| |
C. Zuid- en Noord-Nederlanders in het buitenland
I. Antoon van Welie in de Galerie Georges Petit.
- Een van onze te Parijs verblijvende berichtgevers zendt ons enige uittreksels uit de lange reeks, meest zeer vleiende beoordelingen, welke de Franse dagbladpers het werk van onze rijkbegaafde medewerker waardig keurde. Daar het ons, tot ons leedwezen, niet mogelik was, zelf een kijkje in deze tentoonstelling te gaan nemen, drukken wij hier met dubbel genoegen enige van de meest treffende zinsneden uit die opstellen over. Sedeyn, in La Critique, kenmerkt van Welie als ‘un fier et pensif talent, dont la nervosité surprend chez un hollandais, mais s'accompagne tantôt d'observation souriante, tantôt de poésie calme qui sont bien de la race. Avec une palette discrètement opulente et somptueuse et un dessin d'une large et puissante noblesse, M. van Welie apparaît en maints endroits comme un disciple intelligent et personnel de Puvis de Chavannes. Tel il se montre en ses tableaux, volontiers illustrateur de légendes, avec un culte ému et pensif pour les héroïnes au profil pur, aux douces chevelures de lumière pâle, qui passent dans ses songes. Ses portraits ont au contraire une teinte de réalisme qui en fait ressortir l'expressivité; il y en a de très beaux, pleins d'accent et de pensée...’ In Le Figaro noemt hem Arsène Alexandre ‘une sorte de préraphaélite hollandais, qui peut se rattacher au groupe des artistes attentifs et soigneux tels que MM. Khnopff, Lévy-Dhurmer, etc...’ - La Patrie prijst ten zeerste van Welie's portretten, bewondert evenzeer de uitdrukking als het koloriet, en roemt de verzameling in haar geheel als ‘un ensemble artistique où se révèle un talent consciencieux, chercheur, vibrant et idéaliste un peu à la manière des primitifs.’
| |
| |
| |
De Tiende van ‘Voor de Kunst’. (Pour l'Art). - Muzeum voor hedendaagse Meesters te Brussel. - 18. Januarie tot 17. Februarie.
- Van al de groeptentoonstellingen, hier, in ons Zuiden, elke Winter ingericht door de talrijke, vast ál te talrijke verenigingen van ouderen en jongeren, meer gevorderden en beginnelingen, waarmede al onze steden in gelijke maat gezegend zijn, is het jaar-salon van de Brusselse kring Voor de Kunst ontegenzeggelik de meest aantrekkelike. Zeker is het dit sedert een drietal jaren en dit niettegenstaande de niet geringe betekenis, welke de tentoonstellingen van De Vrije Esthetiek noch voortdurend opleveren. Deze laatste, immers, bekleden onder deze kunstplechtigtigheden een geheel biezondere plaats; zij omvatten uitsluitend werken van uitgenodigden, en onder dezen zijn de buitenlanders, zoals men weet, steeds ongemeen talrijk vertegenwoordigd. Voor de Kunst echter vertoont ons alleen schilderijen, beeldhouwerijen, gebruikskunst van zijn eigen leden, en juist dit is het, wat elk onpartijdige met eerbied moet vervullen voor degenen, welke van deze kring deelmaken, dat hun ekspoziesies van jaar tot jaar meer en meer het karakter van ware ‘keuzetentoonstellingen’ opleveren.
Zeker zal wel geen van de stille, ernstige werkers, die de vlag van Pour l'Art hoog houden, het onbillik achten, wanneer ik zeg, dat in deze hun tiende geen ander werk even hoog staat als de schilderijen van Laermans, de beeldhouwerijen van Rousseau, het borduurwerk van Mevrouw de Rudder, de juwelen en vazen van Filips Wolfers, waarna ik gaarne, tot de glanspunten wil mederekenen de inzendingen van de schilders Verhaeren, de Haspe, Baes, van de beeldhouwers de Rudder en Boncquet, van de dekorateurs Fabry en Ottevaere.
