Kunst en Leven. Jaargang 1
(1902-1903)– [tijdschrift] Kunst en leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
De grote Biblioteken van vroegerKarel-Jozef-Emanuel van HulthemKarel van Hulthem, misschien tot noch toe diegene van alle Belgen, die eens het meest met ere- en bezoldigde funksiën was bedeeld, werd de 17. April 1764 te Gent geboren. Hij was de zoon van Jozef-Frans van Hulthem en van Izabella-Roza-Hubertina van der Beke. Het meest met funksiën bedeeld, zeiden wij. Men oordele! Van Hulthem was beurtelings of gelijktijdig bibliotekaris van de openbare biblioteek te Gent; voorzitter van de verkiezingsvergadering van het departement; afgevaardigde bij de Raad van de Vijf Honderd te Parijs (1797); lid van het Tribunaat (1802); toegevoegd beheerder van de Maatschappij tot Aanmoediging van nasionale Nijverheid (Parijs); sekretaris van de Maatschappij van Kruidkunde (Gent, 1809); rektor van de School voor Rechtsgeleerdheid te Brussel; ondervoorzitter van de Maatschappij van Schone Kunsten te Brussel (bij haar stichting in 1811); griffier van de Tweede Kamer na de val van Napoleon; bestendig sekretaris van de Akademie van Wetenschappen en Fraaie Letteren te Brussel; kurator van de Hogeschool te Leuven, van die te Gent (1823), enz.. Zeer jong verloor van Hulthem zijn vader. Hij was aanvankelik voor de handel bestemd. Eerst in 1785 liet zijn moeder, op zijn herhaald aandringen, hem toe studieën in de rechten te beginnen aan de Unieversieteit te Leuven. Hij kon er slechts de graad van baccalaureus verkrijgen; maar dit belette hem niet om, te Gent teruggekeerd, de hoedanigheid van advokaat aan te nemen. Later ging hij zijn | |
[pagina 2]
| |
toestand regelmatig maken te Reims, waar er op dit ogenblik een fabriek van juriesten bestond. Wij zullen van Hulthem in zijn tamelik bewogen leven niet volgen en niet ontleden, wat hij was als offiesieel man, als schrijver of als professor; we zullen alleen in hem de praalzieke bibliofiel zien, behorend tot een ras, dat op onze dagen uitgestorven isGa naar voetnoot1. Lambinet, in zijn Recherches historiques, littéraires et antiques sur l'origine de l'imprimerieGa naar voetnoot2, vermeldt geen enkele keer de naam van van Hulthem, ofschoon hij de grootste biblioteken heeft gekompileerd en de namen van Servais, Serna Santander, Verdussen, Le Candèle, Dokter Rega, enz., hem elk ogenblik in de pen komen. Deze biezonderheid heeft ons getroffen. Wanneer Lambinet zijn boek schreef, bezat van Hulthem reeds een der grootste verzamelingen van het land. Lambinet heeft zich dus tot hem moeten wenden. Maar al had zelfs van Hulthem hem willen helpen, had hij hem zijn biblioteek kunnen tonen en in deze chaos de nodige dokumenten terugvinden voor een boek van opzoekingen? Volgens Goethals hoopte van Hulthem de meest verschillende werken opeen; ze bleven ten zijnent verward opeengestapeld, en nooit had hij een eigenlike bibliotheek. Zijn eerzucht bestond er in, alles te hebben; zijn zwakheid bestond er in, anderen dit te willen doen geloven. Sprak men in zijn tegenwoordigheid van een hoogst zeldzaam, onvindbaar werk, hij liet u enige tijd gaan; daarna werd zijn glimlach boosaardig, zijn oog straalde, en achteloos, met zijn slepende stem, liet hij zich deze woorden ontvallen: Je l'aiGa naar voetnoot3. Boekengek en boekenvrek? | |
[pagina t.o. 3]
| |
[pagina 3]
| |
