Kunst en Leven. Jaargang 1
(1902-1903)– [tijdschrift] Kunst en leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
9., Georg BuysseWat met deze kunstenaar gebeurd is, komt mij al even zeldzaam als eigenaardig voor. Bijna in ééns, zonder die voorafgaandelike waarschuwing, welke een min of meer lange proef- en leertijd voor de meesten aan het belangstellend publiek pleegt te doen geworden, zonder uiterlik merkbare voorbereiding als het ware, ‘was hij er’ en was er geheel, stond hij daar flink en rechtop in het allereerste gelid van onze allerbeste moderniesten en vrijlicht-schilders, zowat tussen Emiel Claus, - een tijd lang zijn meester en altijd zijn trouwe vriend en makker -, en Albrecht Baertsoen, zijn schoonbroeder en geestverwant. Van de leerjaren van Buysse is zo goed als niets bekend. Toen ik, op zoek naar inlichtingen, de katalogen doorbladerde van haast al de driejaarlikse tentoonstellingen sedert meer dan tien jaar, trof ik zijn naam alleen aan in dat van het Gents salon van 1902. De Kerk van Wondelgem, Het rood Zeil en Maansopgang over de Vaart waren die keer ingezonden en ik herinner mij, dat ik er zelf met grote ingenomenheid van gewaagde in dit tijdschrift. Aan twee jaarsalons van de Libre Esthétique nam de artiest deel. In 1900 was hij er vertegenwoordigd met zeven stukken, o.a. Weg naar de Kerk, Vaart bij Sneeuw, Sneeuw in de Avondzon, Vaart des Morgens, Sneeuw in de | |
[pagina 136]
| |
Morgen, en in 1902 met de beide stukken, die dat jaar ook in het Gents salon voorkwamen. In de te Antwerpen gehouden tentoonstelling van waterverf- en pasteltekeningen, etsen, enz., in 1903, prijkte van hem Het Gentse Dok bij ondergaande Zon, een van de al te zeldzame juwelen van de gehele verzameling. Heb ik er nu noch aan herinnerd, dat Buysse, in 1902, tegelijk met een vijftal artiesten van de elke dag in belangrijkheid toenemende Gentse groep een gehele reeks pastels ten toon stelde, - en ook hiervan werd in Kunst en Leven destijds gesproken -, dan meen ik zowat elk openbaar optreden van de meester te hebben aangetekend.
Te Wondelgem
Georg Buysse ‘Meester’, hij is het wis en zeker, vooral nu, dat hij in de pas geleden van 6. tot 20. December te Gent gehouden tentoonstelling van enkel eigen werk de volle maat van zijn aangeboren gaven en door studie verworven tekniek gegeven heeft. In niet minder dan zeven en zestig stukken van alle grootte | |
[pagina 137]
| |
en aard werd ons daar gegeven een overzicht van een arbeidsperiode, die zich ongetwijfeld over ongeveer een tiental jaren uitstrekt. Aan 't werk getogen in een tijd, toen het lumienisme, na de noodzakelike kriezis van de alleen zalig makende stippelmetode te hebben doorworsteld, overal en over alles had gezegevierd, kon het wel niet anders, of van eerst af zou Buysse - vooral noch door zijn omgang met Baertsoen en Claus - zich met de grootste ernst toeleggen op twee dingen, het begoochelend waar weergeven van het luchtbad en het zo nauwgezet mogelik achterhalen van elke schakering van het licht, - dag- of nachtlicht, natuurlik of kunstlicht om het even.
Oud Paard (Zomer)
Georg Buysse Man van zijn tijd, opgegroeid in een midden van nijveraars en handelslieden, echt en onvervalst Gentenaar, voelde hij zich bij voorkeur aangetrokken door die pleinen en straten van zijn geboortestad, waar de stoer-nerveuze bedrijvigheid van | |
[pagina 138]
| |
onze tijd: het laden en lossen van schepen, het aan- en wechstomen van goederentreinen, onverdeeld heerst, namelik de dokken en kaden van de haven en de vaart. Somtijds, als om, na al dat roeren en rumoeren, zelf weer tot kalmte te komen, ging hij dan uitrusten in de eenzame binnenpleintjes van het Begijnhof, langs de rustige wegen van Wondelgem of ergens in een stil zomerverblijf in Frankrijk of Ietalië.
Zomeravond
Georg Buysse Het verschil van behandeling, van manier, dat men in de laatst bedoelde eigen tentoonstelling in zeker aantal werken kon waarnemen, zal zeker wel grotendeels moeten geweten worden aan verschil in de tijd van hun ontstaan. In een | |
[pagina 139]
| |
aantal stukken, - ik noem Voorbijdrijvende Wolk (5), Laatste Stralen (6), Na Onweêr (4), noch andere, - en, zoals men ziet groepeerde de meester zelf deze dingen te samenGa naar voetnoot1, - overheerst noch de zogezegde tachiesten-manier, het schilderen ‘in volle deeg’, met volle, brede toetsen of ‘vlekken’, meestal opzettelik warm en krachtig, veel meer dan juist en fijn.