Ik behoud mij voor, eerlang een afzonderlik opstel te wijden aan de gezamenlike kunstarbeid van Mevrouw de Rudder en Filips Wolfers. Het is mijn vaste overtuiging, dat deze beide artiesten, welke, elk in zijn soort, tot de allervoortreffeliksten behoren in de gehele hedendaagse beweging, bij hun eigen landgenoten noch niet die mate van waardering genieten, welke zij zo ruimschoots verdienen en in het buitenland al lang gevonden hebben. Heden bepaal ik er mij dus toe, te zeggen, dat het geborduurd paneel, Zomer, van Mevrouw de Rudder, een zuiver meesterstuk is, en dat ik, in de zeer verscheiden en rijke bijdrage van Wolfers juwelen, namelik halsboten (Paon bleu, Salisburie, Le Cygne), halsketens (Glycines), diademen (Paon, Salisburie), kammen (Héron) en vazen (Faisans, Combattants) heb aangetroffen, die als ware juwelen van samenstelling en kleur verdienen beschouwd te worden.
Wat ik verleden jaar in De Vlaamse School aantekende, treft de aandachtige bezoeker ditmaal noch meer. De schilders van Pour l'Art schijnen er zich vooral op toe te leggen, zich als Vlaamse schilders te openbaren. Op een tweetal na, Ciamberlani en J. Dierickx, streven allen met gelijke over- | |
| |
tuiging naar waarheid van vertolking en naar rijkdom van koloriet, en die van hen allen, van wie het werk in dit opzicht het meest in het oog springt, is ontegenzeggelik Laermans.
Ditmaal vooral leverde hij heerlike bijdragen. Zeker, moeilik, zo niet onmogelik zou het voor hem geweest zijn, het bij uitstek krachtig koloriet van zijn beste dingen uit de laatste jaren noch te overtreffen; de vooruitgang zit hem hier elders! Het overeenkomstelike, het gewild kariekaturale, dat de personaazjes van vroeger haast alle vertonen, maakte hier, vooal in Badende Vrouwen, plaats voor waarheid en natuur. Enkele van deze fieguren hebben al de uitsprong van gebeeldhouwde mensengedaanten.
Ik ben er trots op, dat ik - en van de allereersten - de bij uitstek edele gave van Victor Rousseau openlik gewaardeerd heb. In het achttal jaren, verstreken sedert zijn eerste optreden met een Fontein-ontwerpt, dat ik zo vrij ben noch steeds heel mooi te vinden, drong de kunstenaar met vaste schreden door tot in het allervoorste gelid in de nochtans dichte schaar van onze talentvolle beeldhouwers.
Van de zes werken, welke zijn inzending omvat, is de grote, in wit marmer gedachte groep, Soeurs de l'Illusion, een gewrocht van zeer hoog gehalte: het munt evenzeer uit door de diepe, wijsgerige zin, als door de meesterlike, van alle gezichtspunten even zuivergevoelde, harmonieuze lijn.
De Rudder zond drie werken, alle drie voortreffelik geslaagd. Het borstbeeld van Uytterschaut is niet alleen sprekend van gelijkenis, het tintelt van leven en humor; de medalie voor de vereniging L'Effort is zo meesterlik geboetseerd als gelukkig bedacht; het liggend fieguur voor een grafzerk drukt op zeer nieuwe en daarenboven treffende wijs het gevoel van ‘rouw’ uit.
Boncquet is ontegenzeggelik een van de meestbelovenden onder de jongstgekomenen. Vooral in twee van zijn zeven bijdragen veropenbaart hij zich als een, die niet zal rusten, vooraleer hij het hoogste bereikt heeft. Alle drie zijn vertolkingen van passie, uitingen van een tegelijk stout en nerveus temperament. Verzoeking, de vrouw, als een tijgerin losgesprongen op de man, deze dwingende, met kussen dwingende tot liefde; Obsessie, de mens, ten prooi aan de zich van lieverlede vastzettende boze gedachte, die zinnen en ziel langzaam maar zeker vastwikkelt in het net van de betovering. - Overigens zijn ook Belediging en Noodlot verdienstelik.
Verhaeren's Binnenhuizen en Landschappen - een twintigtal stout gedane schetsen, welke, zo tussen de wimpers door bekeken in een straaltje zonlicht, aandoen als een vuurwerk van kleur, - gunnen ons een aardig kijkje in de meer intieme zijde van een kunst, die wij gewoon zijn alleen in volkomen effe, doorwrochte schilderijen te bewonderen. Het meesterlik voledige Oratorie, daarnaast, wordt er slechts mooier en rijker om.
De landschappen van de Haspe zijn in de eerste plaats aantrekkelik door de eigenaardige, schoon deze schilder niet alleen eigen opvating: de natuur, gezien als een
| |
| |
groot, bijna grenzenloos hoog en eindeloos diep geheel, waarin de mensen slechts als nietige stipjes zijn. Deze opvatting verhindert de jonge kunstenaar niet, zeer waar te wezen. Vooral mooie hemels weet hij te schilderen: felbewogen, vol drijvende, in duizend gedaanten zwellende, doorschijnende wolken.
