakte wellicht geen zulke rasse vorderingen als Buysse Vóór weinige jaren noch onbekend beginner, staat hij van nu af geboekt als een van onze beste. De Kerk te Wondelgem en De Vaart zijn even voortreffelik als het reeds vroeger bewonderde Rode Zeil.
Van de anderen, die ik hierboven noemde, mag ook al niet veel nieuws te zeggen zijn; dat zij deels op de reeds bereikte hoogte bleven, deels - zo o.a. Baeseler, Blieck, Delaunois, Verstraeten, - hun impressies verdiepten, de luchtomgeving treffender leerden uitdrukken, stel ik niet zonder voldoening vast.
Degelik werk ook leverden Rul, Luyten, de Smeth, Farazijn, Looymans, Lucien Frank, Meyers, Willaert, Doudelet - a.a. een zeer verdienstelik Vlaanders avondlandschap -, Joors, Janssens, Vierin, Fichefet, P. Verhaert, P.J. Dierckx, - o.a. bewonder ik zeer zijn Smart -, de Haspe, Wytsman, Dutry, Coppens, Stacquet, Heins, enz..
Struys' Kantwerkster schonk ons niet het zelfde, verheven genot als verscheidene van zijn vroegere schilderijen, o a. deze meesterstukken: De Broodwinner, De Berechting (Gents Muzeum), De Stervende (Brussels Muzeum). Zeker, gewetensvol, nauwgezet, solied is ook dit nieuwste werk; doch er is in de
| |
| |
toon iets hards, in de opvatting iets nuchters; het geheel werkt te weinig als... poëzie, te zeer als een kopij van de werkelikheid. Van hem zijn wij beter gewoon.
De inzending van Levêque was mij reeds uit vroegere tentoonstellingen bekend. Vooral Picards portret zag ik met ingenomenheid weder.
Ook van verscheiden dames was er goed werk: Anna de Weert, Marguerite Robyns (akwarellen), Clara Voortman (idem), zijn op de goede weg. Regenmaand van de eerstgenoemde is zeer verdienstelik.
Van de allerjongsten onderscheidden zich vooral Aloïs de Laet, met fijngevoelde landschapstemmingen, Walter Vaes, met een goed portret en het gelukkig gevonden Liedeken van de Dood, van Mieghem, Edm. van Offel, deze met een keurig, gevoelig gedaan kinderportret, Hub. Luns, met archaïsties opgevatte portretten, van de Woestyne, met een eigenaardig Tuintje, Naets, de Bruycker, noch anderen.
Van Noordnederlandsche zijde was de deelneming vrij schaars. W.H. Mesdag, Bisschop, de Bock, Gabriël, Mevrouw Mesdag - van Houten, Gari Melchers hadden er werk, hun oude faam waardig, doch niet merkelik verschillend van hetgeen wij van hen gewoon zijn.
In de afdeling voor beeldhouwkunst, buiten een gehele reeks parelen uit de nalatenschap van Paul de Vigne, voortreffelike werklieden-fieguren van Meunier, studies van Karel van der Stappen, borstbeelden van Lagae (o.a. Léon Lequime), en Vinçotte (o.a. Leopold II), een drietal meesterlike dingen van Rousseau, en verder werk van Bonquet, Braecke, mej. H. Cornette, Paul du Bois, Levêque, van Biesbroeck, Samuel en Josué Dupon.
| |
Constantin Meunier in Waux-Hall - van 1. tot 16. November 1902.
Met de tentoonstelling van Heymans' werken te Antwerpen was deze ontegenzeggelik de grootste kunstgebeurtenis van het gehele jaar. Ze omvatte tien ontwerpen, behorende tot het - naar wij hopen - eerlang uit te voeren monument, Verheerliking van de Arbeid, - twintig fieguren van alle grootte, - elf borstbeelden, - veertig kleinere beeldjes; en verder een veertigtal olieverf- en waterverfschilderingen, pastels en andere tekeningen.
