Kunst en Leven. Jaargang 1
(1902-1903)– [tijdschrift] Kunst en leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
4., Rembrandt in Denemarken
| |
[pagina 22]
| |
Rembrandts andere bijbelse schilderstukken ons beter openbaart; dat heeft ons niet alleen bewondering geleerd voor zijn schildershand, maar ons ook de bodem van zijn kunstenaarsziel getoond. Bij de eerste oogopslag voldoet het schilderij ons misschien niet geheel. Uit de diepste duisternis komt in de helste glans, van het voor ons verscholen licht, een zonderlinge gedaante te voorschijn, die het eerst ons oog treft. De gedaante van die oude, tanige, knokkelige, gerimpelde vrouw, die de herberg in Emaus houdt, en om in haar onderhoud te voorzien, daar waarschijnlik vele jaren haar bestaan voortgesleept heeft. Waarom wil de schilder juist, dat we vóór ieder ander eerst deze half uitgeteerde, oude heksengestalte zullen zien met haar blik, waarin niet de minste uitdrukking, terwijl zij met het glas in haar opgeheven hand staat toe te zien en niets begrijpt van al wat er voorvalt? Overigens pleegt Rembrandt ons toch nooit van 't spoor te leiden, nooit onze opmerkzaamheid af te houden van dat, wat 't voornaamste is, om die te vestigen op dat, wat er 't minst op aan komt; de vrouw behoefde er eigenlik in 't geheel niet bij te zijn. Maar door het licht het sterkst te doen uitkomen op een persoon, die verder met de handeling niets te maken heeft en gewoonweg haar prozaïese werkzaamheden verricht, bewerkt hij toch, dat, wat verder in het halfduister geschiedt, er mistieker en de stemming poëtieser wordt. Sterk valt het licht ook over de jonge knecht, die de vrij armoedig met etenswaren voorziene schaal aandraagt; hij buigt zich enigszins voorover, als luisterde hij naar gedempte woorden, die de stilte in het vertrek verbreken. Zonder twijfel heeft hij de schaal neer willen zetten vóór de persoon, die het dichtst bij hem is en die hem de rug toewendt en zich vol verbazing, verwondering, ja bijna angst in zijn stoel omwendt. En de blik van de knecht zoekt het oog van de andere gast, maar wat mag ook deze wel bezielen? Ook hij slaat geen blik op de gevraagde spijs; met heilige aandacht en eerbiedige ontsteltenis vouwt hij | |
[pagina 23]
| |
Te Emaus
Rembrandt Kopenhagen | |
[pagina 24]
| |
zijn beide handen. Maar drie personen hadden de weg te samen afgelegd, toen de avond begon te vallen. En over hem, die de disciepelen niet kenden, toen hij de woorden der Profeten uitlegde, flikkert nu het vage licht, dat strijdt tegen de duisternis op de kale muren van het hoge, trieste vertrek. Het schijnt op zijn kleed, droogrood als gestolt bloed, zacht-trillend over zijn wonderlik-vredig, bovenmenschelik-teeder, zacht-weemoedig aangezicht, omlijst door de fijne, bruine lokken, waaraan het vocht van 't graf noch hangt. Hij staart vóór zich uit, zijn lippen bewegen zich tot een gebed, hij breekt het brood en smeekt de hemelse vader om zijn zegen voor de hele arme aarde, voor de mensen, die niet wisten, wat zij deden. Wij herkennen hem en zijn disciepelen. ‘De ware Christus is uit de dood verrezen.’ De historiese Christus kan de kunst natuurlik niet weergeven; het is verloren moeite, zelfs al beproeft men het met studies, van Palestina. Evenals alle andere in beeld gebrachte bijbelvertolking, is ook die van Rembrandt een fantasties sprookjes-verdichtsel, maar, wat warmte en ziel aangaan, staat Rembrandt alleen. Zijn fieguren vormen geen geheel van schone lijnen, maar zijn fantazie weet de handeling te pakken en houdt zich aan de karakters, zoals ze in 't leven voorkomen. Het bijna Noordelike karakter, dat óns dus zo bekend voorkomt, van de omgeving, doet ons zoveel beter begrijpen wat er gebeurt; wij worden binnen zijn tovercirkel getrokken en laten ons gewillig meevoeren. Zijn Christus heeft lichamelik niets bovenmenseliks, wel geestelik; wij zien in hem de bleke, arme leraar van de liefde, de vriend van zieken en bedroefden, de grote mensenweldoener, die priesters en schriftgeleerden veel reden tot ergernis gaf, tot het hun gelukte, hem uit de weg te ruimen. In Rembrandt's woelige, onrustige werken uit zijn jongelingsjaren, toen de schilder een algemeen gevierd talent en de lieveling van de fortuin was, schilderde hij deze gedaante niet met de aangrijpende innigheid, die hij bereikte, toen het | |
[pagina 25]
| |
De jonge Man met het gele Baret
Rembrandt Kopenhagen | |
[pagina 26]
| |
verdriet eenmaal aan zijn deur geklopt had en ontbering er op gevolgd was. Het Emaus-tafereel is geschilderd in zijn stille weduwnaarswoning, toen hij uit ‘de mode’ geraakt was en men zich reeds was begonnen te ergeren over zijn stoutmoedig zijn-eigen-weg gaan, - toen ook hij reeds het ‘kruisigt hem!’ had hooren roepen. In hoofdzaak komt ons schilderij de dispoziesie van dat in het Louvre, met hetzelfde onderwerp, zeer nabij; beide zijn in 1648 geschilderd. Maar, daar is het daglicht en ontbreekt de oude vrouw en zien wij in Christus meer een gepijnigde arme stakkert, zonder rust, sinds hij weer onder de levenden verscheen, zijn blikken klagend ten hemel slaande. Door de veranderde verlichting heeft het schilderij in fijnheid van stemming gewonnen; ook de beweging van de verschrikte disciepel is sterker afgeschilderd; er is meer uitdrukking in. Om het vertrek dieper te doen schijnen en oninteressante omtrekken te bedekken, heeft Rembrandt er een ebbenhouten lijst om geschilderd, waar aan de linkerkant een bruin gordijn ter zijde geschoven is. Hetzelfde illuziespel is met hetzelfde doel door de archietektuurschilder Hockgeest en door P. de Hooch in onze kunstgalerij toegepast. En uit Hollandse genrestukken zien wij, hoe gordijnen kostbare schilderijen tegen tabaksrook beschutten moesten. Hoewel het Louvre-schilderij ook uit een rein schildersoogpunt zeer mooi is, mist het toch die breedte, die glans en kracht van behandeling, die het onze onderscheiden. Niemand kan zeggen, hoe zulk een stuk geschilderd is. Zonder twijfel is het doek ieder maal weer opnieuw bedekt, om het diep gesatureerde van de kleurenlaag te verkrijgen, hoewel de frisse zekerheid, waarmee de verf er op gebracht is, de schijn geeft, of 't geheel slechts het werk van een ogenblik was. Onze moderne tekniek kan het krachtig kleurenreliëf, in het licht op 't hoofd van de vrouw of op de arm van de knecht, niet weergeven. Maar noch merkwaardiger dan die behandeling is de gloed, de lichtvolheid van de kleuren, die grote rijkdom van allerlei fijne, | |
[pagina 27]
| |
Nikolaas Bruyningh
Rembrandt Kassel | |
[pagina 28]
| |
spelende kleur-nuansen! - Zie dat geel, bruin, grijs, dat roodachtig en dat groen bijvoorbeeld in het bovenlichaam van de knecht; dat melodieuze samenspel van al die kleuren; die wonderlike welluidendheid, die, als we onze ogen vandaar bijvoorbeeld naar het schilderij ernaast wenden, ons doet zien, hoe de mooie, bonte bloemen van de eerbiedwaardige Daniël Seghers dun op een stuk papier geworpen schijnen. Overigens past dit eigenlik meer op Rembrandts latere periode, toen o.a. de twee portretten, die onze verzameling bezit, geschilderd werden. Het portret van de jonge in 't zwart geklede dame, in de rode leuningstoel gezeten met een bloem in de hand, draagt het jaartal 1656, dus