De Hout-Leie te Gent
Georg Buysse Deze schilderijen, door de behandeling zelf, die toch altijd min of meer verwant blijft met virtuozieteit, zijn enigsins oppervlakkig; de stemmings-vertolking, voor zoveel die er werkelik in bedoeld is, gaat niet diep; zij zijn goed werk, maar op verre na niet op één lijn te stellen met de betere dingen van de artiest. | |
[pagina 140]
| |
Enigsins oppervlakkig ook, doch nu in een andere zin, de drie vertellingen van het oude paard, gezien in de Lente, de Zomer, de Herfst. Hier is het schilderen met toetsen voor goed opgegeven, - wat mij doet denken, dat deze stukken voltooid werden na de pas besprokene en vóór de straks als volmaakt rijpe scheppingen te behandelen taferelen. Doch, zichtbaar is er vooral gewicht gehecht aan het verkrijgen van het juiste lichteffekt, het weergeven van het zachte wechschemeren van zon over gras en tussen blâren, het trillen van de lichtlach over muur en deur en dak van een boerenhuis. Was dit niet de voornaamste bekommering geweest, dan - zeker - ware dat oude paard veel meer een... lijder, een martelaar geworden... Nu grijpt het weinig aan..., vooral in Lente en Herfst. Al doe ik het op goed valle 't uit, zo maar op het gevoel af, meen ik toch, dat Herfst (7), Winter-Maanopgang (9), Maansopgang bij Sneeuw (10), Septembermorgen (13), Winteravond (26), Sneeuw (26bis), kunnen beschouwd worden als overgangswerken tot de laatste en allermooiste, welke zijn Maartmorgen (22), Bij Oostewind (23), Regen (24), Winternamiddag (25), De Coupure bij Zon en IJzel (37), De Coupure 's Morgens (41), Steenbakkerij in de Morgenmist (63), wellicht ook De Baggerboot (18) en De Markt te Bouvignes (42). In deze dingen heeft de kunstenaar de uitwendige methoden, het middel, het stoffelik middel zo geheel en al onder de knie, dat hij er in slaagt, zijn stemmingen, toch in en door de stof van de verven, zo zuiver gevoeld, zo volledig uit te spreken, dat men niet meer gehinderd wordt door -, niet eens meer herinnerd wordt aan die stof of die behandeling, dat men vóór zich heeft viezies, zoals een met Buysse verwant toeschouwer ze zou hebben op de zelfde plaatsen en op de zelfde uren. Deze dingen zijn affe kunstwerken in de edelstrenge zin, welke Whistler gaf aan het woord ‘voltooid’; zij zijn zó, dat | |
[pagina 141]
| |
het uitvegen of bijvoegen van een enkele tint ze zou doen zeggen minder of iets anders, ze zou doen uitzingen een valse of een andere niet bedoelde noot.
Oud Vrouwtje
Georg Buysse En uit deze werken leren wij, dunkt mij, de innerlike mens in deze kunstenaar kennen als een, die, door zijn aangeboren aard, werkelik tussen de levenslustige, beweeglike, goedgeluimde Claus en de in-weemoedige, bijna hopeloze Baertsoen instaat. Wat dichter bij Baertsoen, waar het aankomt op het gevoel, wat dichter bij Claus, waar het aankomt op de voorstelling, op de kleur. Buysse is van aard geneigd tot melankolie, doch hij opent gaarne oog en hart voor wat licht en luister, voor wat licht en vrijheid brengt. Ook veropenbaren zich in zijn bepaald beste dingen, in bijna alle, tegelijk een zich gewonnen geven aan treurnis en een verlangen naar geluk. Zijn hand verlustigt er zich in, ons de dikke of dunne wademen van morgen of avondnevel, van regen of mistdagen vóór te toveren, doch zij schijnt de kwastjes niet te kunnen | |
[pagina 142]
| |
neerleggen, zolang niet een noch verre zonnestraal die wademen doet viebreren van zijn warmte. En nu denke men niet dat, waar de meester zo geheel opgaat in het vertolken van zijn stemming, de tekniese behandeling wellicht aan waarde verliest! Het tegendeel is waar! Elk van die beste stukken is, in elk deel, zo volslagen in evenwicht; de schakeringen smelten zo natuurlik en zacht over in elkaar; alles staat zo duidelik juist op zijn plaats, dat elke krietiek ontwapend is. Ik wilde wel, dat voor de beste van onze openbare kunstverzamelingen, o.a. voor die van Antwerpen, Brussel, Gent en Luik, behouden bleven werken als deze met het allerbeste van deze gehele tijd wedijverende meesterstukken: Maartmorgen (22), een pure lichtkus over vaart, kade, boten; Winternamiddag, met zijn onovertroffen weergave van de luchtenveloppe; De Coupure 's Morgens of Steenbakkerijtje in de Morgendoom, twee kleur-gedichten, die men niet vergeet. Pol de Mont. |
|