In één stuk, Eggen, toont hij, dat hij ook grote fieguren weet te doen leven. Deze nieuwste verwezenliking van de Coster's: Et la terre avait beau être dure, is wel aardig.
Een kranig stuk vertolking van goedgeziene werkelikheid is De Uitdaging van Baes. Uitnemend zijn die kloeke vrouwenfieguren getekend. Jammer, dat de vlezen zo... ruw, zo cru van toon zijn. Drie voortreffelike tekeningen van dezelfde omringen dit grote tafereel.
Ottevaere en Fabry zijn iedealiesten, dichterlike dromers, zieners van viezioenen. De eerste droomt sprookjes en legenden, die hij eenvoudig, niet naïef echter, doch vooral schilderachtig weet te vertellen; de andere olumpiese taferelen, groepen en stoeten van goden en godinnen, van tietanen en muzen, die hij met strenge, doch bij uitstek harmonieuze lijnen en intense, aristokraties - zeldzame kleuren weet te omkleden.
Van Ottevaere bevalt mij vooral De Afgronden van de Zee, meer dan het andere toch ook zeer verdienstelike drieluik: In Eden.
Van Fabry acht ik het ontwerp voor een schouw-paneel een meesterlike samenstelling. In zijn Lachesis zondigt hij wel wat door gebrek aan verhouding tussen de personaazjes.
Wat nu de andere tentoonstellers aangaat, van dezen zijn enkelen, vooral Amadeus Lynen, Omer Coppens, er op vooruit gegaan, terwijl anderen, als Hamesse, Fichefet, Janssens, van den Eeckhoudt, Colmant, enz., zich hun verleden waardig toonden en werk inzonden van degelik allooi
Coppens was nooit zo oprecht en waar, zo fris en helder als nu. Vooral zijn Zonnig Kluisje en zijn Landweg in Vlaanderen zijn mooi.
Lynen zond heel wat! Eerst een prachtige fantazie, Yperdamme, de sprookjesstad van de Molder en.... van Lynen zelf; dan een fraaie litografie in kleuren, Vlaams Hoefje; dan noch een hele reeks postkaarten en verder twee uitstekend geslaagde reeksen illustrasies voor werk van zijn eigen... pen, namelik: Le Jacquemart de la Tour du Gré-Rouge en La Flèche d'Or.
Een biezondere vermelding verdienen de pasteltekeningen van H.P. Smidts en vooral de drie schilderijen uit de nalatenschap van Sander Hannotiau.
P.d.M..
| |
Leuven. - Koninklike maatschappij ‘Tafel-rond’. - Derde vierjaarlikse. - 19. Januarie tot 6. Februarie.
- De inrichters van deze Leuvense salons verdienen werkelik geen geringe lof! Is het op zichzelf reeds in hoge maat verdienstelik, in een provinsiestad van derde of vierde rang de toch gewoonlik niet overtalrijke ‘kunstminnenden’ in de gelegenheid te stellen, op enige schreden van hun penaten, drie, vier weken lang een verzameling schilderijen en beeldhouwerijen te bezichtigen; noch vrij wat meer betekenis verkrijgt
| |
| |
zulk een daad, wanneer er tevens voor gezorgd wordt, dat het aldus tijdelik bijeengebrachte werkelik interessant, werkelik ‘kunst’ is; dat het een denkbeeld geeft van de ogenblikkelike toestand van de gezamenlike beweging. Dit nu wist de Leuvense kommissie van eerst af, zeker, doch vooral ditmaal, te verwezenliken. De vertegenwoordigers van de sedert een kwart- of een halve eeuw uitgeleefde richtingen liet zij te huis; de artiesten, welke zij uitnodigde, behoren, op wellicht een tweetal na, tot de werkelike krachten van deze tijd. Slechts één verwijt heb ik haar toe te sturen. Zij nodigde al te veel Brusselse, al te weinig Antwerpse, Gentse en Luikse artiesten uit. Voor 't overige voldeed de keus ten zeerste.