Nooit was er betere gelegenheid, om Meuniers veelzijdige begaafdheid te leren waarderen, dan deze. Nooit ondergingen wij machtiger, vollediger dan nu de indruk, dat deze meester als geen tweede uitmunt in het uitdrukken van de waarste, innigste menselikheid, van het leven, van de beweging.
Zijn portretten mogen al wel tot de minder volmaakte uitingen horen van zijn talent, in zijn groepen en enkele fieguren van handelende, arbeidende mensen brengt hij het tot een intensieteit van uitdrukking, welke alleen de vroege gotiek geëvenaard, niet dan zelden overtroffen heeft. Niemand weet als hij in elke handeling, elke beweging, elke zwaai met moker of bijl, elk gebaar van voet of hand, elke wending van hoofd of bovenlijf, het sprekende, essensjele ogenblik te treffen; niemand, als hij, de innigste gevoelens van de ziel uit te
| |
| |
drukken in pleister, was of steen. Ook dan, als zeer veel van de drukte, schier al te overvloedige kunstproduksie van deze tijd al lang zal vergeten zijn, zullen dingen als zijn Ecce Homo, zijn Verloren Zoon, zijn Mater Dolorosa, of als De Zaaier, De Mokeraar, De Garnaalvisser, en het over- en overmooie, La Glèbe, noch de bewondering opwekken van allen, die ook dan noch weten zullen, wat kunst is.
| |
Tentoonstelling van Werken van Leden van het Tekengenootschap ‘Pictura’ te Dordrecht.
De tentoonstelling van bovengemelde kring kenmerkte zich dit jaar door een duidelik merkbare vooruitgang. Uit het ingezonden werk wil ik het beste bespreken, en wel naar alfabetiese naamvolgorde van de inzenders. Zo wil ik dus beginnen met Boonen, schilder van professie, welke zich onderscheidde door een kranig doek - een landschap - groen met bomen en een prachtige lucht. Daar is iets groots in dit werk van hem, dat duidelik zijn personlike kijk toont op de Natuur; groots niet alleen de kleur, maar ook de tekening. Minder kon mij no 1 van het katalogus bekoren. Toch is hiervan het water meesterlik behandeld; en de kleurengamma van dit doek kenmerkt Boonen als koloriest bij uitnemendheid. Ook met de kleinere doeken maakt deze schilder een goed fieguur.
Van Piet Bos twee doekjes, waarvan no 8 van het katalogus het beste is - een zeegezicht, waarop de kleuren het wel doen. Johanna van Dooren zond twee zeer knap geschilderde stillevens, mooi, heel mooi voor zooverre het bovengedeelte betreft, maar bijna gans bedorven door een ondergrond van egaal grijze kleur. Hoe deze overigens zeer gevoelige schilderesse deze kleur en noch wel op beide doeken kan gebruiken, blijft me een raadsel. Zeer knap de behandeling van de appels tegen bruine achtergrond.
Gunneweg ekspozeert twee stukken, waarvan het rieviergezicht het beste is. De verhouding van kleur en water en wolken is zeer knap uitgedrukt en de gehele behandeling toont, dat deze schilder het penseel met groot gevoel en vaardigheid hanteert.
Kennedy schilderde een prachtig stilleven op het zo bekend motief: sietroenen tegen rood koper, ditmaal een ketel. Met grote zekerheid van kleurenkeuze is het onderwerp geschilderd, dat dadelik de artiest verraadt. Korthals zond een mooi doekje, dat maar éen fout heeft - reeds door een ander vóór mij gezegd, ‘dat het van Boonen had kunnen zijn.’
Van Lary, Voorzitter van 't Genootschap, een oud bekende breiende vrouw: ‘Altijd bezig’, door mij vroeger reeds besproken. Deze voor kleuren zo hoogst gevoelige kunstenaar zond ook enige landschappen, die zijn werk mede tot het beste van deze ekspoziesie maken. Waar hij op no 21 het licht door de bladopeningen van de bomen schijnen laat, toont hij een dichter te zijn met het penseel; terwijl Johanna Lary door haar landschapjes ons bekoort. Zelden zag ik in één jaar werkens zulk een vooruitgang als bij deze jonge schilderesse, die het stellig eens ver zal brengen. De schilder van Nigteren toonde ook vooruit- | |
| |
gang, doch is het vooral met de samenstelling noch niet eens. (Zie Rivierzicht.)
