Kunst en Leven. Jaargang 1
(1902-1903)– [tijdschrift] Kunst en leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 49]
| |
Oorspronkelike lietografie
A. Rassenfosse (naar de natuur op steen gebracht) Opzettelik voor K. & L. uitgevoerd | |
[pagina 49]
| |
4. Twee Waalse artiesten1. Armand RassenfosseHet vrij opgewekt kunstleven, dat sedert een tiental jaren valt waar te nemen te Luik, - de tot nu toe enige stad van Waals België, waar een dergelik verschijnsel zich voordoet, - dient veel minder toegeschreven te worden aan de gunstige invloed van een of andere offiesjele kunstinrichting of aan de verlichte maatregelen van enige overheid dan wel aan het persoonlik ieniesjatief van enige alleenstaande kunstenaars. Nagenoeg van gelijke leeftijd, opgegroeid, niet onder dezelfde stands-, maar wel zeker onder dezelfde tijdsinvloeden, wisten deze jonge mannen zich niet alleen in het kleine België, maar ook in het buitenland te doen gelden, en mogen zij met het volste recht beschouwd worden, ik zal niet zeggen als de baanbrekers van een in eties en etnografies opzicht bepaald Waalse kunst, maar des te zekerder als de schitterendste vertegenwoordigers van de kunst in de zogezegd Latijnse, maar in werkelikheid half Latijnse half Germaanse helft van België. Opmerking verdient het al dadelik, dat dit viertal artiesten - in tegenstelling tot hun meeste vakgenoten van onver- | |
[pagina 50]
| |
mengd Vlaamse, dus Nederduitse oorsprong, - zich veel meer en ook wel met groter bijval toeleggen op de onderscheiden vakken van de grafiek dan op de eigenlike schilderkunst. Een enkele van hen, de oudste, meen ik, maakt op die regel uitzondering. August Donnay, die bij voorkeur het penseel schijnt te hanteren, wendde de meest verscheiden procédés aan: olieverfschildering, wasschildering, temperschildering, akwarel, pastel en wat dies meer. Toch is ook hij geen schilder in de gewone, tradiesjonele zin van het woord, maar wel een dekorateur van meer dan gewone begaafdheid, die het zeldzaam talent bezit, te iedealiezeeren zonder daarom de natuur te verkrachten, het leven te herscheppen in verhoogde schoonheid door de macht van de sinteze. Zijn grafiese werken, ofschoon vrij talrijk, zijn nagenoeg alleen plakkaten en verder illustrasies, verschenen in L'Almanach des Poètes, door Le Mercure de France uitgegeven en sedert lang in enigsins breder kring bekend en gezocht. Zijn etsen rusten, zorgvuldig bewaard, in de portfolio's van enige verzamelaars. Van de anderen veroorlooft zich noch slechts een enkele, Berckmans, nu en dan een uitstapje op het terrein van pastel of akwarel, terwijl Maréchal al vrij lang met de schildering heeft afgebroken en Rassenfosse er zich eigenlik nooit ernstig heeft op toegelegd. Geboren in 1862, en door zijn ouders, bemiddelde handelaars, voor het zelfde vak bestemd en opgeleid, was deze laatste zich zo vroegtijdig van zijn artistieke roeping bewust, dat hij, noch geen dertien jaar oud, met August Donnay enige allereerste, noodzakelik erg gebrekkige etsen maakte. Het was rond 1890, dat hij voor goed aan het vak van zijn vader vaarwel zei, om al zijn kracht en tijd voortaan te besteden aan de beoefening van die éne kunst, welke hem boven alle andere lief is: de grafiek. Uit de bewonderende studie van zijn geliefkoosd model, weldra zijn hooggeëerde meester, Rops, was hij al spoedig tot het besef gekomen, dat het onmogelik is, tot enig duurzaam | |
[pagina 51]
| |
Vlaamse boerin
A. Rassenfosse Kleurtekening | |
[pagina 52]
| |
