Kunst en Leven. Jaargang 1
(1902-1903)– [tijdschrift] Kunst en leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Buitenlandse Kunstenaars1. Hans SchwaigerNu ik mij neerzet, om, in enige vlugge, noodzakelik erg onvolledige aantekeningen, aan mijn landgenoten te leren kennen deze even eigenaardige als veelzijdige kunstenaar, stellig een van de aantrekkelikste en belangwekkendste fieguren uit de gezamenlike kunstbeweging in de landen aan gene zijde van Rijn en Alpen; nu voel ik mij als het ware... aarzelen, zulks te doen in de gewone trant en stijl van alle wetenschap en krietiek, namelik in eenvoudig proza. Het komt mij zo voor, als diende men, - om een zo bij uitstek dichterlike en bontgekleurde persoonlikheid naar waarde te bespreken, - zijn toevlucht te nemen of tot zekere populeere vormen van het vers, die van de oud-germaanse sagen, Schwänke en avonturen; of allerminst over hem op te halen in de bloemrijke, grillig afgewisselde trant van de sprookjes en volksvertelsels. Zo van eerst af immers brak deze artiest voor goed met al wat fieliesters en prozamensen in het leven het meest waarderen; zo zelfbewust en overtuigd keerde hij de gehele burgerlike maatschappij, de drukte van onze grote, weelderige steden, de rug toe, om te gaan ‘verwezenliken’, in een afgelegen hoekje daar ergens in de Karpaten, zijn eigen intiemste opvatting van het leven van een dichter-kunstenaar, van een ‘meester’ in de veel vroegere, middeleeuwse betekenis | |
[pagina 2]
| |
De Wederdopers
H. Schwaiger | |
[pagina 3]
| |
van het woord, om wakend en wakker als weinigen te dromen zijn schone droom van volbloed, geboren romantieker, die genoeg heeft aan de beelden van zijn zonder rust noch duur scheppende fantazie, om er de naarste van alle woestenijen mee te bevolken, de donkerste van alle nachten mee te verlichten. Hans Schwaigers leven lijkt zo opentop een sprookje, een zeer romanties sprookje, zoals Tieck, Novalis, Brentano en Arnim er hebben geschreven; zijn ontelbare werken van alle denkbare aard, van de altaartafel tot de eenvoudigste boekillustrasie, vertonen zo geheel en al de karakteristieke eigenschappen van dat sprookje, dat zijn leven is, en van die sprookjes van anderen, in 't kader waarvan 't verhaal van dat leven zou passen; dat het mij niet verwonderen zou, indien, na zijn dood, ook rond zijn naam, evenals rond die van de fantastieke Hofmann, een gehele legende zich formeerde zelfs in deze aan alle bijgeloof en geloof verzakende tijd. En waarlik - tout s'y prête bij onze meester, alles - tot zelfs zijn verassende uitwendige verschijning, die doet denken aan een personaazje van Callot, of zelfs van Breughel de Oude of van Jeroom Bos. ‘Mann mit dem Antlitz einer bebrillten Ratte’, zo begroette hem eens de Duits-Oostenrijkse kunstbeoordeelaar, Anton Lindner, en gaf daarbij de volgende beschrijving van zijn persoon: ‘Als het waar is, man, dat uw geestige neus tussen twee listige oogjes staat, een hoornen bril draagt met reusachtige glazen als teetassen zo groot, en boven het zeegras van uw knevel bijna als een lansknecht op post staat - als het waar is, man, dat de benen van uw romp dor zijn als gespleten schaafgras en dat ge met spannende kousen en witte viltschoenen over de planken van uw alkove huppelt - als het waar is, man, dat uw bovenlijf korter is dan uw onderlijf en dat Gesslers hoed u als een muurzwam op de kop groeit - als het waar is, man, dat gij thuis in uw oerwoud - dag in dag uit - uit kalkpijpen, aarden pijpen, houten pijpen rookwolken ten hemel blaast, op zwijnslederen honderdponden broedt en gedroogde meikevers tot verf raspt - als het waar is, man, dat ge als wijlen Hans Grimmelshausen aan | |