Onderwater zond een mooie vrouwekop - edoch vrij ongevoelig werk ditmaal, wat wij van hem toch niet gewoon zijn.
Aan beide zijwanden van de zaal hangen twee grote Stillevens van mej. van Reigersberg - voor 't eerst in Pictura ekspozerende. Mij lijkt no 41, waarop zekere groene vaas meesterlik is weergegeven, het best. Ook verschillende partijen in beide doeken tonen het sentiment van de artieste. Zij maakt een goed fieguur met haar werk en toont talent. De inzending van Reus, altijd groots in zijn werk - kan als trouwe en waardige studie naar de natuur nauweliks genoeg worden geprezen. Zijn stukken kenmerken zich door een groot talent en een verwonderlike kracht van observasie en zekerheid van toets. Daar ligt een kracht in zijn schildering, welke diep ontroert. 't Is zijn werk, dat ontegenzeggelik wederom 't hoogst staat op deze tentoonstelling. Schijnbaar makkelik en los zijn de kleuren op 't doek gesmeten - met enkele streken zo met duim en tempermes de luchten aangegeven - doch voor hen, die Reus kennen, - is 't te weten dat hij, kunstenaar bij uitnemendheid, zijn gehele wezen in die enkele streken neerlegt.
De knappe artiest Sluiter maakt een kranig fieguur op deze tentoonstelling door zijn kar in 't duin en enkele kleinere pastels, waarin hij de tekniek geheel meester toont te zijn. Van het bovengemelde grote pastel, ‘kar in 't duin’, is 't alleen jammer, dat onderaan de groene kleur van 't gras te hard is. Prachtig is het gras op de duinrand. - Wat al kleuren daarin zijn!
Vermeld ik ten slotte noch stukken van Boers van Dijk - die 't met het groen en de luchten noch niet eens is - van Kolswilder - die uitstekende koeien te zien gaf - Randwijk e.a..
Van Rukenberg goede, ofschoon wel wat doffe litho's - Ook bij hem is van vooruitgang te spreken, wat bij zulk een werker niet te verwonderen valt.
Schotel toont zich kunstenaar door met grote handigheid de trekken van een bekend Dordts straattype in klei en koper vast te leggen, in relief.
Hoogenbos zond wel wat zeer pretensieuze plaketten, afgietsels in gips van kinderkopjes - met engelse woorden er onder!
Zoals ik zeide aan 't hoofd hiervan, er is vooruitgang tebespeuren. - Laat ons hopen, dat dit ook met de samen te stellen portefeuille het geval zal zijn - die in Desember wordt tentoongesteld.
| |
XXXXIIIe Tentoonstelling van de ‘Koninklike Belgiese Maatschappij van Waterverfschilders’. - Desember 1902.
- Ofschoon, in haar geheel beschouwd, noch beter noch slechter dan de meeste vorige, bevatte deze tentoonstelling toch enkele werken van meer dan gewoon gehalte, ondertekend door Jakob Smit, Frantz Charlet, Alfred Delaunois, Fernand Khnopff, onder de landgenoten, - Bartlett, Rink, Hans von Bartels, Simon en Gaston Latouche onder de buitenlandse deelnemers.
| |
| |
Smits' gehele inzending was voortreffelik, vijf stuks, verscheiden van onderwerpen van behandeling, wedijverend in kleurenpracht en levenswaarheid. Meesterlik, daaronder, Marguerite, een meisjesportret, - bevallig kopje, tintelend van het echtste gevoel, stralend in zilveren licht uit het bedeesde schemeren van de fon.
