Kunst en Leven. Jaargang 1
(1902-1903)– [tijdschrift] Kunst en leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Hedendaagse Gebruikskunst1. Mevrouw de RudderOok dán als het bizondere vak van kunst, dat zij met een op dit ogenblik door niemand geëvenaarde meesterschap beoefent, niet reeds op zich zelf herinnerde aan die wonderbaarste en aantrekkelikste tijd uit de gehele geschiedenis, toen, in het geheimzinnige halflicht van de kemenade in haast ieder burgslot en in de met bloemen omrankte loven van haast elke vorstenburcht adellike jonkvrouwen en zelfs koninginnen, met slank-tere, van aandoening trillende vingeren, op schildfoedralen, vaandels, mantels en tapijten, met al de kleuren van de kostbaarste zijde tekenden of ‘screven’ de wapenfeiten van een in verafgelegen landen oorlogende geliefde of gemaal; ook dán, als zij, in stede van, als de edele Aelfleda van Northumberland of als de dichterlike koningin Mathilde van Vlaanderen, die beiden vereeuwigden de ‘yeesten’ van haar heldengemaal met heerlik naaldwerk, of als de beide ‘Queen Mary’'s en haar ‘royal sister’, die het maken van borduurwerk, al naar 't zo viel, als ‘a recreation’ of ‘a solace’Ga naar voetnoot1 beschouwden, of eindelik noch, op de bodem van onze eigen Nederlanden, als de vrome zusters Relinde en Herlinde, de stichteressen en daarna eerste abdissen van Ouden-Eik, die in de VIIIe eeuw ‘vela monialia’ en kazuivelsieraden borduurden, die tans noch te Maas-Eik bewaard worden; ook dan, zeg ik, als zij, in stede van, als deze allen, meesterstukjes van borduurkunst | |
[pagina 2]
| |
te voltooien, eenvoudig uitmuntte in het tekenen, het schilderen of enige andere kunst; ook dán noch zou de stille, lieve vrouw, die ik hierboven noemde, zedelik en lichamelik beide, zo naar karakter als uiterlike verschijning veel meer benaderen het oorbeeld van een middeleeuwse dan van een hedendaagse kunstenares. Eer klein dan groot, rank van gestalte, zonder echter enige schraalheid, ondanks een drievoudig moederschap noch haast jonkvrouwelik van boezem; met een aangezicht, waarin vooral de vriendelik glimlachende mond en de grote, droomvolle blauwe ogen dadelik opvallen, zou zij haar man, de beeldhouwer Isidoor de Rudder, opperbest tot model kunnen dienen, indien hij ooit op de inval kwam een H. Genoveva van Parijs, een Elaine, of een Jeanne d'Arc vóór haar roeping in marmer uit te houwen. Doch vooral door haar karakter, haar aangeboren eenvoud, haar nauwgezet waarnemen van de toch niet steeds makkelike taak van moeder en huisvrouw, haar afkeer van alle uiterlik vertoon en haar voorbeeldeloze nederigheid als kunstenares, wekt zij de herinnering op aan die stille middeleeuwse meesters, die zo vaak vergaten, neen, versmaadden, door het voluit schrijven van hun naam voor later tijd zich de glorie te waarborgen, welke eens zou uitstralen van hun gewrocht, en die zich ruimschoots beloond gevoelden, als zij het besef hadden, - een werk van schoonheid te hebben voltooid. Ik bedoel dit: zij, van wie de werken in twintig binnen- en buitenlandse tentoonstellingen bewonderd, in even vele tijdschriften en daaronder de voornaamste van deze tijd, Pan, Studio, Art et Décoration, Revue des Arts décoratifs, The Magazine of Art, beschreven en geprezen werden; zij, die met zovele bestellingen door openbare besturen vereerd werd, dat zij met recht, op zijn middeleeuws, de tietel zou kunnen aannemen van ‘Borduerderesse van de goede steden Bruessele... ende Ghent’; | |
[pagina 3]
| |
Penelope
Mevrouw de Rudder Geborduurd Paneel | |
[pagina 4]
| |