[pagina 4]
| |
De Wederdopers (fragment 1)
H. Schwaiger | |
[pagina 5]
| |
De Wederdopers (fragment 2)
H. Schwaiger | |
[pagina 6]
| |
duivels, heksen en galgemannetjes, en in 't biezonder aan wensdingen, springwortels en heilige vogels gelooft - -: Sint Hubertus
H. Schwaiger dan neig ik me, Hans Schwaiger dela Mancha, in deemoed vóór uw aangezicht. Want zie: dan verkondigt gij, uw werk, uw leven, de eendracht, eenheid en zoete harmonie, waarvan eens Simplicius Simplicissimus, de stiefzoon van een Slavonies goochelaar, met vurig verlangen en innige ontroering droomde! Want zie: dan is uw scheppen als gij, uw waken als gij, uw dromen als gij - en elke penseeltrek, die ge doet, elke ademtocht, die ge loost, is één met u, één in u, één als God en wereld.’ Ongeëvenaard tiepies vatte Schwaiger zelf zijn leven samen in | |
[pagina 7]
| |
een brief, welke hij, in 1899, aan de redaksie van de Wiener Rundschau stuurde. Sint Joris
H. Schwaiger Pentekening Daarin herinnert hij er aan, hoe hij, gesproten uit een famielie van kooplieden, van kindsbeen af gelegenheid te over had, om al de zwakheden van een ‘Provinzialstadt-Honoratioren-Philistertum’ te leren kennen in zulk een mate, dat het in hem een onoverwinnelike afkeer deed | |
[pagina 8]
| |
Sint Joris na de Zege
H. Schwaiger Ontwerp voor een fresco | |
[pagina 9]
| |
ontstaan van alle ‘gemacht wohlanständig kriechend Menschentum’;
Kerstnacht
H. Schwaiger Drieluikig windscherm hij verhaalt, hoe zijn famielie hem onterfde, omdat hij, tegen haar wil in, een zo ‘onfatsoenlik’ beroep had verkozen als dat van kunstenaar; en, na als zijn voornaamste weldoeners te hebben genoemd Makart, Klaus, Pirner, Miethke, Graaf Wilczek en Baron Loudon; en na, als ‘einzigen Treffer in seinem dummen Leben’ aangehaald te hebben het ontdekken van zijn liebes, gutes Weib, - een heldin, die met hem jaren lang doorbracht in een houten | |
[pagina 10]
| |
hutje verweg in 't gebergte; eindigt hij met de bekentenis, dat hij is geboren om een arme duivel, een Habenichts te zijn en te blijven, en dat zulks misschien maar goed is, daar de armoede hem nu dwingt, tot arbeiden onverpoosd. Astronomie
H. Schwaiger Akwarel Hoe het er daar, in zijn verblijf in het hartje van de Karpaten, moet hebben uitgezien, leren wij best begrijpen uit de beschrijving, welke Ludwig Hevesi er ons van heeft gegeven. ‘Dat is zijn schilderkamer, wat men daarbuiten, in de gesievieliezeerde wereld, zijn atelier noemt. Of is het misschien een kruidendrogerij? In dit atelier staan alleen overgrote tafels, en daarop liggen kruiden en | |
[pagina 11]
| |
noch eens kruiden, in bundels, op hopen. Wilde woudkruiden, waarin allerlei goed en kwaad steekt; Hans Schwaiger alleen weet wát. Want zulke dingen weet hij als niet één. Hij heeft ook zo allerlei wijze boeken, uit de tijd toen men rood en zwart door mekaar drukte en het papier als vergeeld uit de kuip schepte. Daar ligt er juist een, midden tussen de vele pijpen. Dozijnen langstelige pijpen: Hollandse, Duitse, Slovakiese; kleien pijpen, houten pijpen, aarden pijpen, neen, wát een pijpen!... En zo schoon gelijkmatig in rijen geschikt, vast door een vrouwehand. Hij schijnt een sterk roker te zijn, de meester Hans Schwaiger. Het boek dus - hoe heet het nu ook weer? - het boek is geen gewoon boek. Zo dik als breed, en verschrikkelik oud. Alleen in zwijnsleder kan men zo oud worden.