rezultaat te geraken, wanneer men zich niet langdurig en hartstochtelik geoefend heeft in de studie van de levende natuur zelf en, in de eerste plaats, van het wonderheerlike, vormenrijke menselik lichaam. Zo ontstonden dan, van 1890 tot nu toe, een aanzienlike hoeveelheid tekeningen van allen-aard: kool- en krijttekeningen, tekeningen in omtrek en geschaduwde tekeningen, welke nu zowat overal in België en Frankrijk verspreid zijn en die de kunstenaar zelf als ‘het beste deel’, ‘le plus clair’, van zijn voortbrengselen gelieft te beschouwen. Vooral in één soort van tekeningen, waarvan hij hier te lande zeker wel de eerste beoefenaar is geweest, leverde hij uitmuntende proeven. Het zijn tekeningen, eerst zwart op wit, met heel brede, zwierige halen uitgevoerd, daarna met het pastel bijgewerkt en voltooid. Met biezonder fijne smaak zijn de kleuren gekozen, die daarna op zeer sobere wijs, meestal in lichte, naast elkander staande, hier en daar ook wel, waar 't zo te pas kwam, tot een effen toets verwerkte trekken, op het fieguur aangebracht zijn. Van deze tekeningen herinner ik er mij vooral een drietal, welke velen in 1896 in de tentoonstelling van de Libre Esthétique opmerkten: één, een eenvoudige studie naar de natuur, La Hiercheuse, en vooral twee fijn gesintetiezeerde fieguren van dansende vrouwen, La Danse en Salomé. In deze beide laatste is de omtrek van de jonge, slankgevormde vrouwenlichamen, mollig noch zonder dik, stevig noch zonder log te wezen, aangegeven met lijnen van een grote teerheid. In Salomé is de knie wel wat breed en de lijn van dij en heup niet zo bevallig als zij dat kon en moest. In beide echter zijn de hoofden, in Salomé ook de handen zeer teder bewerkt. Het fieguur uit La Danse is als dat van een bacchantin, dat van Salomé vertoont een waardiger, bijna hiëraties karakter. Van uiterst nieuwsgierige en ondernemende aard, heeft Rassenfosse haast geen enkel grafies procédé onbeproefd | |
[pagina 53]
| |
Mijnwerkster (Hiercheuse)
A. Rassenfosse Potloodtekening Eigendom van den Heer Bols | |
[pagina 54]
| |
gelaten. Hij heeft zijn sporen verdiend als lithograaf en als akwafortist, en - wat dit laatste kunstvak aangaat - is hij er even goed in geslaagd, degelik werk te voltooien met de droge als met de natte naald, terwijl hij intussen, ontevreden met de tot dusver verkregen uitslagen, hardnekkig blijft zoeken naar een nieuw procédé, dat hem zou toelaten aan een heuse ets al de frisheid en losheid van een eenvoudige tekening ongedeerd te behouden. Zonder al zijn droge-naald-etsen op één rang te willen stellen, aarzel ik toch niet te zeggen, dat geen van mijn landgenoten in dit vak uitmunt boven hem. Werkelik mooi zijn, in de eerste plaats, Dansende Salomé, uitgevoerd naar zijn eigen tekening en bekoorlik mooi uitkomend in enigsins krachtig rood op een maar heel even getint fonnetje; Coquetterie, een met bloemen gekroond naakt vrouwefieguur, dat, op een laag bankje, een doodshoofd met een twijgje bladeren versiert; Verlangen, ook in rooddruk, een heel bleek naakt meisje, de boog noch omhooghoudend, waaraan juist de pijl ontsnapte; het hoofdje, waar de lokken rondom opslaan, is heel mooi en iets raadselachtigs ligt in de ogen; verder een menigte verdienstelike studies naar het naakt, o.a., rechtstaand naast een even maar geschetste tafel, een vrouw, met een klein hoedje op, van welke bovenlijf en hoofd meesterlik getekend zijn. Met een procédé, waarvan hijzelf de uitvinder is, - hij noemt het: gravure en couleurs sur cuivre répéré, - verkreeg Rassenfosse, vooral gedurende de laatste drie of vier jaren, waarlik verrassende uitslagen. Naar de laatste tentoonstelling van La Libre Esthétique zond hij een keuze uit zijn volgens deze methode verkregen illustrasies voor een uitgaaf van Baudelaire's Fleurs du Mal, een bestelling, hem opgedragen door de Société des cent Bibliophiles van Parijs. Zeker, in deze platen evengoed als in het meeste andere werk van Rassenfosse, is de invloed van zijn meester Rops | |