het jaar vóór Rembrandt's schandelik failliet. Toen had hij juist niet veel bestellingen zijn portretten hadden de naam van niet gelijkend te zijn - en daar hetzelfde model herhaalde malen op zijn werken voorkomt, heeft men, niet zonder enige waarschijnlikheid, geraden, dat dit het portret is van zijn huishoudster, Hendrikje Stoffels Als een liefhebbende echtgenote leefde zij, gedurende die moeilike jaren, aan zijn zijde, niettegenstaande zij tengevolge van een testamentele beschikking de sanctie van de kerk niet gezocht hadden. Maar de naam doet er niet toe; het schilderij behoeft geen naam, om onze bewondering op te wekken. Meer dan iets anders treft ons de uitdrukking van de ogen, deze bruine, lieve, blijde ogen, die ons vertellen van de diepte van een ziel, waar vrouwelike lieftalligheid, trouw, hoop en liefde in huizen, van een ziel, die degeen, aan wie het domme, kleine hart zich vastgenageld heeft, nooit meer loslaat. Vóór alles is Rembrandt in zijn portretten een schilder van zielen. Het mansportret schijnt afgesneden te zijn; zonder twijfel heeft men de rechterhand willen behouden en is daarom het beeld zover naar de ene hoek getrokken. De fijne, jonge man, wiens gouden lokken onder het geelgroene baret met de glinsterende paarlenkrans over zijn schouders golven, ziet ons met een paar mooie trouwe ogen aan. Het effekt van het witte linnen, dat | |
[pagina 29]
| |
Jakob zegent Efraïm en Manasseh
Rembrandt Kassel | |
[pagina 30]
| |
boven het rode lijf tussen het geel gestreepte zwart van de jas uitblinkt, is bijna fantasties. Bredius heeft de twijfelachtige, op weinig-steunende gissing uitgesproken, dat dit misschien het portret is van Rembrandt's zoon Titus. Het damesportret, vooral het onderste deel van het aangezicht, heeft enigsins door de restaurasie geleden; de bovenlip is sterk misvormd; maar het mansportret is er noch slechter afgekomen onder de handen van de retoucheur, wat slapen, wangen en een deel van 't rechteroog aangaan. Vooral de grijze mist, die de restaurator tussen de lippen gelegd heeft, is alles behalve mooi. Een paar studies uit Rembrandt's jeugd hebben lang veronachtzaamd op een rommelkamer gelegenen zijn eerst onlangs aan de galerij toegevoegd. Toen ze door Rembrandt geschilderd werden, was hij even in de twintig. Het profiel van de oude man met het flikkerende licht op het met dun haar bedekte hoofd en met de half uitgedoofde blik in de roodgerande ogen, is met groot talent geschilderd, al hebben de stoute, scherpe streken ook een wel enigsins oppervlakkige virtuozieteit. In de andere, minder goed bewaarde studie, voor welke men meent dat Rembrandt's vader tot model gediend heeft, valt de schaduw van het groote baret diep over voorhoofd, ogen en rechterwang neer, toen reeds dus een eigenaardige opvatting van de schilder. Met een bijna overmoedige ‘sansgêne’ streek het penseel de strepen over de mantel en de zwarte kraag met het blauw en vermiljoenrood borduursel. Een zo vroegrijpe routine in het vak pleegt gewoonlik iemand in zijn verdere ontwikkeling te stuiten, maar Rembrandt deed het geen kwaad. Wat hij in deze jongelingswerken wilde, verklaart ons de oude vrouw, een schilderij in de verzameling van Graaf Moltke. Als oude vrouw denkt zij terug aan het leven, waarvan de dagen nu geteld zijn; evenals op het portret van Rembrandt's vader valt ook hier de schaduw over het aangezicht. Maar hier, nu ongeveer dertig jaar later, weet Rembrandt | |
[pagina 31]
| |
Het grote Landschap met Bouwvallen op een Berg
Rembrandt Kassel | |
[pagina 32]
| |