Dronken Boertjes
H. Schwaiger De hoeken van | |
[pagina 12]
| |
Voor Chaucer's Canterbury Tales
H. Schwaiger Akwarel, 1882 | |
[pagina 13]
| |
de vellen zijn omgekruld ten gevolge van 't vaak doorbladeren, en een menigte leestekens steken er in, louter perkamentstreepjes, die ook zo naar alle zijden gekruld zijn. En in het boek - daar staat alles in. Louter alles, in 't biezonder recepten. Voor kraamvrouwen en de pips der vogelen, tegen pluim- en haarziekten, en hoe men paddestoelen inmaakt voor de Winter en onder andere ook hoe men de allerfijnste verven bereidt. Natuurlik maakt Hans Schwaiger zijn verven alle zelf, zoals dit boek van wijsheid het voorschrijft. Daarom schildert hij ook zo lieflik als maar de meesters vóór ettelike honderd jaar dat konden. Hij heeft ook al zijn gerief daarvoor. De overgrote kast daar, uit de zo en zooveelste eeuw, is vol met overoude alchiemiestiese toestellen, met retorten en kolven en God weet wàt. Daar staan dubbele halzen en geblazen glasbuiken, meer dan genoeg. Hans Schwaiger zou daarmee gewis ook goud kunnen maken, als hij wilde, doch hij maakt maar verven. En er zijn daar natuurlik ook noch andere boeken, want hij leest graag en veel. Maar wat! De “Simplicius Simplicissimus” en de oude sprookjesboeken, en de vrolike berijmde geschiedenissen van de eerwaardige Engelsman Godfrey Chaucer, waaruit ook Sir Edward Burne-Jones voor zijn leven gaarn geput heeft. En dergelike eerwaardige boeken meer. Maar volstrekt geen krant; in tien jaar niet éénmaal. Of de Kubanen de Turken verslaan of de Jankees de Hellenen, dat is hem alles gelijk. Hij is de woudmens van dit oude woud, waarin sprookjes groeien. Ziet hij er dan ook lichamelik niet uit als een fieguur van... Hans Schwaiger?’ Intussen heeft toch Schwaiger zijn rattenvangers- en vagantenbestaan verwisseld voor een fatsoenliker, deftiger, solieder leven. Na in twee of drie biezondere tentoonstellingen, te Praag en te Wenen, zijn uitzonderlike begaafdheden te hebben laten triomferen, werd hij, in 1899, benoemd tot gewoon hoogleraar aan de Boheemse tekniese Hogeschool te Brünn, waar hij tans verblijft.
***
Le style, c'est l'homme! Vooral op Schwaiger is dit woord toepasselik. Zijn werk - natuurlik, logies, noodzakelik uitvloeisel van zijn karakter en zijn leven, vertoont - uit- en inwendig beide - alleen zulke hoeda- | |
[pagina 14]
| |
Voor Chaucer's Canterbury Tales
H. Schwaiger Akwarel, 1882 | |
[pagina 15]
| |
Voor Chaucer's Canterbury Tales
H. Schwaiger Akwarel, 1882 | |
[pagina 16]
| |
Voor Chaucer's Canterbury Tales
H. Schwaiger Akwarel, 1882 Voor Chaucer's Canterbury Tales
H. Schwaiger Akwarel, 1882 | |
[pagina 17]
| |
nigheden, die met zijn wezen en zijn manier van leven volstrekt adekwaat zijn. Wanneer men zijn waarlik reusachtige hoeveelheid tekeningen, akwarellen, boekillustrasies, schilderijen in olieverf en in tempera, portretten, fantazieën, legenden, landschappen, volkstaferelen als een geheel beschouwt, vindt men dit geheel even ‘ondoyant et divers’ als hem zelf, niet alleen wat betreft de zeer uiteenlopende onderwerpen, maar ook de even opvallend variërende manier, waarop hij ze behandeld heeft. Toch is er, in al die verscheidenheid, eenheid en harmonie: beide dankt de kunstenaar aan de verbazende buigzaamheid van zijn talent, aan het schier ongeëvenaard gemak, waarmee hij voor elke stof de meest passende vorm, de meest met aard en wezen ervan overeenstemmende kleur en tekening weet te vinden, met andere woorden: aan zijn grote nervozieteit. Zo