Voor een bespreking van de 130 tentoongestelde werken ontbreekt, eilaas! de ruimte. Ik moet mij dus beperken tot het eenvoudig vermelden van de merkwaardigste inzendingen. Welnu, zonder veel aarzelen durf ik daartoe rekenen: Lentemorgen, Rooskleurig Hoefje van Heymans, Bebloemd Dijkje en Herfstzon van Claus, Laatste Stralen van Courtens, Drie Portretten van Jakob Smits, Portret van mijn Vader van Leo Frederic, Zomerwolken van Frans van Leemputten, drie tekeningen van Khnopff, de drie Zeegezichten van Alex. Marcette, Berechting, Spiegelwater, Vissertje van Mertens, drie prachtige Stallen van Jan Stobbaerts, alle drie uit zijn beste tijd, Kerk-Binnengezicht van Verhaeren, Brabants Landschap van Gilsoul, Moeras van Is. Verheyden, Godshuis te Brugge van Mevr. Wijtsman, Rode Daken en Bos in de Lente van Rudolf Wijtsman, In de Ardennen van Baes, en - niet het minst - Picard's Portret van Aug. Levêque, Werkstakings-avond en De Zaaier van Laermans, en het achttal stijlvolle landschappen Au pays monastique en de stemmingsvolle Kerkgezichten van Delaunois; - verder noch een reeks mooie etsen van Aug. Danse; dekoratief gedane studien van X. Mellery; en de beeldhouwwerken van Meunier, K. van der Stappen, Rousseau en Lagae.
| |
Te Brussel. - Claus in Waux-Hall. - Van 13. tot 23. Februarie.
- ‘De meester van Zonneschijn!’ Een feest, een zeldzaam ogenfeest is het steeds, een reeks van zijn schilderijen en pasteltekeningen bijeen te zien... Zo nú weer, hier, in Waux-Hall, waar niet minder dan 44 stuks, daaronder zes pastels, te voorschijn toveren op de muren een ongeëvenaarde weelde van indrukken, opgedaan, in de volle oprechtheid van een artiestenziel, die aan alle veinzen en aanstellen vreemd is, in de volle, rijke heerlikheid van de ‘ware’ buiten, en vastgehouden met al de meesterschap van een door een kwart eeuw van de meest noeste arbeid volrijp geworden talent.
Het gaat niet aan, van een kunstenaar, die al lang de middaghoogte van zijn ontwikkeling bereikt heeft, en, daarenboven, in verscheidene stadiën van die ontwikkeling, verscheidene werkwijzen heeft aangenomen, zo maar van jaar tot jaar, van tentoonstelling tot tentoonstelling de veropenbaring te vorderen van een geheel nieuwe zijde van
| |
| |
zijn gave, de ontdekking van een nieuwe manier, de ontginning van een reeks nieuwe stoffen.
Ook van Claus kan men zo iets niet zonder onbillikheid eisen, vooral na het schitterende tijdvak, dat hij nu achter den rug heeft, en waarin hij slag op slag werken voortbracht, die, zoals ik het elders uitvoerig heb uiteengezet, voor altijd zullen worden meegerekend tot de heerlikste en volmaakste gewrochten van de nieuwere landschapschildering, zo o.a. zijn gehele reeks wintertjes en overstromingen, zijn onvergetelik mooie, in de najaarszon als een vlam laaiende Oude Den, en zijn epies grootse Koeien in de Leie - om slechts deze te noemen.
Doch - ook waar Claus zich eenvoudig tevreden stelt met een al vroeger ontdekte weg te bewandelen, mag men bij voorbaat al zeker zijn, dat hij zal weten te boeien, te bekoren - als niet één!
Die ongemene veelzijdigheid, welke hem aldoor weer in staat stelt tot het aandurven van de meest uiteenlopende onderwerpen; die verbazende buigzaamheid, welke hem toelaat, elke indruk tegelijk zo volledig en krachtig en zo subliel mogelik weer te geven, wie - in geheel Zuid en Noord, die ze niet sedert jaren kent en naar waarde schat?
Ook zijn meest geliefkoosde werkwijs, - dat als het ware getemperd stippelen, - eerst elk ondertoontje op het doek afzonderlik aangebracht, om straks, als het al-ziende schildersoog volstrekte zekerheid erlangde, dat elke nuansie is opgemerkt en aangegeven, heel dat gewemel van tinten dooreen te werken tot een levendige, van licht stralende en werkelik vibrerende totaal-indruk, hoeft niet mee te worden toegelicht. Wat echter wél dient aangestipt, dat is - o! niet alleen, dat zijn wonderbaar georganiezeerd oog in de hoogste maat de gave heeft verkregen, om het minste spelinkje van licht, het subtielste schakerinkje van kleur, de fijnste overgang en de allerzwakste op- of aftoning waar te nemen; dat zijn kunstenaarsnatuur er onweerstaanbaar behoefte aan heeft, niet de grovere, voor elk zichtbare effekten, maar juist en aldoor weer die duizenden fijnheden weer te geven; maar ook en vooral dat zijn hand dit weet te verwezenliken, zonder de eenheid van zijn impressies te verzwakken en zonder er iets van de oude luister van zijn koloriet bij in te boeten.