oneindig meer ernst, diepte, waarheid en schoonheid te leggen in een onderwerp, dat hem reeds vroeger als stemming aangetrokken had. Die oude vrouw was hem zeker lief, zij heeft hem zeker herinnerd aan zijn eigen moeder, die hij zo dikwels met die weemoedige, nadenkende uitdrukking op het gelaat gezien heeft. Maar toen noch schilderde hij minder goed, en toen kende hij noch niet door eigen ondervinding het dromen in de schemering, als het leven de avond nadert en het geluk voorbij is. Dat Rembrandt ook in staat was, ons lieflike idyllen te schenken, bewijst ons het schilderij van de jonge Daniël in onze Glyptoteek. Daar zien wij Daniël, in zijn studies verdiept, bij het open venster staan, waar de wijnranken zich aan vasthechten. De jonge, knappe profeet met zijn rode muts, behoort nu juist niet tot de fieguren van Rembrandt, waar het meest in zit. Maar het gezellige intérieur met het bed in de alkoof en de uitlokkende leuningstoel bij de studietafel is geschilderd zooals geen ander - zelfs de beste niet - in staat is te schilderen; Rembrandt zelf heeft zelden aan de schildering van een vertrek zoveel schoonheid weten te schenken. Hij heeft het goed voorgehad met Daniël en heeft hem een ruim uitzicht gegeven in de vrije natuur, waar de puinen van de Babelstoren boven de toppen van de bomen uitsteken. De vrede van de natuur had een grote macht over het gemoed van de schilder zelf. Ook in Denemarken worden een paar van zijn met lichte hand getekende landschapstudies aangetroffen, die in een paar streken met weergaloze geest het karakter van de kalme Hollandse natuur weergeven. Onze rijkdom aan tekeningen van Rembrandt's hand is anders uiterst gering. De voornaamste zijn een paar bijbelse schetsen: de een toont ons, te midden van een lief landschap, de jonge Tobias, die aan de oevers van de Tigris verschrikt terugwijkt vóór een groote vis, die de begeleidende engel hem aanmoedigt, beet te grijpen. De andere is het beeld van Maria Magdalena, die vóór de opge- | |
[pagina 33]
| |
stane Christus op de knieën zinkt, het motief voor het wonderschoon en aangrijpend schilderij, in het muzeum te Brunswijk. Het karakter van Rembrandt's landschappen wijkt in de regel af van dat van de studietekeningen. Een Deen ookGa naar voetnoot(1) is de eigenaar van een klein, vlug en vluchtig geschilderd schetsje. Op verscheidene plaatsen schijnt de bruinrode grond er door heen, die de hoofdtoon geeft aan de zeer weinige, maar biezonder fraai harmoniese kleuren. Een paar oude wilgen strekken hun kale, of zeer spaarzaam met groen loof bedekte takken naar de groote wolkenmassa's uit, die zich in het lichtblauw ether ophopen en het langzaam verdwijnend licht van de zon op hun golvende omtrekken opvangen, nu de grote regenwolk juist wechgetrokken is. Dat is echt Hollands! Maar wat verder zien wij op de landtong, die zich in het meer uitstrekt, een burchttoren en andere gebouwen, zooals de Hollanders, die naar Ietalië gereisd zijn, in hun schilderijen weergaven, en aan de andere kant van 't meer ligt een stad aan de voet van een bergketen. In zijn landschappen is Rembrandt dichter en fantast; hij droomt zich bergen daar, waar hij ze nooit zag, en doorweeft diepgevoelde natuurindrukken met reine verdichtsels van zijn fantazie tot één schildering van een sprookjesrijk, waarin zowel de oude wilgen als de schitterende wolken de droeve dromen weergeven, die in de ziel van de meester zelf huisden, en waar klagend zuchten van de hele natuur over de slavernij van de vergankelikheid meer dan ergens anders op aarde gehoord wordt. De volmaakt poëtiese stemming, die er uit spreekt, maakt Rembrandt tot de eerste landschapschilder van de wereld. |
|