[pagina 55]
| |
Waalse type
A. Rassenfosse Tekening Eigendom van den Heer Aug. Bénard | |
[pagina 56]
| |
Studie
A. Rassenfosse Tekening | |
[pagina 57]
| |
Studie voor een kopstuk
A. Rassenfosse Pen en potlood | |
[pagina 58]
| |
noch steeds duidelik merkbaar. Deze invloed verraadt zich niet alleen in zekere zwier, eigen aan de omtrekken van vele van zijn vrouwenlichamen, maar ook in zijn manier van opvatten en voorstellen, wat mij dan ook op de gedachte brengt, dat hier wellicht meer van verwantschap in geaardheid en smaak dan van heuse navolging moet gesproken worden. Zeker is het, en dit vatten wij nu meer op als lof dan als blaam, dat het mooie frontispies voor De Wijn, de gravuren voor Het Iedeaal en La Muse vénale, en het karaktervolle slotstuk (culde-lampe) voor Les Phares, op het eerste gezicht dezelfde indruk maken als dergelike illustrasies van Rops zelf. Wat hier biezonder treft, is, alle hoedanigheden van tekening en sinteze nu noch daargelaten, - de wondere kleur, welke vele van deze platen vertonen. Vooral de vlezen zijn soms zeldzaam mooi: zij gloeien als het ware van een inwendig vuur, dat zeer wel past bij de zo bij uitstek pervers-wellustige gedichten van Baudelaire. Dat dit werk met zijn zes tietelplaten in drie of vier kleuren, met zijn honderd vijftig gravuren in twee -, met zijn honderd vijftig slotstukken in één kleur, een van de merkwaardigste moderne boekuitgaven zal worden, daaraan valt noch nauweliks te twijfelen. Wat Rassenfosse in het vak van het ‘vernis-mou’ heeft voltooid, acht ik bepaald beneden zijn eigen droge-naald-etsen en kleur-gravuren; ook komt het mij voor, dat geen van deze platen - altans geen van de mij tot nu bekende - dat donzige, mollige, diepe vertonen, dat juist die van Fernand Khnopff zoveel waarde bijzet. Onder zijn gewone etsen, waarin hij zijn droom, het immediate en oprechte, frisse en losse van een direkte tekening te behouden, het meest nabij komt, bevinden zich enige stukken, welke ik hier des te liever vermeld, omdat zij in zijn verzamelde grafiese werken als het ware apart staan, als geheel ongewijzigde, zo getrouw mogelike weergevingen van werkelik geziene | |
[pagina 59]
| |
Naaktstudie
A. Rassenfosse Tekening in 't rood | |
[pagina 60]
| |
dingen, namelik enige tiepen uit de omgeving van Luik, zoals zijn Boterboerinnen, een jonge en een oude, In Walenland, enz... Wat zeker esprit de clocher anders ook mag beweren, alleen in déze platen is er wellicht iets te vinden van een specifiek Luiks of Waals karakter... Ik zeg misschien, want - hoe tiepies geobserveerd b.v. de kussende twee mij in Au Pays wallon voorkomen - zie ik dat Waalse toch maar alleen in de... modellen, en geensins in de manier, waarop die gezien en behandeld zijn. In al 't overige komt Rassenfosse mij voor als volkomen independent van alle nasjonale invloed. Een prachtstuk is ook, in deze groep, De kleine Toverheks. Het gehele lichaam, en vooral het meer doorgevoerde hoofd, is het werk van een meester in het tekenen. De plaaats ontbreekt mij, om enigsins naar waarde te spreken van tal van andere vakken, waar Rassenfosse zich aan waagde en waarin hij onmiskenbare blijken van talent gaf, b.v. de kleuren-lietografie, de aquatinta, plakkaten, diskaarten, ex-librissen, merken voor brievenpapier, ontwerpen voor juwelen, enz., enz.. Ik beperk er mij dus toe, van elke dezer soorten een of meer proeven, uitgekozen onder de best geslaagde, aan te halen: De Dans, een