Kroniek van het land van de zeemeermin (Schouwen-Duiveland). Jaargang 16
(1991)– [tijdschrift] Kroniek van het land van de zeemeermin (Schouwen-Duiveland)– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |||||||||||||||
Het Zierikzeese drieluik met ‘Het laatste oordeel’
| |||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||
Het drieluik in beeldGa naar voetnoot*a. Zijpanelen (eiken) met afbeeldingen van Filips de Schone (125×48) en Johanna van Castilië (124×47)Ga naar eind3..Op het linker luik zien we Filips ten voeten uit, gekroond en in wapenrusting. Zijn wapenrok is versierd met de Oostenrijkse, Bourgondische en Spaanse wapens. Verder draagt hij een koninklijke mantel van brokkaat met hermelijn afgezet. Om de hals heeft hij de ordeketen van het Gulden Vlies. In de rechterhand houdt hij het opgeheven zwaard, zinnebeeld van de rechterlijke macht, met de wapenspreuk ‘Qui vouldra’ (letterlijk: hij die zal willen) in het lemmet gegraveerd. De linkerhand wijst naar de voorstelling op het middenpaneel met ‘Het laatste oordeel’. Opmerkelijk is de welige plantengroei op de voorgrond van het schilderij en de ruïnes van de oude burcht van Brussel die in de dertiende eeuw ten onder gingGa naar eind4.. Op de achtergrond zien we de muren van de stad Brussel met de oude Vierschaar Burgendael. Verder weg links, naast het hoofd van Filips, rijzen de twee torens van de Sint-Goedelekerk op.
In 1887 werd een litho van het drieluik gemaakt door de Antwerpse kunstenaar C. 't Felt in opdracht van A.A. Reynen. Zie hierna pag. 59. (Collectie Streekarchivariaat Schouwen-Duiveland en Sint Philipsland.)
Rechts is Johanna van Castilië (de Waanzinnige) afgebeeld in vorstelijk gewaad. De statiemantel is rijk versierd en van wapens voorzien. De vorstin draagt een dubbele kap en een fijn gedraaide kroon op het hoofd. Om haar hals heeft zij een medaillon. Haar rechterhand rust op haar gewelfde buik, die mogelijk een subtiele verwijzing inhoudt naar haar zwangerschap. Johanna schonk het leven aan twee zonen en vier dochters. Gezien de datering van het schilderij zal het hier niet gaan om het eerste kind, Eleonara, die geboren werd in het jaar 1498. Aannemelijker is dat zij in verwachting is van haar eerste zoon, Karel V, die in 1500 geboren werd. | |||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||
Op de achtergrond zien we de tuinen van het paleis te Brussel, ‘La Folie’ of ‘De Feuillije’ (later het Labyrint) genoemd met daarin het zomerhuis en het uit Spanje ingevoerde houten paviljoen. Het park met fonteinen, het paviljoen en zelfs een dierentuin behoorden aan het begin van de zestiende eeuw tot de grootste attracties van Brussel. Ook op dit portret zien we veel planten en de restanten van de oude burcht afgebeeld. De zijluiken kunnen een ceremoniële functie hebben, maar vormen gezamenlijk ook een typisch voorbeeld van een huwelijks- of familieportret, dat aan het eind van de vijftiende eeuw opkomt in adellijke milieus en vooral in de zestiende en zeventiende eeuw een geliefd genre zal worden in kringen van de rijke burgerijGa naar eind5.. | |||||||||||||||
b. Buitenzijden met Sint-Lieven en Sint-Maarten.De buitenzijden van de luiken zijn met schilderijen in een grijstint (grisaille) versierd. Links zien we in een nis de Heilige Livinus of Sint-Lieven, onder andere patroon van de stad Zierikzee en van de Sint-Lievensmonsterkerk. Op de console zijn het wapenschild van Filips de Schone met daarbij de wapens van Castilië, Leon, Aragon, Sicilië, Noord-Oostenrijk, Noord-Bourgondië, Oost-Bourgondië, Brabant en in het hartschild Vlaanderen en Tirol afgebeeld. Sint-Lieven is geschilderd in bisschopskledij met in de linkerhand de vollerstang als attribuut, een werktuig uit de lakenbereiding dat naar zijn martelaarschap verwijst en in de rechterhand het kruis. Het levensverhaal van Livinus de - Passio Livini archiepiscopi et martyris - werd in de eerste helft van de elfde eeuw opgetekend door monniken van Sint-Baafs of Sint-Bavo-abdij te Gent. Sint-Lieven zou een edelman uit Schotland geweest zijn, die priester werd en later tot bisschop werd verkozen. Hij verkondigde het evangelie in Brabant en moest veel vervolging van de heidenen doorstaan die hem met een vollerstang de tong uitrukten en tenslotte onthoofdden. Zijn sterfdag wordt herdacht op 12 november. Het leven van Sint-Lieven vertoont opmerkelijk veel overeenkomsten met een andere heilige, namelijk de Angelsaksische Sint-Lebuinus of Liafwinus (775 gest.) die vooral in Deventer en omstreken bekendheid genoot. Beiden hebben hun feestdag op 12 novemberGa naar eind6.. Waarschijnlijk heeft Sint-Lieven nooit bestaan, maar is deze heilige bedacht door de monniken van de St.