Nooit speelden de overgangen in zijn werk zulk een rol als nu! 't Is alsof hij er zich op toelegde, om Verlaine's vers nu als schilder waar te maken:
Car nous voulons la Nuance encor,
Pas la Couleur, rien que la Nuance!
Oh! la nuance seule fiance
Enkele van de nu te Brussel te ziene dingen zijn inderdaad niets anders meer dan een getrouw, doch geïnspiereerd aanstippen van overgangen: 17, Zonnig Hoefje, 13, 't Barreeltje, 52, Gesloten Huisje, en meer andere noch.
En werkelik zoekt Claus zijn weerga, in het altijd raak treffen van zuivere, frisse, heldere, tevens aristokratiese tonen; en werkelik verkrijgt zijn beste werk daardoor zulk een voortreffelikheid, zulk een iedealieteit, dat het door en door
| |
| |
gelijkt op die verzen, waarvan Verlaine wil dat zij zijn zullen
Qu'on sent qui fuit d'une âme en allée
Vers d'autres cieux à d'autres amours;
dat zij zijn zullen
Eparse au vent crispé du matin...
‘La bonne aventure!... La chose envolée....!’ Wonder-licht, schijnbaar alleen door het toeval gewild, zo geheel van zelf gekomen, ja, zó doen ze aan, die meesterstukjes van fijnheid en teerheid, 3, Lente-Ontwaken, 9, IJzelwit, 11, Morgen, 14, Eendjes bij Schemeravond, 24, 't Roze Huisje, 34, Heldere Herfstdag, alles ware, innige natuurlieriek, die men niet moede wordt... opnieuw te genieten.
Fieguren van mensen en dieren komen in deze schilderijen niet veel voor. Alleen in een drietal stukjes, 12, 3, 16, merken wij kinderkopjes, kleiner dan natuur, doch levensgroot gezien en... ook zó aandoende, meesterlik van modellering, met ogen die al de geheimzinnige glans hebben van het leven en mondjes die lachen kunnen, dat men het hoort...
Heel mooi ook is, 33, De Hoeve, de voortreffelik getekende, zwartgrijze koe...
Als kracht van kleur dienen afzonderlik vermeld 4, Tuin, 18, Lente, 37, De Mijten.
Een enkel nummer dagtekent uit Claus' vroegere periode, 19, Nacht. In zijn soort is ook dit een waar juweel. Opstekend uit de nevel, diep, diep onder een in 't diepste blauw glanzende starrehemel, heel fijn, onduidelik bijna, wat wiegetoppen van bomen...
Hing de meester van Astene dit schilderijtje hier op, als om te zeggen: ‘Zie! Al schilder ik nu anders, in haar innigste wezen bleef mijn kunst toch één en dezelfde... En..., geloof mij, ik heb er geen eed op gedaan, dat ik niet weer eens tot die vroegere manier terugkeer?’
Waarom niet ook, als de geest het zó zou willen?
P.d.M..
| |
Te Antwerpen. - Hendrik Luyten in de Verlat-zaal. - 13. tot 28. Februari 1902.
- Tussen de overgrote meerderheid van de schilderijen, welke deze tentoonstelling uitmaken, en het meeste, dat de begaafde kunstenaar ons in vroeger jaren te zien gaf, bestaat een treffend en tweevoudig verschil. Vooreerst wat betreft de keuze van de onderwerpen! De hoogopgeschroefde drama's van vóór enkele jaren, de tonelen van hartstocht en geweld, van strijd en ellende, van nood en dood, hebben - tijdelik altans - plaats gemaakt voor gebeurtenissen van meer alledaagse, kalme, ja, zelfs iedilliese aard; in de gedachtenkring van de schilder heeft de huiskamer de vergaderzaal van de proletariërs, het tuintje achter de boerenhofstee de woelige straten van de grote steden, de stille liefdekout van boereknaap en boeremeid de woeste refereinen van de werkstakers vervangen. En zie, ook de werkwijs onderging een dergelike verandering. Niet alleen is de kleurbehandeling veel minder onstuimig dan te voren; zwelgt het koloriet, vrij nu van alle verdikking bijna, veel minder in het materjele dan destijds; er werd blijkbaar ook veel meer gestreefd naar juistheid dan
| |
| |
naar stoutheid van toon; er werd meer prijs gehecht aan waarheid dan aan kracht; er werd meer waarde geschonken aan rijp- en degelikheid van het geheel dan aan nieuwheid of schittering van biezondere gedeelten of enkele effekten.