eenvoudig, humoristies en populeer als hij is in zijn sprookjes, - Rübezahl; De Dikke, de Lange en de Wijdzichtige; de Nekker, - zo misterieus en dramaties toont hij zich in zijn sagen, - Ahasver, Het Alruinworteltrekken, enz.. Naïef in de behandeling van stoffen, aan de volksoverleveringen ontleend, wordt hij geleerd, verfijnd, aristokraties bijna, waar hij littereere sproken en vertellingen wil in beeld brengen, b.v. in zijn voorteffelike reeks illustrasies voor Hauff's Märchen en Chaucer's Canterbury Tales. Een enkele keer - o! zeer zelden toch - drijft hij het raffienement zo ver, dat hij ofwel de manier van een of ander groot oud meester pastiesjeert, ofwel een of ander fieguur, dat hij in een beroemd oud schilderij heeft bewonderd, eenvoudig te pas brengt. Zo herinneren verscheidene van zijn kristelike legenden, b.v. zijn S. Joris na de Zege, niet alleen aan Kranach en zijn stoere, pittige wijze van tekenen, maar de heilige zelf uit dat stuk is weinig anders dan het evenbeeld van de drakendoder uit Kranach's bekend werk. Elders herinnert hij, door het aanbrengen van motieven of door de wijze van voorstellen aan Holbein de Jongere of aan Dürer... of zelfs, ofschoon veel minder dan, veel meer uit de verte, aan van Eyck of van der Weyden..., of aan Breughel en van Ostade. Er bestaan pentekeningen van zijn hand, o.a. Terug van de Kermis, | |
[pagina 18]
| |
De Steenfool-holen
H. Schwaiger Akwarel | |
[pagina 19]
| |
die aandoen als interpretasies van zekere etsen van laatstgenoemde meester. Doch, wat hij ook in beeld brengt en hoe hij het ook aanlegt, één priemordiale eigenschap blijft steeds de zijne; in één voornaam opzicht blijft hij zelf steeds onveranderd: hij is een fijngevoelig dichter, en weet, als zulkdanig, beurtelings al de snaren, waaruit de menselike gevoeligheid, ik zou zeggen: ontroerbaarheid, is samengesteld, te doen trillen. Odusseus bij Poluphemos
H. Schwaiger Alleen een dichter, vatbaar voor het tragiese, dat schuilt in de gedachte: ‘oud worden in verlatenheid en armoe’, of in deze: ‘willen en niet kunnen sterven’, kon - voor zulke dood-versleten onderwerpen als De wandelende Jood of De Steenfool-holen een zo aangrijpende en toch tegelijkertijd zo eenvoudige vertolking vinden. En ook voor het tragiese, dat ligt opgesloten als het vuur in de steen in die Geschichte, | |
[pagina 20]
| |
De Lange, de Dikke en de Scherpzichtige
H. Schwaiger Pentekening met akwarel, 1894 | |
[pagina 21]
| |
waarvan een groot denker zei, dat zij is ‘das Weltgericht’, heeft hij zin. Met welke waarlik overweldigende kracht hij zulk een ‘vonnis’ weet uit te spreken, bewijst hij in een van zijn grootste en omvangrijkste schilderijen, namelik in dat wonderbare Die Wiedertäufer, waarin het hem gelukt is, noch vóór Joseph Sattler's bekende reeks tekeningen, al het uitwendig pittoreske, maar inwendig zo veelzijdig verschrikkelike van het geschiedkundig moment, waarop de koning van Sion te Munster op de troon zat, samen te vatten in een gezamenlike aksie van verscheidene honderden personen. Meesterlik als samenstelling, - de vier à vijf hoofdgroepen, waaruit het geheel bestaat, zijn, elk, afzonderlik, ongemeen gelukkig van omtreklijn, - munt het tafereel vooral uit door de waarlik aangrijpende tiepering, de verbazende verscheidenheid van de houdingen, en niet minder de treffende weergeving van de hartstochten. De reliegieuze waanzin, waaraan deze dwepers laboreren, het tegelijk zinnelike en asketiese van hun gehele optreden, is met meesterhand uitgedrukt.