-Baafsabdij te Gent in een poging de Sint-Pietersabdij in dezelfde stad de loef af te steken. De vele relieken van heiligen die de Pietersabdij bezat, stonden garant voor een voortdurende stroom van pelgrims die zorgden voor inkomsten en aanzien. De Sint-Baafsabdij kwam op 28 juni 1007 in het bezit van het aan de heilige Livinus toegeschreven gebeente dat plechtig werd overgebracht van Houtem in het land van Aalst naar de abdij te Gent. Na deze translatio werd de cultus door de monniken van de abdij in de elfde eeuw krachtig gepropageerd in de gebieden waar de abdij bezittingen hadGa naar eind7.. Met name in Schouwen had de devotie tot Sint-Lieven veel succes. De kerk te Zierikzee werd in 1151 al aan deze heilige gewijd en kreeg op 25 juni 1463 van de Baafsabdij een kostbaar reliek - een deel van de arm van Sint-Lieven - ten geschenkeGa naar eind8.. Op deze dag en op de patroonsdag 12 november werd het relikwie in een plechtige processie rondgedragen. Op het rechterpaneel is de Heilige Martinus of Sint-Maarten afgebeeld die grote verering genoot in de westerse wereldGa naar eind9.. Hij was onder anderen patroon van het bisdom Utrecht, waaronder ook Zierikzee viel. Het voetstuk waarop de heilige | |||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||
staat, draagt een nog niet ingevuld wapen, een zgn. arma candidata.
Links de Heilige Livinus of Sint-Lieven; rechts de Heilige Martinus of Sint-Maarten (in grisaille). (Collectie Streekarchivariaat Schouwen-Duiveland en Sint Philipsland, Zierikzee.)
Ook bij de uitbeelding van Sint-Maarten wordt de toeschouwer herinnerd aan het levensverhaal van de heilige. Omstreeks 316 werd Martinus als zoon van een heidense magistraat geboren. Tijdens zijn verblijf als soldaat in Gallië kwam hij in aanraking met het christendom. Toen hij op een koude winterdag voor de stadspoort van Amiens kwam, zag hij een halfnaakte bedelaar die hem om een aalmoes vroeg. Omdat Martinus geen geld had, sneed hij met zijn zwaard een stuk van zijn rode soldatenmantel en gaf dat aan de arme. In een visioen zag hij later Christus voor zich staan, die zei: Martinus (...) heeft mij met deze mantel bekleed’. Na zijn bekering verliet Martinus het leger. Hij leidde aanvankelijk een leven als kluizenaar en werd tenslotte tot bisschop van Tours gekozen. De Heilige Maarten wordt hier voorgesteld als krijgsman op een paard gezeten, terwijl hij een stuk van zijn mantel aan de bedelaar geeft. Zijn feestdag is op 11 november, dus een dag voor het feest van Sint-Lieven. | |||||||||||||||
c. middenpaneel met ‘Het laatste oordeel’ (eiken 126×105).In de late middeleeuwen was de uitbeelding van ‘Het laatste oordeel’ een populair themaGa naar eind10.. Beroemde vijftiende eeuwse voorbeelden treffen we aan bij schilders als Jan van Eyck (1420/25), Rogier van der Weyden (1445/50), Hans Memlinc (1467/73) en Jeroen Bosch (1500). Het Zierikzeese schilderij past qua vorm en inhoud in deze traditie. Het middenpaneel is te verdelen in twee duidelijk onderscheiden zônes. In de opengewerkte, met goudbrokaat versierde hemel, zien we Christus als heerser en rechter afgebeeld, gezeten op de regenboog met achter | |||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||