Om het anders, - eenvoudiger wellicht, bondiger zeker - uit te drukken, de kunstenaar heeft geleerd zijn temperament van volbloedig zenuwmens in bedwang te houden, de al te snelle kloppingen van zijn pols te bedaren, te regelen bijna Er is rust gekomen in zijn verbeeldingen en maat, - ik zou haast zeggen - al te veel maat - in zijn uitvoering. En mag zijn werk wellicht iets van zijn frisheid, zijn onmiddellikheid van indruk, zijn rond-voor-de-vuiste oprechtheid er door hebben ingeboet, zeker heeft het, en in gelijke maat, gewonnen aan eenheid, harmonie, rijpheid en volmaaktheid.
Zou ik er niet mogen bijvoegen, dat het ook heeft gewonnen aan diepte?
Zonder hierbij te denken aan het - in mijn ogen - alleen maar wat sensasjonele Alleen op de Wereld, vind ik toch een bepaald streven naar psiekologiese uitdrukking in De Weduwe, evenals in het enigsins minder goedgeslaagde middenstuk van het grote drieluik Storm. Het mag zijn, dat de psiekologie van Luyten hier niet hoger staat dan die van Heyermans' in zijn volksdrama's, in Op Hoop van Zegen namelik; ik wil er alleen op wijzen, dat het streven er al is, en dit aanstippen als een punt van enig belang in de ontwikkeling van zijn talent.
En is het zelfde streven niet ok waar te nemen in deze twee indere zeer verdienstelike schilderijen, Avondgeluiden en Naar de Weide?
Dat is, wat men ook zegt, niet het werk meer van een schilder, die alleen door de uiterlike verschijning getroffen wordt; hier, in Avondgeluiden, leeft iets, leeft veel van de reine, iedilliese poëzie van een avond op de buiten; rond die paar koetjes en dat schuchtere boerenkind weeft de stilte haar geheimzinnig web en de laatste kus van de zon goudt over de kleine groep als een herinnering aan 't nu verleden en een hoop op het morgen toch weer terugkerende mooi van een vrije, heldere zomerdag.
Oppervlakkiger, ik geef het toe, is het grote, te grote stuk: Naar Stal, een schilderij, dat niet af is, doch waarin ik dan toch van nu af, buiten het welgelukte vrijlichteffekt, de kloekgetekende, levensgroot aandoende boerenmeid bewonder. Of de tekening van een enkele van de koeien in dit tafereel niet wat kan verbeterd worden, geef ik de schilder in 't voorbijgaan in overweging.
Wat bij het van nabij bekijken van de meeste nummers noch treft, dat is de grote zorg, waarmee zij geschilderd werden. Niet alleen werden zekere harde of onschone tonen van vroeger angstvallig geweerd; het is duidelik, dat zekere partijen, ja, soms gehele doeken, vijf, ja, tienmaal overschilderd werden, vooraleer de kunstenaar zich enigsins voldaan gevoelde. Dit is het geval met Heidebloempje en Lentezang, met Najaar en Aardappelenplanting, met Zandweg en Heidestudie. En zo het waar is, dat
| |
| |
Aardappelenplanting en Najaar van vóór enkele jaren dagtekenen, dan bewijst zulks toch niet meer dan dat de kunstenaar Hendrik Luyten ook toen reeds over de middelen beschikte, om in alle delen doorgevoerd werk te leveren, doch dat hij tans tot het besef is gekomen, dat, zo het al iets is, te kunnen improviezeeren, het ware kunstwerk, datgene, hetwelk aanspraak maakt op duurzame waardering, - om het even, welk procédé er voor gebruikt wordt, - toch bestudeerd, doorwrocht, gemaakt wil wezen - dat het zijn moet, niet meer, om met Banville te spreken, la chose à faire, maar wel la chose faite - kortaf.
P.d.M..
| |
Haagse Kunstkring. - Tentoonstelling, ingericht ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de vereniging.