zij, de schuchtere en bedeesde, schuwde zo zeer alle poze tegenover... het geacht publiek, woonde zo uiterst zelden een tentoonstellingsopening bij, dat niemand, buiten de enge kring van enige meer intieme vrienden van haar man, haar van aangezicht tot aangezicht, haar persoonlike verschijning kent. Deze schuchterheid, deze nederigheid geeft wel enigsins stof tot verwondering, wanneer men weet, dat mevrouw de Rudder, alvorens zich op haar geliefkoosde kunst van harte toe te leggen, zich ook met schilderen heeft onledig gehouden, en wanneer men daarbij bedenkt, dat niets dat klassieke zwak van de meeste vrouwen: de ijdelheid, de zucht om opgemerkt te worden, zo zeer ontwikkelt als... het hanteren van palet en penseel! O! Ik zal wel de laatste zijn, om het een vrouw, die met wezenlik talent beeldhouwt of schildert, euvel te nemen, dat zij - evengoed als haar ‘kunstbroeders’, in eigen persoon de eer wil in ontvangst nemen, welke die verschrikkelike Men haar arbeid waardig keurt... Alleen maar van de pedanterie van dat gehele leger diletterende blauwkousen, welke zovele van onze tentoonstellingen onveilig maken; alleen maar van het cabotinage van al die mislukte femmes peintres en femmes sculpteurs, welke nooit de breinaald of de haakpriem hadden mogen ruilen voor het penseel of de boetseerstok, heb ik zo'n afschuw. Bij mevrouw de Rudder - van de aanvang af al - niet de minste toeleg of schijn van artiesterigheid; niet eens het besef, de wil, om... voor een artieste gehouden te worden. Zij leerde tekenen, schilderen en borduren zoals elke andere vrouw leert breien, mazen, koken, bloemen verzorgen, - zonder enige bijgedachte, alleen omdat het aardig of zelfs maar nuttig is, die dingen te kennen. Tekenen en borduren leerde zij eerst in de Beroepsschool voor Jufvrouwen in de Elsstraat, daarna onder de leiding van mejuffer Maria de Rudder, de zuster van haar echtgenoot. | |
[pagina 5]
| |
Onnozel-wech, geheel buiten alle opzet, kwam zij er toe, zich voornamelik op het borduren toe te leggen. Na een gehele reeks voorwerpen, voor het huiselik gebruik bestemd, meestal naar eigen tekeningen te hebben vervaardigd, - enkele van deze stukken zijn noch in haar bezit, - waagde zij zich, alleen uit kortswijl, aan een werk van groter omvang, waarvoor haar man het karton had vervaardigd, en zo voltooide zij het eerste van de nu al lange reeks sierpaneelen, welke haar een zo goed als Europeese beroemdheid hebben verzekerd, - namelik Adelaar en Zwaan. Van dan af heeft mevrouw de Rudder uitsluitend gearbeid naar kartons van haar man, het ambachtelike van haar kunst met elke nieuwe proef meer en meer doorgrondende, overgaande al naar het onderwerp het wilde, van het opleg-borduren (broderie à l'applique) tot het dóór-borduren (broderie au passé), van deze naar de broderie au point coupé, het point de tige, het noeud de dames, enz.. Zij zelf brengt de tekening, die tot model dient, behoorlik vergroot, over op het doek of kanefas, dat zij straks, met vaardige hand, zal doen opbloeien tot een bloemenparadijs of doen opglanzen tot een starrenhemel. Zal het een werk à l'applique worden, dan brengt zij eerst, met uiterste zorg, de zijden lappen van de nodig gevonden kleuren bijeen, snijdt ze uit op de gepaste grootte en volgens de vereischte vorm, en borduurt er dan al de kleinere versieringen bij volgens de een of andere van de hierboven genoemde soorten van steken. Zal het een werk worden van een andere aard, een au passé b.v., dan komt het er vooral op aan, buiten de keuze van de benodigde zijdesoorten, in verband met al de biezonderheden van het modelé van de voorgestelde personen, dieren of planten, naar eis van licht- en schaduwval noch bovendien, de richting en de lengte van de steken te bepalen, - immers, omdat van dit tweevoudig punt de gehele verlichting, het gehele ‘leven’ als het ware van het kunstwerk zal afhangen. | |