voortreffelike lietografie naar de hoger besproken tekening, de plakkaat voor het Salon des Cent te Parijs en een andere, die werd opgenomen in Les Maîtres de l'Affiche, en de zinrijke ex-librissen voor de dichter Albert Mockel en voor Alex. von Winiwarter. Dit laatste, - een jonge vrouw, bezwijmend in een krans van loofwerk aan de borst van de dood op de even aangeduide wereldbol, - is een van de mooiste, die ik ken. Een heel fraai ontwerp voor een gordelgesp, te graveren op zilver, verdient ook noch vermeld te worden. Ook al is zijn kunst volstrekt niet zo bij uitstek Waals, - evenmin, als, overigens, die van Berckmans en Maréchal, - mag Luik, het nu zo overtuigd en zelfbewust Waalse Luik, Rassenfosse en zijn werk in hoge eer houden. | |
[pagina 61]
| |
2. François MaréchalZelden heb ik een mens, en vooral een kunstenaar ontmoet, van wie de gehele uitwendige verschijning minder met zijn innerlike begaafdheden overeenstemt, minder van zijn levenswijs, bezigheden, smaak, aanleg en karakter verraadt, dan bij de hierbovengenoemde het geval is. Ik denk hierbij noch aan een in 't oog vallende eigenaardigheid in het opschik, noch aan enige gezochtheid of zeldzaamheid in het dragen van haar en baard. Diegenen, immers, welke in deze tijd van heel wat groter oprechtheid en eerlikheid en van merkelik gezonder begrippen, onder de beoefenaars van letteren en kunst noch de treurige moed hebben, zich van hun medemensen te onderscheiden door zulke, van een volstrekt uit dem ode geraakte bohême afgekeken truukjes en kneepjes, zijn - en dit is maar heel goed ook - vooral in onze Nederlanden uiterst zeldzaam. Toch is het in vele, en wel in de meeste gevallen, ook nu noch mogelik, zo al niet in fieguur, houding, gebaren, oogopslag en spreekwijs, dan toch in één enkele daarvan, iets weer te vinden van wat de Fransen niet onaardig genoemd hebben le physique de l'emploi, het uiterlik kenmerk van een biezondere begaafdheid, van een - ondanks alles - toch naar buiten stralende, inwendige adel. Bij Maréchal verrast, derouteert alles, alles - tot zelfs zijn handen: goede, trouwe, eerlike, maar alles behalve fijne, tere herenhanden! Klein, tamelik zwaarlijvig, met het bijna zuiver ronde hoofd van de meeste Walen, enigsins kaal reeds, ofschoon noch volstrekt niet oud, met een niet zeer dicht groeiende, rosachtig bruine baard, zal hij zeker wel op allen, die hem voor 't eerst zien, evenals op mij de indruk maken van te zijn een | |
[pagina 62]
| |
Aquateinte, 1e staat
Fr. Maréchal | |
[pagina 63]
| |
eenvoudig handwerks- of ambachtsman, een artisan, die er zelfs in de verste verte niet aan denkt, zich voor een heer uit te geven. Hoezeer schijn bedriegen kan, werd mij dan ook nooit duidelijker dan toen de artiest mij, op een tentoonstelling van minstens een vijftigtal van zijn beste werkenGa naar voetnoot1, onverwacht werd voorgesteld. Deze nederige, in niets opvallende, volstrekt alledaagse man was dus de vervaardiger van al dat krachtig geziene leven, van al die stout gedachte fantazieën! Deze... zware, bijna ruwe handen hadden stift of etsnaald gehanteerd, waarmede deze of verrassend juiste of aandoenlik gevoelige lijnen waren getrokken! Ik kon het bijna niet geloven. In hoever Maréchal, die in het jaar 1861 te Housse, een onaanzienlik dorpje in het land Daalhem, geboren werd, den dienamisen invloed heeft ondergaan van deze - bijgevolg half Waalse, maar ook half Vlaams-Duitse afkomst, heb ik geen lust hier na te sporen. Daartoe ontbreekt het mij te zeer aan vertrouwbare inlichtingen omtrent zijn vader- en moederlike afstamming. Dat hij op dit ogenblik, d.w.z. sedert het afsterven van de te Namen