| |
| |
| |
2. Lodewijk Verhees
Viel er te kiezen, 'k zou niet weten over wien ik 't liefst zou gaan vertellen, over den mensch of over den kunstenaar-werkman, die heet Lodewijk Verhees. Hij is - in den goeden zin van 't woord - een zonderling. Stelt men zich gemakkelijk voor, een smid, de gedaante van een doodbedaarden dominee aannemend? - Men vroeg mij, eens dat ik me, met hem, in een tamelijk talrijk feest-gezelschap bevond; ‘Wie is die geestelijke?’! Den dag daarop liep onze smid, naar gewoonte, met zijn zwart gezicht en met zijn blauw werkmanspak over de straat gelijk een eerste lustige kwant. De klanten en de vrouwkens uit de buurt, die hem zóo kennen, zetten een lachende tronie alwaar ze hem zien verschijnen, verwachtend het vriendelijk woord of den grappigen zet, die voor hen klaar is, als hij hen voorbij komt.
Uit dien smid straalt vreugde!
En nogtans is hij, vooral, een diep ernstig man. Het meest trekt hem aan: studie, wetenschappelijke studie. Verbazend is zijne belezenheid in tal van zaken. Wat hij in zijn leven van ambachtsman, door zijnen arbeid zelf, gestadig in aanraking met menschen, andere stielen uitoefenend, met werken, moetende samengaan met zijn eigen werk; wat hij aldus nabijkwam, alles ervan heeft hij bestudeerd. Hij heeft niet gemakkelijk,
| |
| |
hetgeen hem belang inboezemde, losgelaten, zonder het ‘waarom’ ervan te hebben leeren kennen. De muzeums van oudheidkunde, van nijverheidskunst e.a. hebben zeker geenen aandachtigeren bezoeker, geenen die meer uitpluist en besnuffelt, dan Verhees. Boeken over bewegings- en evenwichtsleer, over het eene of andere ambacht, over natuurkunde, over geschiedenis, enz., zijn nooit met meer oplettendheid onderzocht geworden dan wanneer onze smid ze doorbladerde. En hierbij, was 't hem niet alleen te doen om zijne weetgierigheid van verstandig mensch met subtiele beschouwingen van geleerden te vermaken; hij trachtte vooral en steeds te ontdekken de praktische toepassing van deze theorieën.
Maar, ziehier Verhees te midden van het troepken jonge schilders, beeldhouwers en bouwkundigen, jong - hij de vier- of vijf-en-veertiger - als de jongste onder die bende, den hoed met een deuk er in; het haar, dat wat dun-gezaaid begint te worden, in den wind, babbelend en smakelijk lachend vertellend van wat hem in zijn leven van jongen uit het volk overkwam. - In 't aanlokkelijke Schipperskwartier - dáár werd hij geboren - woont hij. In een van de smalle en drukke straten nabij 't Falkonplein is zijn werkhuis gelegen. Het echte kwartier van de smederijen is daar. Daar zijn nog te zien de oude smidsen, open aan de straat lijk donkere kuilen van de Hel. - Och! kind te zijn en te kunnen blijven staan gapen naar het vuur, het vuur daar als op offerblokken rood smeulend onder de zwarte kolen of als vlammende gensterende haren opgetrokken naar den zuigenden en blazenden balg; naar de komende en verdwijnende gezichten en handen in de roode schijnen; - te staan in 't lawaai van 't hamergeklingel, van 't gemoker op nijdiggloeiende stukken ijzer, en zien uiteenspatten den gouden regen in bogen langs alle kanten, als een paraplu-fontein van sparkelende sterrekens. En van de logge wagens, op de straat liggend, den breuk zien herstellen, en duimdikke banden om de groote wielen zien klinken. En dan nog: de reuzenpaarden van de
| |
| |
naties zien beslaan! - Als tusschen de staven het beest gevangen staat, zijn plompen poot vastgebonden omhooggeplooid, dan komt het hoefijzer en sissend wordt het op den stinkend-verbrandenden hoorn gespijkerd....
Dejeugd van 't Schipperskwartier heeft, in de waarheid, bovenkinderlijke wilskracht noodig, om op tijd in de school te geraken. Zonder dralen voorbij die smederijen moeten gaan! - En ware dat nog álles door den Booze als bekoring op de baan van de arme scholiers-onschuld gesteld! Maar dan komt nog: het aanleggen en vertrekken van steamers en zeilers; het lossen en laden op allerhande wijzen van allerhande dingen; het uitzoeken van appelsienen onder de afdaken; het dáár liggen in hoopen kerkhoog en dorpgroot van graan, van Spaansche tarwe, van suiker en van ander goed, met uitheemsche reuken, in balen gesloten of in kisten, waar zoo gemakkelijk gaten in komen; de vreemde matrozen en de ‘zwarte mannekens’, lanterfantend langs de straat, met hunne olie- en roethanden appels koopend aan de kraamkens en vieze sigaretten rookend...