- Het meest opvallend kenmerk van het hier bijeengebrachte schijnt te zijn de grote, naar mijn iedee zeer gelukkige verscheidenheid van de richtingen, waartoe de tentoonstellers behoren. In dit opzicht verschilt dit salon ten zeerste met de meeste groepekspoziesies hier in het Noorden, waar, zoals men ook wel in Vlaanderen zal weten, de overgrote meerderheid van de inzendingen bestaat uit schilderijen, waarin vooral naar kleur-, juister wellicht, naar toon-realieteit, gestreefd is. Vergis ik mij niet, dan heeft de H.K. hier een taak vervuld, die - in zeker opzicht - mag vergeleken worden met de rol, welke De XX en daarna De Vrije Esthetiek te Brussel hebben gespeeld: ook hij heeft door het vertonen van revolutioneer werk van voortreffelike buitenlanders belangstelling gewekt voor nieuwere methoden. Zo de Hollandse School in de laatste tijd altans enigsins haar oude fiezionomie heeft veranderd, is het aan de H.K. te danken.
Werk, dat van.... ontevredenheid, allerminst van niet-voldaanzijn met vroegere interpretasies en middelen tot vertolking getuigt, vindt men natuurlik ook in dit salon: ik tref het aan bij Rink evenals bij Hart Nibbrig, bij Henricus evenals bij Wiggers.
Nibbrig is voorzeker een voortreffelik kunstenaar; ik herinner mij noch van hem een Zomer, die mij een hoog genot heeft geschonken. Jammer is het intussen, dat hij de tekniek van het neo-impressionisme noch zo vaak al te veel op de voorgrond stelt, dat hij die niet genoeg weet te doen.... verdwijnen. Licht, mooi-licht zijn zeker wel zijn landschappen; zij doen vaak toch te zeer aan als.... eksperiementen, niet genoeg als ‘Ergüsse einer starken Empfindung’.
Wiggers is meer uit de tekniek, er boven - is wellicht juister, en hij lijkt mij wel op weg te zijn, om een uitnemende invloed op het landschap te krijgen. Hij schijnt te willen nastreven, wat de vroegere Vl. School zo terecht aanbeval: gehele landschappen, wijde vlakten, hoog van lucht en diep van horiezon te schilderen, niet meer zo'n lapje wei of knollenveld, zo'n stalletje met 'n boom of zo'n boom met 'n stal. Zijn In Gelderland verdient heel wat meer lof dan men er hier aan geeft, al is er wellicht hier en daar een deel in, dat wat al te hard spreekt en de harmonie
| |
| |
verbreekt. Het is een maaneffekt van een intens, dichterlik gevoel.
Van de Fantazia terug, door Henricus, is een stout brok, vol leven, passie, licht.... Dat het op een afstand moet gezien, doet niets af van zijn waarde..., evenmin als 't iets ontneemt aan die van b.v. Dou, dat men zijn werk met een bril moet bekijken.
Ook op het werk van Rink moet men niet met de neus gaan liggen.... Toch is hier wellicht des Guten zu viel gegeven, ik bedoel: te veel verf opgesmeerd, te brutaal verdikt. Anders mag ik zijn Kerk wel als najaarslicht-effekt, al bevallen mij zijn meer eenvoudig gedane pastels en akwarellen door de band meer.
Onder het merkwaardigste, wat het salon verder noch oplevert, vermeld ik nu noch: van Bauer, een heerlik klein stukje, een stoet Oosterse Ruiters, gezien als in een droom van louter gouden tonen; van Isaak Israëls, een van biezondere stoutheid getuigende Javaanse Danseres; van Haverman, een doorwrocht, naar kleur en modellering even rijk Dames-Portret; van Horssen, een intens gekleurd Landschap; van Verster Anemonen; van Tholen een Binnenzicht in een Schuur; verder dingen van Bastert, de Bock, H.W. Jansen, Versteeg, Josselin de Jong, enz..
Een biezondere vermelding waard zijn een alleraantrekkelikst, aan Jeronimus Bosch herinnerend paneeltje van P.C. de Moor, en de dekoratieve Bloemstukken en de Kalender voor 1902 van Hoytema.