zich het kruis en de wereldbol als een voetbank voor zijn voeten. De stigma's van zijn lijden zijn zichtbaar in zijn doorboorde handen, het openvallende gewaad laat de zijwonde zien. Bazuinblazende engelen kondigen het laatste oordeel aan, terwijl twee andere engelen in devotie aan zijn voeten zijn neergeknield. Vanuit Christus gezien bevindt zich het zwaard van het oordeel links en de lelietak als symbool van zuiverheid en onschuld, rechts van hem. Met een handgebaar veroordeelt en zegent hij. De apostelen gekleed in tunica en mantel zijn als getuigen rond de rechterstoel geschaard en wijzen naar het middelpunt Christus. Het valt moeilijk de heiligen nader te identificeren, omdat zij niet zijn afgebeeld met hun attributen. Uiterst rechts van Christus is zijn moeder Maria, zoals gebruikelijk in blauwe mantel afgebeeld en aan de overzijde uiterst links is Johannes de Doper herkenbaar aan zijn ruwe pij onder een rode mantel. Zij kunnen optreden als pleitbezorgers voor de mensheid. Daarmee is de hemelse vierschaar compleet. Op de aarde, de tweede zône, zien we onder de lelietak en zegenende Christus een grote schare uitverkorenen. De geheel of gedeeltelijk ontklede mannen en vrouwen hebben zojuist hun graven verlaten en kijken verwonderd omhoog. In het centrum van de voorstelling heft een man zijn handen ten hemel. Sommigen ontdoen zich nog van hun lijkwaden. Aan de andere zijde, meer op de achtergrond en gescheiden van de verlosten, storten de verdoemden in de diepte van het eeuwig vuur. | |||||||||||||||
Het drieluik in relatie met de stad Zierikzee.Hoewel de bronnen uiterst zwijgzaam zijn, hebben onderzoekers vaak met grote stelligheid uitspraken gedaan over de mogelijke schilder, opdrachtgever en lokatie van het drieluik. We zagen al dat Nagtglas een zekere Marten van Zierikzee als de maker van dit kunstwerk voorstelde. De naam van deze schilder ontleende hij aan het reisverslag van de zestiende eeuwse Italiaanse schrijver Guicciardini die deze Zierikzeese kunstenaar in zijn Beschryvinghe van alle de Nederlanden vermeldde. Volgens Nagtglas kwam zo'n belangrijke autochtone kunstenaar zondermeer in aanmerking als schilder van dit roemrijke drieluik. Behalve de naam ontbreekt echter van hem elk spoor. Anderen gingen voorzichtiger te werk. Zij zochten de schilder in hofkringen vanwege de uitbeelding van het vorstenpaar. Lange tijd werd aangenomen dat Jacob van Laethem de maker van dit vorstelijke kunstwerk is geweest die in 1493 ingeschreven stond in het Lucasgilde te Antwerpen. Hij was ten tijde van Filips de Schone werkzaam aan het hof en vergezelde hem op zijn reizen naar Spanje in 1501 en 1506. In de rekeningen vinden we echter uitsluitend decoratieopdrachten ter gelegenheid van plechtige gebeurtenissen terug en geen enkele bestelling van paneelschilderijen, al heeft hij wel genealogieën van het Bourgondisch-Habsburgse Huis vervaardigdGa naar eind11.. Een tweede schilder die genoemd wordt in verband met het drieluik is Pieter van Conincxloo, die ook korte tijd de functie van hofschilder vervulde. Hij heeft behalve de gebruikelijke werken van decoratieve aard, veel portretten van de vorst en zijn familieleden geproduceerd en wordt ook wel vereenzelvigd met de Meester van de Magadalena-legende. Hij is dus een serieuze kandidaatGa naar eind12.. Identificatie van het schilderij is moeilijk omdat het tamelijk traditioneel is. De stijl herinnert aan die van Rogier van der Weyden en aan Dieric Bouts. Op dit moment wordt het drieluik, vooral op gezag van Max Friedländer's Early | |||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||
Netherlandish Painting toegeschreven aan de anonieme Meester van de Jozeflegende, ook wel aangeduid als de Meester van Affligem die omstreeks 1500 werkzaam was in BrusselGa naar eind13.. Onder deze naam staat het schilderij nu ook vermeld in de catalogus van het museum. Toch blijft het drieluik omringd door raadsels. Zo is er twijfel of het middenpaneel en de zijpanelen wel door dezelfde schilder gemaakt zijn. In de scènes op het het middenpaneel herkennen we meerdere handen, wat erop wijst dat het paneel als atelierwerk werd geproduceerd. Ook de precieze datering is nog niet vastgesteld. Bij gebrek aan gegevens worden data genoemd die tussen 1498 en 1504 liggen, mogelijk nog iets later. Daarbij spelen criteria als kleding, heraldiek of de ingeschatte leeftijd van de afgebeelde figuren een rol. Er is echter behoefte aan gedetailleerder onderzoek. Vanwege de historische uitbeelding van Filips en Johanna is de grootste aandacht tot nu toe uitgegaan naar de zijpanelen van het drieluik, maar een gedegen kunsthistorische analyse van het drieluik als geheel ontbreekt nog steedsGa naar eind14..