***
Verhees, als knaap, was, tusschen de bengels van aan de kaaien, de uitzondering. Dáár, waar 't kwetterend kindertroepje saam was, ging hij maar liever niet. Misschien was het zijne buitengewone blooheid, die hem belette zooveel deugnieterijen te begaan als andere jongens van zijn kaliber. - Hij was een droomer. Een meisjesachtige gevoelerigheid maakte hem schuw en deed hem gaarne in eenzaamheid zijn. Schoot dáárom niet zoo'n diepe wortels in hem en ontwikkelde zich zóó niet de neiging tot de studie?
Vroeg al, echter, moest hij ‘op stiel’: - bij zijn vader leerde hij den hamer en de tang vasthouden. Hij bleef, met ijver, de Nijverheidsschool bezoeken en daar was hij, 't is heel natuurlijk, de goede leerling.
| |
| |
Haard (ijzer en rood koper)
Gesmeed door Lodewijk Verhees.
Bouwkundig geheel van Jan Jacobs.
| |
| |
Kwam het uur van rust, dan werd spoedig het hoekje van alleen-zijn gekozen en een boekje genomen...
En in vaders smidse kwamen allerlei boeken terecht; Duitsche, Fransche, meestal Engelsche werken en tijdschriften, - dingen op de passagiersschepen blijvende liggen, en waarmee de matrozen niet wisten wat doen. - Wat onze Lodewijk hiervan kon veroveren, was goede buit. - Zoo ook leerde hij een paar vreemde talen verstaan. Hij vertelde mij wat onuitwischbaar diepen indruk bij hem nalieten ‘La Vie de Jésus’ van Renan en ‘Past and Present’ van Carlyle (een smid, die Carlyle leest!) - En 'k herinner me nu nog, op 't oogenblik, een boek uit deze zijne heterokliete bibliotheek, dat hij me eens in leening gaf; - en vergeten zal ik 't nooit, noch om den inhoud, noch om het uiterlijk van het boekdeel zelf. - Men kan niet anders dan aan een ijselijke schipbreuk denken, als men beziet en tusschen de vingers voelt den vuilgroenen, half versleten linnen band, en de bladeren vol vreemde plekken, half opgevreten van 't zilte zeewater, plekken onnoembaar als van roest en van vergif op oude schurftige muren. - Het was ‘Weathering Heights’ van Catharina Brontë.
***
We kwamen in kennis met hem, nu zoowat acht jaar geleden, toen de Kunstkring De Scalden, 't inzicht hebbend eene tentoonstelling - de eerste te Antwerpen gehouden - van toegepaste kunst te doen plaats grijpen, te dezer gelegenheid een ijzeren uithangbord wilde laten smeden en zocht naar den man, om dat werk tot het goede einde te brengen. Ons werd aangeduid Lodewijk Verhees, als zijnde een knap arbeider; en bij hem kwamen we dan ook aangeland. Een onzer, Julius Baetes, had eene teekening geleverd; naar deze voerde Verhees het uithangbord uit, en we hadden allen vrede met zijn werk Dit was, we mogen wel zeggen, zijn eersteling. Wij troffen nog wel bij hem aan werk van vroeger; doch het bestond uit zaken,
| |
| |
welke doorgaans elke smid, uit ambachts-ijdelheid, zou ik haast zeggen, al eens vervaardigt: - ijzeren rozen-tuilen, lijstjes, en wat weet ik; zaken, kunnende getuigen van de vaardigheid van den stielman, zeker, maar zijnde, als kunstwaarde, van weinig of geen beteekenis. Smeêwerk moet eerst en vooral, ja, mag nooit anders dan zuiver dekoratief zijn. Wat kunnen ons baten ijzeren bloemfestoenen, hoe handig ook uitgevoerd, hoe mooi ook op zich zelf er uitziende, als ze niet met smaak, met kennis van zaken, met kunstzin ergens op toegepast zijn; als ze niet een versiering zijn, ja, de juiste versiering, die een gehéel volmaakt?
Dat heeft Verhees spoedig leeren begrijpen. En daarom kreeg, op zoo'n korten tijd, zijn werk de degelijkheid, die het thans bezit, die het doet zijn het beste wellicht, op dit gebied in ons land, als oorspronkelijk werk van een ambachtsman, voortgebracht.