***
Niet zonder gegronde reden noemde ik hoger onder de meesters, welke Schwaiger wel eens tot medewerking uitnodigt, enkele Nederlanders. Immers, zoals hij het zelf, in zijn brieven aan mij en anderen, zo gaarne bekent, ‘sind die alten Niederländer seine Lieblinge seit seiner Jugend.’ en beschouwt hij hun vaderland, België en Holland, als ‘seine zweite Heimat.’ In zijn brief van 18/3 1899 aan de redaksie van de Wiener Rundschau zegt hij met blijkbaar welgevallen: ‘Die dortigen Fischer etc. bestätigten meine Ansicht, das “gut grob” besser als “fein schlecht” ist, und aus der Zeit sind alle die derben Landleute, die ich in Oel und Aquarell mitgebracht, und wo immer eine wehmütige Rührung beim Anblick dieser Bildel noch heute über mich kommt. Es waren lauter selbst arme, aber gastfreie und herzensgute Menschen.’ Tot tweemaal toe verbleef Schwaiger in de Nederlanden. Het eerst in 1890, toen hij, na Brussel, Antwerpen en Brugge bezocht te hebben, verscheidene maanden te Knokke, Heist en Sluis ver- | |
[pagina 22]
| |
Het Alruinwortel-trekken
H. Schwaiger | |
[pagina 23]
| |
De Nekker
H. Schwaiger Akwarel, 1894 | |
[pagina 24]
| |
Een Mens!
H. Schwaiger Akwarel, 1883 | |
[pagina 25]
| |
De Rattenvanger
H. Schwaiger Akwarel, 1882 | |
[pagina 26]
| |
bleef; daarna in 1896, toen hij zich geruimen tijd ophield te Amsterdam, Utrecht en opnieuw. Antwerpen en Brugge bezocht. Van de moderne Vlamingen trok hem het allermeest Leys aan, immers, om de grote en innige verwantschap, welke de latere werken van deze kunstenaar met de scheppingen van de grote middeleeuwers opleveren. Wat Schwaiger van onze Nederlanders leerde, dat is, benevens hun grote oprechtheid in 't weergeven van het leven, hun stevige, eerlike, hoofdzakelik op het doel berekende tekniek. Overigens vond hij tot zelfs in de Nederlandse landschappen zeer veel overeenkomst met de moerassige streek van Bohemen, waar hij het daglicht aanschouwde, terwijl, daarenboven, in zijn famielie de overlevering bestaat, dat een van zijn voorvaders tijdens de dertigjarige oorlog, Luggschal, later Lukschal, bij name, uit de Nederlanden naar Oostenrijk overkwamGa naar voetnoot1. Ook zijn koloriet, overigens, in vele van zijn akwarellen en in zijn olieverfschilderijen, is karakteristiek Vlaams. In de Antwerpse tentoonstelling van 1894 zag ik van hem een Boheemse Veldarbeidster (olieverf) en vier uiterst merkwaardige akwarellen, Een Mens, Ahasver, Rübezahl en De laatste Dagen van de Anabaptiesten te Münster, welke om de kleur even goed in de Belgiese en Hollandse als in de Oostenrijk-Hongaarse afdelingen hadden mogen geplaatst worden.
***
Schwaiger, die in 1854 het licht zag te Neuhaus, studeerde aan de Akademie te Wenen onder Wurzinger en Trenkwald, doch ontwikkelde zich verder zonder eigenlik meester. | |
[pagina 27]
| |
Slot Neuhaus in Bohemen
H. Schwaiger Oudste gedeelte - 1886 | |
[pagina 28]
| |
Buiten de Nederlanden doorreisde hij ook, in 1898, Opper-Italië, doch van de heerlike kunstbloei van de Venesiaanse, Umbriese en Florentijnse scholen schijnt hij de invloed veel minder ondergaan te hebben dan van onze eigen veertiende-, vijftiende- en zestiendeewse meesters. Pol de Mont. Verscheidene van de platen, die dit opstel versieren, werden ons afgestaan door het tijdschrift Ver Sacrum; verscheidene andere door Volne Smeru. Aan de redaksie van beide onze hartelike dank! |
|