Kunst en Leven. Jaargang 1(1902-1903)– [tijdschrift] Kunst en leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] Mijn doornroosje Doornroosje, zeg, ben je wakker? Is je slaap geëindigd voor goed? Doornroosje, zeg, ben je wakker? Voel je bruisen je fris-jeugdig bloed? Heb je jë oogjes geopend? Zie je de zonneschijn?... Doornroosje, zeg, ben je wakker? Bén je nu, blijf je nu mijn? Hield men zo lang je gevangen? Was 't om je hartje zo koud? Hield men zo lang je verborgen op het somberste plekje van 't woud? Kon er dan niemand je wekken? Gingen allen dan, allen voorbij en had dan het Noodlot besloten, dat je wachten zou, wachten op mij? En 'k héb je gevonden, Doornroosje, ik, die je toch nooit en zocht! Ik heb je gevonden, Doornroosje, en 'k heb je verlossing gebrocht... 'k Heb me over je slaap gebogen, met de lippen je voorhoofd geraakt, met mijn lippen je lippen bevochtigd, en... - ben je nu heus ontwaakt? [pagina 24] [p. 24] Doornroosje, ben je gelukkig? Kwam het Wonder dan eindlik tot jou? Begrijp je nu 't leven, Doornroosje, en wat liefde is, wéét je het nou? Ook voor mij kwam het Wonder, Doornroosje, en is dit niet het heerlikste loon? Nu weet ik, wie 'k ben, mijn Prinsesje: - ik ben een koningszoon! Wel heb ik noch schepter noch krone - en wat zou ik er ook wel mee doen? Doch.... doden kan ik verwekken alleen door de gloed van mijn zoen. 1e Mei 02. Pol de Mont. Vorige Volgende