Ik zei het: zijn eerste belangrijk stuk was met de hulp van een artist saamgesteld. Nog later werkte hij samen met teekenaars, schilders of bouwkundigen. Zoo kregen wij van hem te zien een reeks hanglampen, uithangborden, verder voorwerpen van kleinere soort, als deurtrekkers en- knoppen, meubel-versiersels enz., - het een wat volmaakter dan 't andere. Soms, was er nog wat gebrek aan smaak, en zekere ruwheid en vormen-zwaarte waren niet te ontkennen. Heel gauw echter verbeterde dat alles. Verhees begon ook zelf ontwerpen te teekenen; hij studeerde hierbij naar de natuur, zocht inspiratie, in dien onuitputtelijken schat van lijnenharmonieën van 't plantenrijk. En 't was een plezier te zien, hoe 't weerspannige ijzer, getemd, zich wrong en boog en dunde en spietste en krulde onder den hamerslag, vervormd in plompe bladeren en bolle bloemen van waterlelies; in buigende lansen en sierlijke kelken van den irisplant; in grillige distels en lindetwijgen; in lauwertakken en ranke zeewieren.
Terwijl zich de zin voor het dekoratieve en de smaak in hem
| |
| |
Haard
Ontworpen en uitgevoerd door Lod. Verhees
| |
| |
ontwikkelde en verfijnde, verwijdde ook de kring van zijne nasporingen. Zijn onderzoekende geest deed hem weldra de hand uitsteken naar andere te verwerken stoffen. En aan het bearbeide ijzer paarde zich weldra 't gekleurde glas, 't gele en 't roode koper; ook nog glazuur, ivoor en tin.
Deze pogingen, want pogingen waren het meestal, hadden niet altoos, 't is begrijpelijk, den besten uitslag. Het glas, hoe fraai ook op zich zelf, met zijn regenboogachtige kleuring en dooraderd van de fijnste toonmengingen, zooals men het nu vervaardigt, kon maar moeilijk in zuivere harmonie met het zwarte metaal saamgebracht worden. Het meest gelukt onder de voorwerpen met ijzer en glas saamgesteld was een klein luchter: een reesem lang-kronkelende nenufarstengels, van de zoldering afhangend, stengels in een driedubbelen kring opstekend met de bloemknoppen en de bloemkronen, elk van deze boven een waterpas liggend blad, een nenufarblad in teer, bleek-groen mat glas.
Wonderwel echter ging het met de toepassing van geel en rood koper op het ijzer. Verhees maakte vooral gebruik van deze goede overeenkomst voor haarden, ‘open-vuren’, waarvan de reeks zoo verscheiden als talrijk is. Voortreffelijke stukken zijn in die reeks aan te duiden. Zoo was de groote haard, in de laatste tentoonstelling van De Scalden, in ‘'t Kunstverbond’ te Antwerpen, met zijn breede en vaste lijnen, met zijn sobere en toch rijke versiering, het geheel in wit-geschuurd en met een grein er in-gehamerd ijzer, met zijn ovens van geel en rood gloeiend koper, waarin de keurigste ornementatie gedreven was, - een prachtwerk.
Een andere haard nog, bestemd voor een breede nog al lage schouw, was zeer fraai. Hij bestond uit een langwerpige dikke plaat, met een ruwen grein er in gehamerd - en deze bewerking door Verhees gevonden en bij zijn laatsten arbeid vooral toegepast, doet zoo wel het stevige, het vaste van 't ijzer uitschijnen -; langs de buitenkanten vierkantig afgezet met
| |
| |
Haard (ijzer en koper)
Gesmeed door Lodewijk Verhees
Bouwkundig geheel van Jan Jacobs
| |
| |
een band koper, op de hoeken houdend een ietwat op de metaal-dekoratie van de Vlaamsche middeleeuwers geïnspireerd motief; die plaat in 't midden open, lang-bogig uitgesneden, en om de opening weer de koperen band en versiering aangebracht. De eigenlijke haard komt uit de plaat naar voren als een platte trommel, bezijden met koper in vakken verdeeld en met het algemeene motief verlucht.
Niet mogelijk is het echter, met woorden, een heldere gedachte te geven van de degelijkheid van deze dingen, daar ze vooral schoon zijn door de gebruikte stof zelf, door de bewerking ervan, door de voortreffelijke proporties der bestanddeelen, door de smaakvolle versiering. Bij dat alles komt nog - en ziedaar een allergewichtigst punt - de wijze, waarop de praktische zijde van de zaak - hier geldt het niet uit het oog te verliezen, dat het voorwerp moet kunnen gebruikt worden! - tot in het uiterste bestudeerd is. Dit maakt ook een der beste hoedanigheden van Verhees' werk uit. Hoe grillig ook het golven en 't dooreenstrengelen van de lijnen, naar welke de deelen van een uitgevoerd stuk zich vormen en zich vereenigen - bv. die toestellen voor gas- en elektrisch licht, met hunne zonderlinge staanders om op de tafel -, of menigvuldige armen om aan den muur te worden gevestigd; met hunne lampschermen of licht-terugkaatsers; met hunne, om de te felle klaarte uit de oogen te houden, hangers van gesmolten glas, of van in plaatjes uitgekapt metaal - dat waarvoor het stuk dienen moest, de bestemming ervan - en, nog eens, zoo moest het ook - het werd als bazis genomen bij de samenstelling, bij den bouw, bij het aanbrengen van de ornementatie, enz.. Diep beredeneerd werd alles, alvorens aangewend.