Een onderzoek naar de opdrachtgever van het schilderij is al even moeizaam als naar de schilder. Het mecenaat van de kunst vinden we in die dagen in hofkringen, bij kerkelijke overheden, broederschappen en gilden en in toenemende mate in het milieu van de rijke stedelijke burgerij. Alle onderzoekers zijn het erover eens, dat de opdrachtgever van het drieluik met een dubbelportret van het vorstenpaar gezocht moet worden aan het hof. Misschien werd het in opdracht van Filips de Schone zelf gemaakt als geschenk voor de stad Zierikzee om de relatie tussen vorst en stad te onderstrepen. Ook het omgekeerde is denkbaar. Het kunstwerk zou geproduceerd kunnen zijn als geschenk voor de hertog om zijn genegenheid te winnen of de goede verhoudingen te bestendigen. Filips de Schone werd in 1478 als de zoon van Maria van Bourgondië en de Habsburger Maximiliaan van Oostenrijk in Gent geboren. Toen zijn moeder in 1482 stierf, was hij nog te jong om als hertog van het Bourgondische rijk en Heer der Nederlanden op te treden. Maximiliaan vervulde daarom het regentschap ondanks de heftige politieke tegenstand in Vlaanderen. In 1494 werd Filips op zestienjarige leeftijd als hertog van Brabant te Leuven ingehuldigd. Daarna werden Blijde Inkomsten gehouden in Henegouwen, Holland en Zeeland, waarbij de vorst officieel werd erkend. Pas in 1498 kwam Filips naar het opstandige VlaanderenGa naar eind15.. Intussen was hij op 20 oktober 1496 te Lier gehuwd met Johanna, de dochter van Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië. In november van dat jaar kwam Filips naar Middelburg om afscheid te nemen van zijn zuster Margaretha die naar Spanje vertrok om te huwen met de broer van Johanna, Johan (Don Juan), de kroonprins van Aragon en Castilië. Bij die gelegenheid kon Filips ook te Middelburg plechtig ingehuldigd wordenGa naar eind16.. Tijdens zijn bezoeken schonk de vorst verschillende keren gebrandschilderde ramen met zijn wapens en de afbeelding van zijn persoon en zijn familieleden. Dergelijke schenkingen werden in Zeeland gedaan aan onder andere de kerk van Reimerswaal en Hulst en de abdijkerk van Middelburg. In het jaar 1498 bracht Filips een bezoek aan Zierikzee, maar in de archieven is geen enkel bewijs te vinden dat de vorst bij deze gelegenheid een kunstwerk aan de stad geschonken zou hebbenGa naar eind17.. Er is nog een andere gelegenheid die Filips ertoe gebracht kan hebben het schil- | |||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||
derij met het portret van zijn vrouw en hemzelf aan de stad te schenken. Kort achtereen stierf in 1497 eerst de broer van Johanna, de met Margaretha gehuwde Don Juan, en een jaar later haar zuster. Johanna en Filips konden als gevolg daarvan na de dood van koningin Isabella van Castilïe in 1504 aanspraak maken op de troon. Toen Filips de Schone met zijn echtgenote in 1506 de tocht naar Spanje ondernam om zijn koningschap te aanvaarden, werden zij begeleid door 43 schepen, waarvan de meeste uit Zierikzee afkomstig warenGa naar eind18..