[pagina 6]
| |
Mevrouw de Rudder borduurt bij voorkeur met Franse zijde, zelden met Sjieneese. Zij is van oordeel, dat de eerste niet alleen veel zachter en leniger, maar ook schoner en toonrijker is. Ik zou vijfmaal zooveel ruimte behoeven, als die mij nu is toegemeten, indien ik al de werken, welke mevrouw de Rudder sedert zowat tien jaar voltooide, wilde bespreken. Ik moet mij dus wel tot enkele - de voornaamste - bepalen. Tot deze behoren ontegenzeggelik de van twee lambrekijns voorziene, troonhemel, welke de gotieke zaal in het Brusselse Raadhuis versiert; de zes fieguren, Kracht, Vooruitzicht, Gerechtigheid, Welsprekendheid, Wijsheid, Waarheid, uitgevoerd voor het Gentse Raadhuis; het windscherm met de Schikgodinnen; het drievoudig paneel in de Huweliks-zaal op het Brusselse Raadhuis, voorstellende Wet, Liefde en Hoop; en ten slotte de twee grote panelen Lente en Zomer, welke behoren tot een serie van vier, waarvan de twee laatste, Herfst en Winter, noch onvoltooid zijn. Toen mevrouw de Rudder met het eerste van de hier genoemde werken aanving, had noch niemand, zoveel ik weet, de zogenoemde ‘broderie appliquée’ aangewend tot versiering van een zaal of kamer. Deze innovasie was een uiterst gelukkige, een ware vondst! Zonder te beweren, zoals anderen het wel deden, dat het procédé, op zich zelf al, de voorkeur verdient boven geweven tapijten, geef ik nochtans gaarne toe, dat deze soort van borduurwerken, uitgevoerd met al de meesterschap en met dat zeer fijne gevoel voor kleur, waarover déze kunstenares beschikt, werkelik een schittering van tonen teweegbrengt, waar altans de meeste van de op ónze tijd geweven tapijten bleek en mat bij lijken. Ik aarzel niet, als zuiver kunstwerk, het windscherm, De Schikgodinnen, boven de troonhemel te verkiezen. Deze drie stijlvolle fieguren, welke, deels aan zekere Ietaljanen uit het Quattrocento, aan Botticelli b.v., deels aan de Japanse kaké- | |
[pagina 7]
| |
Lente
Mevrouw de Rudder Geborduurd Paneel | |
[pagina 8]
| |
mono's deels aan de antieke beeldhouwkunst doen denken, boden, vooral in de wijze, waarop hun klederen versierd en gedrapeerd zijn, gelegenheid aan, om tegelijk door verscheidenheid van kleur en door afwisseling van lienie te bekoren. Hieruit nu wist de borduurster uitnemend partij te trekken. Zonder in overdrijving te vallen, met al die soberheid, welke het zekere kenmerk is van ware kunst, gaf zij, ook met al het kontrast, dat er tussen hun richting en kracht bestaat, de omtrekken aan van de plooien, terwijl zij daarenboven voor elk onderdeel juist de kleur wist te kiezen, die het voortreffelikst zou meewerken tot de harmonie van het geheel. Intussen geeft mevrouw de Rudder toch eerst de volle maat van haar kunnen in haar borduursels au passé, in zekere afzonderlike partijen van de genoemde dekorasies, b.v. in de zwevende amoretten, de hoofden en handen van de twee hoofdfieguren in het werk uit de Huwelikszaal te Brussel, en in de beide panelen Lente en Zomer. Van de vele borduurwerken, welke ik, zowel in enkele buitenlandse als in alle binnenlandse tentoonstellingen gezien heb, aarzel ik geen ogenblik, deze de veruit mooiste te noemen. Bewerkt op tamelik grote schaal, geven zij een soort van allegoriese voorstelling van het bedoelde jaargetijde, namelik een kleine groep personen, zich onledig