Ook de naakstudie van de Vlaming Toon Dupuis zijn verdienstelik.
| |
Te Amsterdam. - P.C. de Moor bij Buffa. -
Deze jonge Rotterdammer, die, als ik mij goed herinner, destijds door zijn vriend F.M. Melchers bij de lezers van De Vlaamse School werd geïntroduseerd; ik geloof zelfs, dat er werk van hem in een paar Zuidnederlandse tentoonstellingen te zien was; - opende hier, in de welbekende zaal van de firma Buffa, een tentoonstelling, welke ik reeds daarom alleen met ingenomenheid vermeld, dat zij, in ons vaak al te stille kunstwereldje, de tongen heeft losgemaakt, dat zij aanleiding geeft tot veelzijdige diskussie. De Moor, die, wat men nu ook mag bazelen van Japanse en vooral Franse invloeden, door de nauwgezetheid van zijn tekening verwant is met de middeneeuwse Vlamingen en door zijn kleur, zij 't ook al niet overal, met meer dan één van de beste moderne Hollanders, scheidt zich in zo ver af van de gewone ‘nasjonale’ opvatting van de schilderkunst, dat hij geen vrede heeft met de alledaagse, louter realistiese of naturistiese weergeving van de dingen; dat hij zich geroepen acht meer dan enkel ogenlust, meer dan enkel sensuële kleurbekoring te bereiken; dat hij, om het in ééns te zeggen, ook te voelen, te denken wil geven, werken wil voortbrengen, die wellicht niet voor Jan Salie en zijn wijf, maar des te meer voor meer beschaafder, intellektueel hoger staanden aantrekkelik zijn.
Om het hem zelf, met de verklarende aantekening van het kataloog te laten zeggen, wil de kunstenaar pogen ‘in beeld te brengen een
| |
| |
sintheze..... van allerlei levensverschijnselen’ van onze en van vroeger tijd; m.a.w. bij wil geven een soort van romantiese fantastiek.
Naar mijn bescheiden oordeel is P.C. de Moor er de man naar, dit alles behalve banale programma te verwezenliken. Het komt mij voor, dat hij - in de grote meerderheid van de tot nu toe door hem voltooide dingen - de klip van de zogezegde lietereere kunst vrij wel heeft weten te vermijden, terwijl hij daarenboven, - en hierop komt het immers vooral aan, - een biezonder fijn gevoel heeft voor wat ik zou willen noemen: lijnrytmiek, de gave, bedoel ik. om door de bewegingen van de lijn, in gebaar, houding, kleding, silhoeët, dingen uit te drukken, welke de meesten niet eens plegen te snappen.
Onder meer andere stukken, die bewijzen, waartoe P.C. de Moor in staat is, noem ik er slechts één, Zilvervloot getieteld, waarvan ik wel wilde, dat K. & L. een zo mogelik gekleurde reproduksie zou brengen. Dat is een uitnemend geslaagde, niet alleen tot de zinnen, maar tot de fantazie en het gevoel sprekende verheerliking van Oud-Hollands grootheid op zee, een ‘viezioeneere ver-beelding’ waarin lijn en kleur geadeld, verheven worden tot ware poëzie.
Onder de andere stukken, die naar mijn oordeel en... smaak het meest Zilvervloot nabijkomen, wellicht ook in één enkel opzicht overtreffen, noem ik Ahasveros, De Verzoeking van H. Antonius, Het Paradijs, Mozes.
Men zegge niet, dat er in deze dingen te weinig werkelikheid is; dat is geen ernstige krietiek, vermits de kunstenaar juist geen werkelikheid wil geven. Men vatte ze op als viezioenen, als gedichten, - en ach! zo toch maar recht vele Hollandse schilderijen wat meer gedicht waren evenzeer als degelik, o altijd zo degelik schilderwerk! - en men hale zijn hart op aan de bewonderenswaardig gekarakteriezeerde fieguren, aan hun sprekende, levende gezichten, zelfs... o ja, aan de vaak uiterst knap geschilderde stukjes stad, land en zee, die er op voorkomen.
Vergis ik mij, zo ik in de Moor's landschappen of op landschappen gelijkende stukken, de invloed van Melchers noch wat al te... krachtig weervind? Overdrijf ik, wanneer ik het betreur, dat hij in zijn anders zeer belangwekkende Bloemencorso niet gezorgd heeft voor een moderne perspektief?
Om het even - dat er nu eens één van onze Hollandse schilders zich de vrijheid veroorlooft, om wat te gaan draven buiten de... van ouds... zo niet voorgeschreven, dan toch algemeen aangeraden... perken; dat is, meen ik, een reden tot belangstellend waarnemen, en niet tot - wat enkelen deden - a priori afkeuren en veroordeelen van de gedane poging.
|
|