geboren, doch zich - zij het ook geheel alleen als kunstenaar - Vlaams voelende Félicien Rops, zonder tegenspraak de veelzijdigste en krachtigste grafiese kunstenaar van Waalse geboorte is in de Zuidelike Nederlanden, verzeker ik zonder de geringste aarzeling. Van zijn leven is al biezonder weinig te vertellen. Op de Kunst-Akademie te Luik, - waar hij, meen ik, tot medeleerlingen en mededingers had Berckmans, Rassenfosse en Donnay - bestudeerde hij de schilderkunst. Eerst legde hij zich toe op de geschiedkundige samenstelling, daarna, en al spoedig, op het landschap. Zelfs stelde hij een enkele maal, namelik in 1889, enige proeven van zijn schilder- | |
[pagina 64]
| |
Te Rocour
Fr. Maréchal Ets | |
[pagina 65]
| |
arbeid ten toon - meestal noch al vlug gedane schetsen, welke slechts in één opzicht merkwaardig waren, namelik door een uiterst nauwgezet nasporen en weergeven van de natuurlike wezenlikheid van de dingen. Digitalis purpurea
Fr. Maréchal (Bois St-Jean) Pentekening Ongetwijfeld zag Maréchal toen zelf in, dat hij veel minder geroepen was, om het plastieke schoon in mooie, rijke, diepe kleuren, dan om het in treffende vormen, in juiste schakeringen van wit en zwart uit te spreken. Van 1889 reeds legde hij zich - van dag tot dag met groter hartstocht, eerlang zelfs uitsluitend - op de teken- en etskunst toe, en reeds in 1890 en 1891 stelde hij, de beide keren weer te Luik, werken ten toon, die - hoewel noch vrij onvolmaakt - toch reeds voortreffelike ‘beloften’ mochten genoemd worden en daarenboven als de natuurlike inleiding waren tot zijn later en beter werk. Het waren, buiten enige straatgezichten te Luik zelf, een tiental tiepen uit de duizend-hoofdige republiek van de wroeters om den brode, wat kijkjes op allerlei hoekjes en wegen uit de omgeving van de grote industriëele stad... Het was door de band enigsins zwaar, hard, prozaïes werk, | |
[pagina 66]
| |
waarin de tekenaar het vooral gemunt had op de uiterlike realieteit aan de ene, op de ambachtelike uitvoering aan de andere zijde. In een dubbel opzicht waren deze dingen merkwaardig: ondanks dat streven naar vorm en werkelikheid spraken zij toch een zonderlinge weemoed uit, en waren zij weinig minder dan een inhoudsopgaaf van de onderwerpen, welke hij eerlang het best en liefst zou behandelen. In 1893 met Rassenfosse bekroond in het Concours de la Société des Aquafortistes belges, stelde hij van dan af tot 1898 toe alleen noch in het buitenland ten toon. Intussen onderging zijn talent een grote en heilzame loutering. Hoe vollediger hij meester werd over ambacht en vorm, des te beter leerde hij begrijpen, dat er, achter de oppervlakkige schijn van de dingen, een zedelike, een gevoels-waarheid verborgen is, welke de grootste kunstenaars van alle tijden vóór al 't andere poogden na te sporen en weer te geven. Van nu af kwam er, naast het pittoreske, dat er al was, poëzie, gevoel, humor, met een woord: ziel in zijn werk. Hij streefde er niet meer zo naar, om toch maar alles en alles even nauwkeurig op te tekenen; voortaan wilde hij schiften, kiezen, en alleen aan het karakteristieke, het tiepiese zijn krachten besteden. Indien Maréchal, in stede van in 't oude land Daalhem, in de even oude als fiere bisschopstad geboren was, zou hij bezwaarlik 'l vi Lidge, het oude Luik, hartstochteliker kunnen liefhebben dan nu. Zijn werk is vol van Luik en van niets anders! Niet alleen de voornaamste markten en boulevards met het drukke en bonte leven, dat er bij nacht zoowel als bij avond, bij Winter als bij Zomer rumoert en jubelt, maar ook de brede Maasstroom met zijn vele bruggen en kaden; maar ook de zogezegde ‘quartiers excentriques’, de buitenwijken, de faubourgs met hun bevolking van eerliken en... schelmen, van werklieden en... vagebonden, van reizende passanten en | |