Gezicht op Zierikzee omstreeks 1506.
Schilderij op paneel (300 cm × 90 cm) van een onbekende meester. Thans in het Maritiem Museum te Zierikzee. Waarschijnlijk is het vertrek van de vloot van de Zierikzeese reder De Huybert hier afgebeeld, die Filips de Schone en Johanna van Arragon naar Spanje zou brengen. Met de schippers uit deze stad was al eerder een goede relatie tot stand gekomen. Het vorstenpaar verbleef aan boord van de Zierikzeese karveel ‘De Juliaan’ van Jacob Cornelisz. de Huybert. De wapenspreuk van de familie ‘Waeckt Huybert’ zou zijn oorsprong vinden in de angstige uitroep van Filips toen het koninklijk gezelschap in een hevige storm gedwongen werd een Engelse haven op te zoeken. In het Maritiem Museum te Zierikzee is nog een anoniem schilderij uit 1506 of kort daarvoor te bewonderen dat, naar alle waarschijnlijkheid, het vertrek van ‘De Juliaan’ van de rede van Zierikzee uitbeeldtGa naar eind19.. Een karveel, voorzien van een wimpel en heraldische wapens heeft een centrale plaats op het schilderij gekregen. De familie stond ook later in groot aanzien bij de vorsten van het Bourgondisch-Habsburgse Huis, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de speciale privileges die Maximiliaan de gebroeders De Huybert in 1513 verleende. De zoon van Jacob Cornelisz., Lieven Jacobsz. de Huybert ontving keizer Karel V in zijn huis ‘De Mossel’ toen deze in 1540 de stad Zierikzee bezocht. Maar het moet gezegd worden dat er behalve de afbeelding van het vorstenpaar in hun koninklijke waardigheid en de door sommige (kunst)historici genoemde latere datum van ontstaan van het schilderij (na 1504) geen concrete aanknopingspunten zijn die het leggen van een direct verband met de tocht naar Spanje rechtvaardigen. Het accent ligt in dit schilderij op de rechtspraak in relatie met de vorst en de stad Zierikzee. Het ligt dan ook meer voor de hand de opdrachtgever te zoeken in kringen van notabelen uit Zierikzee die enerzijds betrokken zijn bij de lokale rechtspraak en anderzijds nauwe contacten onderhouden met Filips de Schone. Een onderzoek naar personen die daarvoor in aanmerking komen, leidt al snel in de richting van de familie Van Cats, een aanzienlijk Schouws geslacht van magistraten. Een lid van deze familie, Jacob van Cats, was aan het eind van de vijftiende eeuw kamerheer van Filips de Schone, opperdijkgraaf van Schouwen en baljuw van ZierikzeeGa naar eind20.. Die laatste twee functies had hij in 1488 verworven als | |||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||
beloning voor zijn inzet tijdens de strijd van Maximiliaan tegen de Hoeken in de plaatsen Leiden, Rotterdam en Gouda. In 1486 werd hij door Maximiliaan tijdens diens bezoek aan Dordrecht tot ridder geslagen. In 1498 staat hij als baljuw in het Poorterboek van Zierikzee vermeld. Rekeningen tonen aan dat hij waarschijnlijk tot 1501 heeft geleefdGa naar eind21..
Situatieschets van de Brusselse locatie. Ontleend aan de brochure van A.A. Reynen Un triptyque historique, Antwerpen 1887.