Van de vijf akwarellen van Charlet reken ik er twee tot het rijpste, wat ik sedert lang in deze salon aanschouwde: De Haven te Marken, even mooi als de onvergetelike Weduwnaar van 1901, en Notturno, een soort van Baudelairiaans gedicht, overgezet in een melodie van de meest intense kleur.
Ook Delaunois maakt noch gestaag vorderingen. Zijn kerkgezichten groeien, van jaar tot jaar, aan tot een reeks psiekologiën van allereerste gehalte, die het ongemeen interessant zou zijn, eens alle verzameld te zien. De ‘gelezen Mis’ en De S. Bartholomeus-beuk’ horen tot de mooiste van de reeks.
Poëzie in kleuren, poëzie van ongeëvenaarde intensieteit, gaf Khnopf in zijn akwarel ‘Le Secret’, enige gotiese venster van een eeuwenoud gebouw weerspiegeld in het slapend water van een Brugs reitje, - een welde voor het oog en een streling als van een heel zachte droom van de ziel.
Merkwaardige dingen waren ook De Armen van Lynen, De Beneden-Schelde en Zonne-effekt van Marcette, een drietal binnenzichten van Hollandse kerken van Stacquet, Oktobermorgen, In de Stal en vooral Ploegen in Oktober van Frans van Leemputten, en Vieux chèvre-pied van Donnay.
Wel wat te weinig akwarel misschien, maar buitengewoon kranig werk was Een Hollandse Melkboerin in een Boot van Bartels, levensgroot, breed en stout gedaan, met een uitsprong als van een brok skulptuur. Kranig ook, ofschoon niet zo diepgaand als zijn Kaartlegster van 1901, De Loods van Paul Rink, de kloeke kop van een oude zeebonk, uitkomend op een bewogen lucht.
‘Zielekunst’ gaf Dettmann even goed hier in zijn Herfst en zijn Oud Huis in de Maneschijn als in zijn prachtig werk uit de Gentse Driejaarlikse, en fijn gevoeld als altijd waren de landschapjes en tiepen van Bartlett.
Simon, die wel iets gemeens heeft met Rink, zond een Tête de Breton, levensgroot aandoende, zeer stout gedaan, veel, veel beter dan zijn Cirque forain en zijn Garnaal-vrouwtjes. Flirt en Soirée van La Touche waren, ofschoon wellicht wat oppervlakkiger dan vroeger werk van deze artiest, zeer eigenaardig behandeld.
Te vermelden nu noch Stacquet, H.W. Mesdag, Mejr Montalba en Luigini.
| |
41e Tentoonstelling van ‘Als ik kan’ te Antwerpen. 30 Nov. tot 14 Dec. 1902. -
Buiten verdienstelik werk van een paar oudere leden als Rul en Boudry, meest werk van jongeren, en, onder dezen, wel het meest belovend Bosiers, van Beurden Jr, Isidoor Opsomer. Merkwaardig was de reeks Oude Stenen en Muren van Bosiers: wel schetsachtig, vlug en los gedaan, maar bewijzen van goed zien en recht voelen. Van onbe- | |
| |
vangen moderne strekking getuigden ook van Beurdens landschappen, vooral Laatste Zonneglans. Opsomer verzorge vooral zijn tekening; ziel heeft hij genoeg, doch het procédé moet hij meer onder de knie krijgen.
Twee goede landschappen van Vierin en een lang niet onaardige, ofschoon als kleur wat zware studie van Gogo, 't Gewijde Woud.
| |
Pastel- en andere Tekeningen in de Kunst- en Letterkring te Gent. 11. tot 25. Januarie 1903.
Er wordt gewerkt, te Gent, ernstig gewerkt. Van jaar tot jaar groeit de kleine, stille gemeente van de ‘ernstige willers’ en ‘kloeke kunners’ er aan... Noch niet zo lang is het geleden, dat - buiten een paar elders gevestigde voortreffeliken als den Duyts, - Gent nauweliks op één enkel inwonend kunstenaar van betekenis kon wijzen. Heden mag het roemen op een plejade, die zelfs grotere steden haar zouden mogen benijden, Baertsoen, Buysse, Claus, Delvin, de Saegher, de Bruycker, Doudelet, Minne, Willaert, en de dames de Weert en Voortman.
