Kunst en Leven. Jaargang 1
(1902-1903)– [tijdschrift] Kunst en leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
WinterwandelingOver berg en dalen
Een winterzicht.
Op de velden vallen
De vlokken dicht.
Vroolijk langs de wegen,
Bij scherts en zang,
Arm aan arm, de paren
Met blozende wang.
Ze wandlen door de vlokken
Naar de oude abdij
In 't DenderdalGa naar voetnoot(1), en voelen
Geen wintergetij.
Vlokken fladdren als vlinders
In 't vallen beneên.
Waaien en wirrlen en draaien
Rondom ons heen.
Daar rijst de aloude bouwval;
Al menige eeuw
Droeg hij, als nu, dien mantel
Van blanke sneeuw.
Die vensterbogen grijnzen
Zoo leêg hen aan.
Willen zij iets vertellen?
Wie kan 't verstaan?
Zij hebben in de wereld
Zooveel gezien,
En schijnen nu van 't leven
Het beeld te biên.
Het hield dan op te sneeuwen.
Een zonnestraal
Deed even de wolken gloeien
Als edel metaal.
In 't Westen rees het zwerk nu
Met klippen hoog,
Waarachter de roode zonne
Ter ruste toog.
't Werd, als in tooversprookjes
Zoo heerlijk schoon;
Als wondre godenburgen,
Een hemelwoon.
Al purper en oranje
En 't reinste blauw,
En paarse en gele tinten
Bij donkergrauw.
Grillige bergentoppen
Gloeiden hel;
Maar - levenslot! zulk wonder
Verdwijnt zoo snel.
Zoete droomen bedwelmden
't Jeugdig gemoed,
Ontstaken in de harten
Zaligen gloed.
Zij zouden te zamen reizen
Naar 't Alpenland
En zingend de bergen beklimmen,
Hand aan hand!
Dan zwegen ze een wijl en droomden,
Genoten zacht
Bij rotsen en blauwe meren
En bergenpracht.
Ze keerden blijde huiswaarts
Op 't witte tapeet,
Als aan den hellen hemel
De mane gleed.
| |
[pagina 26]
| |
En als op 't winterlandschap
De nacht, dan viel,
Doorgloeide het zoete hopen
Nog hunne ziel.
***
Die droom is lang verzwonden,
Die tijd verdween;
En die zoo hoopvol droomden
Gingen uiteen.
Ze zagen elkander nooit weder;
Elk volgde zijn baan....,
Totdat zij, als alles op aarde,
Ook eens vergaan.
Dat is de wet de wereld,
Een streng gebod.
- Slechts blijft het zoet herinnren
En - hoop in God!
1891. Omer Wattez. |
|