Filips en Johanna zijn afgebeeld voor het hertogelijk paleis. Op de achtergrond zien we links de muren van de stad Brussel met de oude vierschaar Burgendael en rechts een deel van het labyrint van de paleistuinen. Het laatste oordeel voltrekt zich op het gebied van het klooster Sint-Jacob op Coudenberg. (Collectie Streekarchivariaat Schouwen-Duiveland en Sint Philipsland.) Zoals gezegd is de datering van het drieluik onzeker, maar als het omstreeks 1500 is geproduceerd, zijn er veel aanwijzingen dat Jacob van Cats de opdrachtgever was. Bij het aantreden van de nieuwe vorst en na diens huwelijk met Johanna van Castilië kon Van Cats door middel van dit schilderij als kamerheer van Filips en als baljuw van Zierikzee uiting geven aan zijn loyaliteit tot het vorstenpaar. Die intentie zou een verklaring kunnen zijn voor de opmerkelijke aandacht in dit drieluik voor de rechtspraak. Filips is in zijn volle lengte en met opgeheven zwaard afgebeeld als heerser en rechter. Op de achtergrond zien we de oude vierschaar van de stad Brussel ‘Burgendael’ uitgebeeld, de plaats die herinnert aan een ver verleden toen Brussel zijn eigen rechtbank kreeg en er nog in de openlucht werd rechtgesproken. De hertog wijst naar de voorstelling op het middenpaneel, waar Christus als hemelse vorst de vierschaar spant over alle mensen. Filips staat dus tussen het symbool van het oude feodale recht en ‘Het laatste oordeel’. De scène op het middenluik is vanuit het perspectief van Filips de Schone gesitueerd in de nabijheid van de vorstelijke residentie te Coudenberg op het terrein | |||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||
waar destijds tournooien werden gehouden en niet ver van het Augustijner-klooster Sint-JacobGa naar eind22.. Middenluik en zijpaneel worden bovendien met elkaar verbonden door de overeenkomst in de afbeelding van het zwaard: het zwaard op het middenpaneel is identiek aan dat van de aardse vorst Filips op het zijluik. Zo wordt de toeschouwer erop attent gemaakt, dat Filips op aarde de hemelse rechter Christus vertegenwoordigt. Op zijn beurt fungeert de baljuw in zijn ambtsgebied weer als plaatsvervanger van de vorst. De twee heiligen op de binnenkant van de zijluiken zijn zowel in verband te brengen met Jacob van Cats als met de stad Zierikzee. Sint-Lieven is behalve schutspatroon van Zierikzee, ook van oudsher verbonden met de familie Van Cats. In 1398 had een zekere Lieven van Cats al een kanunnikdij gesticht in de Sint-LievensmonsterkerkGa naar eind23.. Sint-Maarten, de heilige op het rechterpaneel, was niet alleen schutspatroon van het bisdom Utrecht waaronder Zierikzee ressorteerde, maar ook de officiële patroonheilige van de familie Van Cats. Bovendien bracht de afbeelding van Sint-Maarten een bijzonder wapenfeit van de familie in herinnering in verband met het bisdom Utrecht. Toen bisschop David van Bourgondië in het jaar 1483 uit Utrecht werd verdreven, maakte Jacob van Cats, met twee broers, deel uit van de troepen van Maximiliaan die de stad na elf weken weer tot overgave dwongGa naar eind24.. De bisschop werd daarna in zijn waardigheid hersteld, maar moest Maximiliaan naast zich dulden in wereldlijke zaken. Het is duidelijk dat deze toegewijde en strijdbare Jacob in de loop der jaren steeds meer in de gunst van Maximiliaan wist te komen. Als we de verhouding van Zierikzee met de Bourgondische vorsten in een wat breder perspectief bezien, valt de voortdurende oplaaiende strijd tussen Hoeken en Kabeljauwen op. Zierikzee gaf keer op keer blijk van Hoekse sympathieën die de stad soms op de rand van de ondergang brachten. Het beruchtste voorbeeld daarvan is het oproer van 1472. Een verslag van de gebeurtenissen vinden we in een kleine Zierikzeese kroniek, die verhaalt dat in 1472 ‘des vrydachs na sinte Martynsdach’ (Sint-Maarten viel in dat jaar op woensdag 11 november), Michiel van Heenvliet, baljuw van Zierikzee en de provisor Nicolaas Simonsz uit Walcheren, (de hoogste geestelijke rechter) door een opstandige menigte uit het raam van de weeskamer van het stadhuis waren gegooid, toen