Aan de tentoonstelling, die ik tans te bespreken heb, namen, buiten de beide laatstgenoemde dames, de heren Claus, Buysse, de Saegher, Wijtsman en Heins deel.
Claus had er een zestal kleine pastels, notasies van natuurindrukken zo als hij die kan geven, gezond en fris als de geziene dingen zelf, met niemendal gedaan en toch vol emosie, en daarnaast een groot pastel, Wolken, een van de eigenaardigste en schoonste dingen, die ik van hem ken in dit genre.
Dedertig meest noch al kleine pastels van Buysse waren weinig minder dan een openbaring. Wat een eerlik werker, wat een begrijper en gevoeler van de fijnste, vluchtigste schakeringen, én wat een dichter bovendien! Alles in deze inzending boeide door waarheid van viezie evenzeer als door eenvoud, maar tevens kracht van behandeling. Het allermooist noch waren wellicht een viertal studien van Stroomijten, in verschillig licht, en enige andere van Wolken en weersverschijnigen.
Een fijnbesnaard kunstenaar is, van nu af, Rod. de Saegher, al schijnt hij noch volop bezig met zoeken naar het... meestgeschikte procédé. Van zijn negen stukjes waren er vijf, die in de Brusselse akwarelliesten-tentoonstelling zouden hebben geschitterd als parelen: Maanopgang, Sneeuw in de Zon, Septemberzon, Tegen Dag in, en Avond in de Vallei.
Van Wijtsman waren er, buiten vier pastels, waarvan vooral De Mijt verdienstelik was, acht potloodtekeningen, niet alle van gelijke waarde, maar getuigend van een ernstig streven om - ook zonder te bevallen - de natuurwaarheid zo dicht nabij mogelik te komen.
Heins heeft veel gemak. Hij vat het te gauw en geeft het te gauw weder. Kon hij zich leren in toom houden, zijn indrukken wat langer in zich omdragen, de vertolking uitdiepen, veel hoger zou zijn werk staan. In plaats van enkel te verrassen, zou het blijvend vasthouden. Hoe handig hij is, toonden nu weer Herberg te Balegem, Oud Huis op de Donck, Straatje te Bottelaere. Juist omdat het tekenen hem zo biezonder vlug afgaat, moest hij
| |
| |
zich een hoger doel stellen dan enkel juistheid en brio.
Mevrouw Voortman gaat van jaar tot jaar vooruit - evenals mevrouw de Weert. Beiden doen hun best, om niet bij de uitwendige oppervlakte te blijven, en beiden doen het op geheel andere, eigen manier.
De eerste is meer elegies en subjektief -, de tweede meer realisties en objektief; gene tracht aandoeningen van stille, intieme lieriek zo bescheiden en eenvoudig mogelik -, deze de wezenlikheid van de natuurmomenten zo krachtig mogelik weer te geven; bij de oudste staat de stoffelikheid meer op de achter-, bij de jongste meer op de voorgrond; toch sluit bij Clara Voortman het gevoel geen kracht, bij Anna de Weert de kracht volstrekt niet het gevoel uit.
Mevrouw Voortman is het ambachtelike volstrekt meester. Bij haar denkt men noch nauweliks aan de materjalen, waarmee 't is gedaan, zo zuiver geeft zij haar indrukken weer: Slapend Water, Binnenplein van een Hoefje, November-Valavond.