[pagina 67]
| |
souteneurs; - maar eindelik ook de holle, eenzame, akelige wegen uit de afgelegenste buitenkanten, - wij leeren ze kennen uit zijn werk, veel beter dan wij dat uit een reisgids, uit een beschrijving zouden kunnen. Digitalis purpurea
Fr. Maréchal (Bois St-Jean) Pentekening Moest hij heden of morgen een kataloog van zijn reeds zeer talrijke etsen willen uitgeven, dan zou ik hem geen betere rangschikking of rubriesering kunnen aanbevelen dan deze: Boulevards et Places, Ponts et Quais, La Banlieue, Les Vieux Chemins, Les Gens. Is er in de estetiese en morele verschijning van een plaats, een straat, een blok huizen, iets - wat men zou kunnen noemen het gevoel, die ziel van die dingen, l'âme éparse des sites? Indien er werkelik zo iets bestaat, dan is voorzeker Maréchal een van de weinige kunstenaars uit dit land, die dat geheimzinnige iets weten te zien en het voor ons, die het anders wellicht niet zien zouden, zichtbaar weten te maken. Hoe mooi ook - ik wil hier niet spreken van zijn Place du Perron, van zijn Boulevards in de Zomer, van De Maas bij Nacht, van zijn Boulevards bij Nacht, al geven deze noch zo goed óf de kalme, genoeglike blijheid, óf de stille weemoed, die hun op dit of dat gegeven ogenblik eigen is, weder. Veel meer wil ik de aandacht vestigen op de vier of vijf beste bladen uit de reeks, Les Vieux Chemins. Deze | |
[pagina 68]
| |
verplaatsen ons naar de eenzaamste uithoeken van Luiks sombere voorgeborchten, daar waar het niet meer ‘de buiten’ en ook noch niet ‘de stad’ is. Een of ander carrefour, waar, boven een half wechgebrokkelde, vervallen muur, wat mager geboomte uitsteekt; het is nacht, en een lantaarn werpt een naar en vreemd schijnsel over een weg, die, altijd versmallend, in de duisternis verdwijnt. Men heeft naar aanleiding van deze meesterlike etsen het woord clair-obscur uitgesproken. Mijns inziens geheel ten onrechte! Het clair-obscur is een konvensjonele verlichting, welke met deze van Maréchal niets heeft te maken. Wat deze bladen zo wonder aangrijpend maakt, is - veel meer dan de overigens naar de natuur gedane verlichting, de voorstelling zelf. De etser was, toen hij deze stukken ontwierp, een waar dichter. Hij zag de perspektief van de te behandelen plaats zó, dat de geometrie zelf van de lijnen, evengoed als de strijd, de antietezis van wit en zwart, die indruk van verlatenheid, méér dan dat, van onveiligheid, van verschrikking moet verhogen. Uit dat verlaten hoekje van de banlieue spreekt óf een angstwekkende herinnering óf een beklemmend voorgevoel. Die straatstenen, die muur, die nare lichtschijn vertellen van een drama, dat voorbij, of van een drama, dat op handen is. Zij doen bijna aan als zekere lietografie van Melchers, waarbij de toeschouwer zo'n gevoel bekruipt: ‘Het kan niet anders! Er is daar iets gebeurd of er zál daar iets gebeuren!’ Van die plaatsen kan men zeggen, dat zij getekend zijn, qu'elles sont marquées, evenals men het zeggen kan van zekere koppen van beruchte moordenaars of giftmengers. En de soms zoet-lieve of teerweemoedige namen, La Fontaine de la Vierge, La Route de la Tombe, welke deze bladen dragen, verhogen noch de indruk van narigheid en angst, die zij teweegbrengen. In andere stukken toont Maréchal ons, op het eerste plan en volkomen en évidence, mannelike en vrouwelike tiepen uit de eigenaardige bevolking van de buitenkwartieren van de stad. | |
[pagina 69]
| |
La Passante, L'Épave, L'Oiseau du Nuit tonen ons vrouwen; Un Barbare en Retour mannen.