zij op bevel van Karel de Stoute extra belastingen kwamen opleggen. De opstandelingen stonden onder leiding van de prior van het dominicanenklooster, Pier Kaecke, en de gardiaan van het franciscanerklooster, Hendrik RootstockGa naar eind25.. Het was echter niet zomaar een uit de hand gelopen volksoproer, zoals zo vaak wordt voorgesteld. Volgens de kroniek werd het oproer door de leden van het stadsbestuur zelf georganiseerd. Juist in die tijd was namelijk de Hoekse partij in de stad Zierikzee aan de macht gekomen, die er niets voor voelde de politieke belangen van het Bourgondische huis te financieren. Toen Karel de Stoute op de hoogte werd gesteld van de onlusten, ontstak hij in hevige woede en wilde de stad zonder pardon met de grond gelijk maken. De handel werd onmiddellijk verboden en alle bewoners werden vogelvrij verklaard. De bisschop van Utrecht strafte de stad vanwege de dood van de kerkelijk hoogwaardigheidsbekleder door een ‘interdict’ op te leggen, zodat een jaar lang geen enkele officiële kerkelijke handeling verricht mocht worden. Die maatregel had niet alleen consequenties-voor de parochianen, maar ook voor de inkomsten van de Sint-Lievens-monsterkerk. Een delegatie onder leiding van de zwager van hertog Karel, | |||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||
Adolf van Kleef, heer van Ravesteyn en Dreischor, die een huis in Zierikzee bezat, werd met het onderzoek belast. Hij behoorde tot de partij van de Kabeljauwen. Toen Karel de stad in 1473 binnentrok, hadden honderden Zierikzeeënaars de stad inmiddels verlaten. De poortdeuren werden uit de hengsels gelicht, de privileges verbeurd verklaard en de stad kreeg hoge boetes opgelegd. Twaalf opstandelingen werden ter afschrikking op de Gasthuisbrug onthoofd en bij zijn vertrek nam de hertog 24 vooraanstaande Zierikzeeënaars als gijzelaars mee naar Brussel in afwachting van een definitief oordeel van de kanselarij. Na zeven weken mochten zij weer naar huis met nog meer eisen tot genoegdoening. De Kabeljauwen namen daarop de regering van de stad over. Na de dood van Karel de Stoute in 1477 kreeg Zierikzee zijn privileges terug van Maria van Bourgondië en bij de Blijde Inkomste van Maximiliaan in 1483 werd de ruzie voorgoed bijgelegd.
Stadhuis van Zierikzee (1745).
(Collectie Streekarchivariaat Schouwen-Duiveland en Sint Philipsland, Zierikzee.) Vijftien jaar na de confrontatie met Karel de Stoute raakte Zierikzee opnieuw in conflict, nu met de Rooms-koning Maximiliaan die als regent optrad voor zijn kleinzoon Filips de SchoneGa naar eind26.. Filips van Kleef, zoon van de eerder genoemde Adolf van Kleef, kwam in 1488 in opstand tegen Maximiliaan toen die zijn woord niet hield tegenover de Gentenaren en hen alsnog wilde straffen voor zijn vernederende gevangenschap en afgedwongen concessies. De Hoeken onder leiding van Jonker Frans van Brederode wisten de stad Sluis in handen te krijgen, zodat zij de vaarroute naar Brugge beheersten. Bovendien deden zij uitvallen naar belangrijke steden in het noorden, tot wanhoop van Maximiliaan die intussen naar Duitsland was afgereisd. Zierikzee steunde de opstandelingen met voorraden en geld. Toen in 1490 de vloot van de Hoeken werd verslagen in het Brouwershavense Gat, gaf Zierikzee wel onderdak aan de gevluchte Hoeken, maar weigerde de overwinnaars te ontvangen. Waarschijnlijk speelde daarbij een rol dat Filips van Kleef in de stad woonde. Met deze houding haalde Zierikzee zich de woede op de hals van Maximiliaan, die zijn strijdheer, Albrecht van Saksen, stuurde om orde op zaken te stellen. In 1492 nam de gevreesde veldheer de stad bij verrassing in en verbouwde de Noordhavenpoort tot een blokhuis om de stad te controleren. Zierikzee werd zwaar gestraft en moest een hoge boete betalen. | |||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||