Bij mevrouw de Weert is de tekniek noch meer aan het woord, al wordt de stemming ook uitgesproken: Regendag, Bloeiende Olmen, Het Godshuis bij Nacht, Sombere Dag, bewezen het.
| |
‘Pour l'Art.’ XIe jaarlikse tentoonstelling, 1902, 17. Januarie, tot 16. Februarie. -
Dat deze Brusselse vereniging noch volop in haar bloeitijd staat, bewees deze - eens te meer - uitnemend geslaagde ekspoziesie. Zeldzaam verschijnsel! Het middelmatige werk was hier zo schaars; de groote meerderheid van het ingeleverde zo degelik van faktuur en zo edel van opvatting, dat men het geheel voor een door een zeer strenge jury gedane keuze uit de produksie van veie jaren had kunnen houden! Des te groter is dan de verdienste van degenen, die zich, in deze omgeving, toch noch boven de anderen wisten te verheffen, en dit deden - in de eerste plaats - Rousseau, Lijnen, Baes.
Met elk van zijn zeven beeldhouwwerken bevestigt Rousseau, dat zijn al van zijn eerste optreden af door ons vastgestelde zucht, om, wars van alle gemeen- en dorperheid, alleen om verhevenheid van opvatting en zuiverheid van gevoelens te willen bewonderd worden, met de jaren is geworden tot een vaste, voortaan, absoluut onwrikbare wil, gepaard met een ambachtelik kunnen, dat verbaast! Zijn studies Vers la Vie en Intimité, zijn Iphigénie ook, munten uit door een puurheid van lijnen en een adel van uitdrukking, die niet genoeg kunnen bewonderd worden. Ook zijn portretten, hoe zeer ook gelijkend, vertonen de zelfde stempel van klassieke waardigheid en stijl.
Lijnen vierde een ware en welverdiende triomf met zijn gekleurde tekeningen, zoals de reeks Te Yperdamme, of Straat in een kleine Stad, of O.L. Vrouw ter Heide. Vol haast lilliputies kleine fieguren, elk fieguurtje tintelend van humor en geest, staan deze eenvoudige vellen papier als kunst vrij wat hoger dan zeer veel wat men, hier en elders, voor grand art, voor historieschildering en zo al meer, pleegt uit te geven. Lijnen doet in
| |
| |
zijn tekeningen wat Leys deed in zijn muurschilderingen: hij herdicht, naar geest en leven, het verleden.
Firmin Baes had biezonder mooie landgezichten en fieguurstudies. Zijn koloriet wordt aldoor frisser en gezonder, zijn tekening krachtiger, zekerder. Zijn Herder is een mooi stuk leven; zijn Grote Bomen, zo waar als zij zijn, munten uit door stijl als het werk van de beste Engelsen.
Stijl is ook de hoofdhoedanigheid van Fabry, van wie ik vooral twee dekoratieve panelen -, en Ciamberlani, van wie ik het meest La Vie sereine, Bucolica, Virilitas, Paternitas waardeerde. Jammer dat de kleur van laatstgenoemde zo ziekelik is, vooral bij die van Fabry vergeleken.
Van het beeldhouwwerk vermeld ik, als biezonder verdienstelik, Rouw van de Rudder, De Belediging van Boncquet, Charité van Braecke; van de schilderijen de inzendingen van Dehaspe, Verhaeren, H.-P. Smits, Hamesse, Fichefet.
Coppens ging merkelik vooruit. Zijn verblijf in Vlaanderen schijnt zijn aangeboren koloriestengave zeer te hebben ontwikkeld. Ook tast hij stouter toe in de werkelikheid dan te voren. Zijn Schuur, Vlaanderse Stal en Klompenmaker zijn goed werk.
Colmant zou al heel wat verder zijn, indien hij zich wilde leren beperken en zijn palet zuiveren! Met zijn zeer grote begaafdheid had hij zich al lang moeten losworstelen uit de ban van zekere te Brussel woedende megalomanie, die na jaren erg hol en ijdel zal blijken. Hij hoeft alleen te willen - om tot onze besten gerekend te worden.
Mevrouw de Rudder vertoonde hier haar meesterlik borduurwerk Penelope en Filips Wolters een rijkdom van voortreffelik geslaagde juwelen van alle aard. Van hem ook een uitstekend bronzen beeldje, Fleur éclose, dat ook beeldhouwers van sind lang gevestigde faam tot grote eer zou strekken.
|
|