houdende met enig vermaak of enige bezigheid, aan dat seizoen eigen, in een landschap, waarin het eigenaardig natuur- en bloemenschoon van Lente of Zomer door een hele weelde van biezonderheden is vertegenwoordigd. Deze voorstelling, dit schilderij, zou ik willen zeggen, is dan gevat in een brede, geborduurde rand, buiten de respektieve tekens van de Dierenriem ook noch allerlei gebloemt en kruid vertonende. In deze beide panelen nu is alles even voortreffelik! Lente is een simfonie van louter witte, of naar wit zwemende tonen, uitnemend passend bij het maagdelik-ongerepte van de | |
[pagina 9]
| |
Zomer
Mevrouw de Rudder Geborduurd Paneel | |
[pagina 10]
| |
herlevende natuur, zooals Zomer schittert als een regenboog van sterk-sprekende kleuren, geel, groen, blauw, roodbruin en paars. Uit Lente is deze biezonderheid mij onvergetelik bijgebleven: in een gewirwar van lisbloemen, van de fijnste, schuchterste, als nacre aandoende tonalieteit, een grote zwaan, opreikend, met zinnelik beweeg, haar slanke hals, uitspreidend haar vleugelen, breed, in het licht. En nu is het de moeite waard, het gehele modelé van dit heerlike ‘waterdier’, de ronding van de borst, en daarop de treffend realistiese nabootsing, door de steek van de borduurnaald zelf, van het heel fijne dons, met de graduële afschaduwing op dat dons van de witte toon, van dichtbij te bekijken. Niet minder meesterlik zijn, in de vleugels, de grote pennen bewerkt: de ene ‘baard’ vlak en opblinkend in 't licht, de andere zachter, matter, als in half-schaduw, - nochmaals een effekt, verkregen door het oordeelkundig leggen en richten van de aangebrachte steken. Zomer, onlangs noch tentoongesteld in Pour l'Art, toont ons een jongeling en een meisje, - enigsins konvensjonele herders uit een iedille in Renaissance-stijl, gezeten, te midden van allerlei hoog-opschietend weidekruid, met achter zich, in een weelderig landschap, een maaiende boer en wat witgegevelde huisjes. De jonge man vertrouwt de maagd zeker een langverzwegen geheim toe: hij heeft met beide handen haar rechte hand tot tegen zijn boezem getrokken; zij slaat ontroerd, beschaamd, met een allerliefst gebaar van de linke hand, de ogen neer. Vóór deze twee een roodbruine schapershond. En ook hier is de behandeling verbazend. Men stelt zich niet voor, eenvoudig niet voor, dat het mogelik is, ik zeg niet met wat gekleurde zijde, maar met pastel of olieverf, het mooie dier op het voorplan meer vorm, meer uitsprong te geven, in elke plek van zijn pels de eigenaardige groeirichting van het haar juister aan te duiden. | |
[pagina 11]
| |
Het middenplan is terecht in vlakkere, meer effen tonen gehouden, terwijl het achterplan - al meer en meer vervagend - gaat zwemen naar een stuk oud tapijt. Werk, als het hier laatstbedoelde, staat in mijn waardering geen haartje achter bij om 't even welke tekening, welke waterverf- of pasteltekening, welke tempera-, fresko- of olieverfschildering. De ambachtelike behandeling zij wat zij wil -; men achte die van de borduurkunst vrij makkeliker of moeiliker dan elke andere; op de verkregen uitkomst, het werk zelf, komt het aan. Welnu, evengoed als zekere oude tapijten - men bezoeke maar even ons eigen Muzeum van het Jubileumspark te Brussel of South-Kensington te Londen - opwegen kunnen tegen de schilderijen zelfs van zeer grote meesters, zo zit er ook in borduurpanelen als deze twee niet minder kunst dan in menig landschap en, ja, in menige figuurschildering van zelfs zeer verdienstelike tijdgenoten.
Pol de Mont. | |
[pagina 12]
| |
Studie (uit Volne Smery)
Hans Schwaiger |
|