Wat aan deze mening een zekere geloofwaardigheid schijnt te geven, is het feit dat, toen van Hulthem konservator was van de handschriften te Brussel, - ofschoon altijd elders dan daar waar zijn betrekking hem riep, - hij de sleutels voor zich hield en ze aan niemand toevertrouwde. De biblioteek was nooit toegankelik voor het publiek. De voorname vreemdelingen konden er niet binnen, en tijdens de brand van 1826 moest men de deuren instampen, om de handschriften en inkunabelen te redden, die door het vuur werden bedreigd. De betrekking van konservator werd hem ontnomen, en men gaf ze aan de bibliotekaris van de stad Brussel. Na de gebeurtenissen van 1830 vond van Hulthem, terugkerend uit den Haag, waar de Staten-Generaal waren bijeengeroepen, zijn woning in de Koninklike straat te Brussel verwoest; zijn verzameling van gedenkpenningen was verloren; zijn boeken hadden geleden. Wat van zijn biblioteek overbleef, liet hij naar Gent overbrengen, en hij sloot zich ten zijnent op en leefde van dan af maar alleen meer met zijn boeken, zijn genoegen vindend met er rand-nota's bij te voegen of er zijn ex-librissen op te plakken. Enige zeldzame vertrouwelingen hadden noch alleen bij hem toegang. De 16. December 1832 kwam een plotselinge aanval van beroerte een einde stellen aan dit leven zo vol ambten en eretietels. Van Hulthem bezat 5 ex-librissen. Ze werden beschreven door Voisin, blz. 63-64 van zijn levensschets. Het eerste (koper), het schoonste, werd in 1806 gegraveerd door E. de Ghendt, van Sint-Niklaas, naar de tekening van B. Duvivier, van Brugge. Het stelt de Studie voor in een werkkabinet, versierd met al de attriebuten van de verschillende menselike kundigheden, met dit opschrift: Omnes artes, quae ad humanitatem pertinent, habent commune quoddam vinculum (Cic.) Van Hulthem betaalde zestig louis voor dit vienjet. Het is juist 143 mm. hoog en 88 mm. breed (zie de verkleinde reproduksie). Het tweede ex-libris (koper), gegraveerd door A. Cardon, van Brussel, naar A. Lens van Antwerpen, toont ons een zittende Minerva, in de eene hand een palmtak, in de andere een kroon houdende. Men leest onderaan: Secondas (secundas) res ornat, adversis perfu- | |
[pagina 4]
| |
gium ac solatium praebet. Het is juist 120 mm. hoog en 67.5 mm. breedGa naar voetnoot1 (zie de reproduksie). Het derde ex-libris (koper) stelt een biblioteek voor, waarin een borstbeeld van Erasmus (van Hulthem was een van de vurigste bewonderaars van deze grote man). Het werd gegraveerd door Jorivenel, van Gent, naar de tekening van de bouwmeester J.T. Suys, van Nieuwpoort, en draagt als opschrift deze beroemde woorden van Erasmus zelf: Libri vocati praesto sunt, invocati non ingerunt sese, jussi loquuntur injussi tacent, secundis in rebus moderantur, consolantur in afflictis, cum fortuna minime variantur. Het is 71 mm. hoog op 46 mm. breed. Het vierde (koper) vertoont een kop van Ceres met dit opschrift: Ex. Lib. Car. Van Hulthem, soc, reg, agricult, et botan, Gand, praesidis. Het werd gegraveerd door Ch. Ongena, van Gent, naar een medalie van Braemt, ook van Gent. De guirlande bloemen en vruchten er om heen is van J.T. Sluys. Dit ex-libris, van achthoekige vorm, meet 74 mm. op 76 mm. Het vijfde, eindelik, op hout gegraveerd, bevat in een guirlande deze lof van de landbouw, aan Cicero ontleend: Nihilne agricultura melius, nihil homine, nihil libero dignius. Het is 50 mm. hoog op 48 mm. breedGa naar voetnoot2. Ben. Linnig.
b.l.g |
|