***
Het koper bleef soms, voor enkele zaken, de hoofdstof. Zóo, voor friezen aan spiegels, deuren, enz.. Ook nog voor vaten en potten voor planten, waar dik-op bloemen of andere versiering
| |
| |
kwamen liggen. Een half dozijn schilderijenlijsten zijn nog zeer 't noemen waard. De een met motieven naar den distelstruik, de andere naar de veilranken en doode blâren saamgesteld; een andere lijst nog met een spel van lijnen in 't metaal gegroefd; -- alle door een zeker procédé getint, als met allerlei grijs-groene, roodachtige en bruine verzurings- en roesttonen, verlevendigd met, hier en daar, in het hart eener bloem, of op een knop, een sprankel glazuur.
- Zeker zou ik nog kunnen spreken over andere door Verhees geleverde stukken, over licht- en verwarmingstoestellen, over meubelversiersels, over uithangborden - van deze laatste wil ik toch nog, als zeer eigenaardig, aanduiden, het uithangbord voor eenen Antwerpschen muziekuitgever uitgevoerd -; doch wat heeft de lezer aan beschrijvingen van deze stukken? Men moet ze in werkelijkheid zien, wil men kunnen 't werk naar waarde schatten, de stof zelf zien en de wijze, waarop ze gebruikt en in vormen gebracht werd.
Als men alles wat Verhees maakte, gedurende het achttal jaren, dat hij zich bizonder op het ‘artistieke’ werk toelegde, beschouwt, dan moeten eenieder verwonderen de groote vorderingen, van dag tot dag haast gedaan, op zoo'n korten tijd.
In den beginne wat meegesleept en misleid door de bokkensprongen en onnoozele excentriciteiten van den zoogenoemden aesthetiek-stijl met zijne slangachtige, zweepachtige krullen en wrongen; - stijl, in wording nog misschien, welke zeker op ernstige en degelijke voortbrengsels reeds mag bogen, doch welke een al te vaak geworden voorwendsel geworden is voor lichtzinnige en gewetenlooze menschen, om de gekste en domste dingen uit te voeren, en deze, bij het toch, helaas! zoo gaarne gefopte publiek, als schoon zijnde op te disschen; - welke ook nu geëxploiteerd - en op welke wijze - wordt door de fabrikanten, die de markten doen overstroomen van de verschrikkelijkste, leelijkste voorwerpen van alle slag, zoodat men langzamerhand een ekel begint te krijgen aan al wat maar
| |
| |
van verre zelfs op ‘aesthetiek-stijl’ gelijkt; - in den beginne wat meegesleept en misleid door dit alles, wist Verhees ook niet altijd het ongegronde en ongerijmde te vermijden. Zijn kritische geest echter maakte hem gauw deze dwalingen bewust. Waar hij, bij vergelijking, zijnen arbeid stelde naast hetgeen ons uit vroegere hooge kunsttijdperken is nagelaten, naast het smeêwerk, bv. uit de middeleeuwen, daar werd het hem klaar wat zijne scheppingen te kort kwamen. En hij onderzocht dit middeleeuwsche werk, zoo streng-simpel, zoo kloek en zuiver van bouw, waaraan de versiering nooit, maar nooit zonder diep nadenken toegepast is, waar die versiering, hoe slank ook, nog dient om den bouw te versterken, zoodat bouw en versiering zoowel te samen gaan, dat het zich voordoet als konden zij niet van elkaar gescheiden zijn, als kon er niets veranderd worden aan den bouw, als kon er niets afgenomen, niets bijgebracht worden aan de versiering. Alles daaraan is zoo wonderwel in evenwicht gehouden; harmonie in alle lijnen, en het luttelste detail toegeëigend aan 't karakter van 't geheel.
Met deze werken te bestudeeren leerde Verhees verstaan, wat stijl is, en het werd hem alsdan een hardnekkig na te streven ideaal; smeêwerk maken, eenvoudig, stevig van bouw, ernstig van versiering en daarenboven vol stijl.
Edmond van Offel,
Antwerpen.
|
|