La Mare du Hemlot (Argenteau)
Fr. Maréchal Droge naald. Eerste staat La Passante is de cocotte van enigsins... betere rang, die zich waagt, en toque de loutre en met zelfs noch een bedeesde voilette, tot op de meest bezochte boulevards. L'Oiseau de Nuit is de uit dienst - na dienst ontslagen meid, die afwacht, jong noch, niet lelik, de gemakkelik te verleiden prooi, doch die zich, schuchter noch, wellicht | |
[pagina 70]
| |
niet in orde met het poliesiebureel, nergens durft vertonen, waar het wat druk is. L'Épave is de diepgevallene, de vrouw, die zich verkoopt en verhuurt voor wat brood of wat... drank aan de eerste de beste, haveloos, mager, met de honger in de ogen en met de vraag om een aalmoes op de naar jenever riekende lippen. Ongemeen scherp heeft de kunstenaar het eigenaardig karakteristieke verschil tussen deze drie soorten van nachtroofgevogelte weten te onderscheiden en ongemeen treffend heeft hij het weergegeven. Daargelaten noch de verbazende maestria, waarmede de avondatmosfeer, het effekt van de straatlichten in het water of op de heuvels ginder, het plompe opschieten van de hoge huizen, is weergegeven, dient vooral bewonderd de beter dan reëele, de psiekologiese waarheid, waarmede hier de état d'âme en de maatschappelike ‘staat’ van het personaazje zijn uitgedrukt. Une Proposition, ofschoon minder mooi van bewerking, is niet minder juist gezien. En Chasse, als werk minder dan Oiseau de Nuit, is niet zo gelukkig als tiepeering. Het mannelik figuur is niet vrij van charge, van overdrijving. Eén zijde van Maréchal's werk wil ik noch toelichten. In verscheiden stukken geeft hij de indruk weer, die Luik als fabriekstad op hem maakt. Deze bladen herinneren van nabij aan de schilderijen en akwarellen van Meunier, namelik aan die, waarin hij ons verplaatst in de verpestende rooklucht van le pays noir, het land van de hoogovens en mijnen. Vreemd, verrassend, door en door modern, deze bladen, van boven tot onder doorstreept met hoge schouw bij schouw, uitpaffend, als vloeken, op een mooie hemel haar dikzwarte dampen. Soms toont hij ons de huizen, heel klein, ellendig klein in de schaduw van een geheel bos met schouwen, waaruit het roet als een zonderegen neervalt over de gehele stad. Doch, ook voor het liefelike, het jonge, het frisse heeft | |
[pagina 71]
| |
Wintereind
Fr. Maréchal Ets | |
[pagina 72]
| |
Maréchal een open oog. In een weliswaar geringer aantal etsen vertelt hij van vrede en vreugde, leven en jeugd. Dit doet hij in zijn reeks Les Carroussels, waarin hij nu met meer, dan met minder talent, het prettige lichtgewemel van deze uit de verte geziene, draaiende kindervreugde betrapte; en ook in enkele kleine landschappen, o.a. in een Panorama de Liège, de Maas als een bevallige zilverdraad heenkronkelend door het heuvelland, met, op de achtergrond, heel klein, de silhoeët van de stad. Wat zal ik zeggen van Maréchal's ambachtelike vaardigheid? Men neme vooral dit in acht. Maréchal is gewoon, de in de werkelikheid opgedane indruk, stante pede, op de een of de andere van de platen, die hij meestal met zich neemt, over te brengen. Dit voorzeker laat hem toe, het karakteristieke in kleur en lijn zo levendig, zo waar in zijn werk te behouden. Te huis, of - beter, in zijn werkplaats in een oud hotel van le Mont St-Martin, voltooit hij dan zijn plaat, kruisend of bijkrabbelend, uitdiepend en wechkrabbend, - dit laatste slechts nu en dan, een heuse uitzondering bij hem. Buiten een twee honderd etsen kennen wij van hem een twintigtal tekeningen, - alle in de zelfde aard als zijn graveerwerk, - doch misschien noch beter geschikt, om ons een denkbeeld te geven van zijn groot kunnen. Enige, Jeune Fille couchée dans les Bois, En Temps de Grève, L'Attente, Dronken Wijf, vooral Nubilité, en Studie naar het Naakt, zijn zo kranig, stout, zo zuiver en krachtig van omtrek, zoo mooi van galbe, de accessoires zo verbazend juist, dat zij doen denken aan Rops - in zijn allerbeste oogenblikken. Pol de Mont. |
|