De aanstelling van Jacob van Cats die zijn trouw aan het Bourgondische Huis meermalen bewezen had, paste goed binnen dit politieke schaakspel. Zonder nu te beweren dat het drieluik een directe verwijzing is naar de heftige machtsstrijd tussen Hoeken en Kabeljauwen, die zich in Zierikzee in het laatste kwart van de vijftiende eeuw, dus binnen het tijdsbestek van één generatie, heeft voorgedaan, kan het daarbij wel een functie gehad hebben. Een kunstwerk draagt de sporen van de tijd en heeft ook een sociale betekenis. Het drieluik is niet alleen esthetisch functioneel zodat het de publieke aandacht trekt, maar draagt ook een boodschap uit die ons grotendeels ontgaat, maar die de ingewijde toeschouwer in die dagen wat te zeggen had. Op het moment dat het drieluik ontstaan is, zal de stad zich nog pijnlijk bewust geweest zijn van de strafmaatregelen van eerst Karel de Stoute en later Albrecht van Saksen. Sommige van de nog in leven zijnde oudere magistraten zullen bij het zien van de scène met Filips de Schone als rechter met op de achtergrond de Brusselse stadsmuren en koninklijke tuinen ongetwijfeld herinnerd zijn aan hun ongewilde verblijf in deze stad als gijzelaar van de hertog. Vele Zierikzeeënaars zullen hun verhalen aangehoord hebben. Alles was dan wel vergeven, maar zeker niet vergeten. Het vernederende blokhuis in de Noordhavenpoort werd pas in 1508 afgebroken. De conclusie is dan ook, dat het drieluik met ‘Het laatste oordeel’ geflankeerd door het vorstenpaar afgebeeld in al hun waardigheid zowel religieus als politiek uiterst functioneel was in een tijd dat de verhoudingen tussen vorst en stad op scherp stonden. | |||||||||||||||
In de kerk of in de vierschaar?Ook over de plaats waar het drieluik zich heeft bevonden bestaat onzekerheid. Er zijn twee lokaties die daarvoor in aanmerking komen, namelijk de Sint Lievensmonsterkerk en het stadhuis. Victor de Stuers ging er vanuit dat een dergelijk imposant schilderij oorspronkelijk als altaarstuk bestemd geweest moest zijn voor de kerkGa naar eind27.. Het drieluik zou volgens hem door Filips de Schone tijdens zijn bezoek aan Zeeland in 1497/98 aan de kerk geschonken zijn, vergelijkbaar met zijn donaties aan andere steden. Vandaar de portretten van de vorst en zijn vrouw en de gedetailleerde aandacht voor de heraldiek. De relatie met de Sint-Lievensmonsterkerk werd in het drieluik volgens De Stuers op twee manieren tot uitdrukking gebracht. Enerzijds verbond de afbeelding van Sint-Lieven het drieluik met de stad Zierikzee, anderzijds verwees de Heilige Martinus of Sint-Maarten naar het bisdom Utrecht waartoe Zierikzee, zoals bekend, behoorde. Toch wijzen de bronnen in een andere richting. Zo weten we uit een gedetailleerde beschrijving van het stadhuis in de Tegenwoordige Staat van Zeeland uit 1751 met zekerheid, dat het drieluik zich in het midden van de achttiende eeuw in dit gebouw bevondGa naar eind28.. Volgens De Stuers is het daar echter pas na de Reformatie terecht gekomen. De magistraten van de stad hadden zich inderdaad al verschillende keren over het kunstbezit van de Sint-Lievensmonsterkerk ontfermd in woelige tijden. Toen zich in 1566 het gerucht verspreidde dat na Middelburg ook Zierikzee gevaar liep slachtoffer te worden van de beeldenstorm, bracht het stadsbestuur de waardevolle voorwerpen uit de Sint-Lievensmonsterkerk in veiligheid. We lezen in de Trefwoordenindex op de Resoluties van de Raad dat op 28 augustus 1566 ‘de cassen (=reliekhouders), tafereelen (=schilderijen) en andere koste- | |||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||
lijkheden der gilden’ uit de kerk gehaald ‘en onder inventaris ter bekwamer plaats’ bewaard zullen worden. Op 6 mei 1567 is genoteerd dat ‘de beelden, tafereelen en cassen allengskens weder opgericht zullen worden binnen de St.-Lievens Monsterkerk’. Uit een notitie van 29 augustus 1572 met de vermelding, dat alle kostbaarheden uit de kerk naar het stadhuis gebracht zouden worden, maakte De Stuers tenslotte op dat het schilderij in handen was gekomen van het stadsbestuurGa naar eind29.. Hoe aannemelijk de argumenten ook klinken, het is duidelijk dat de bronnen minder stellig zijn over de opdrachtgever en de verblijfplaats van het schilderij dan gesuggereerd wordt. Nergens wordt expliciet vermeld dat het drieluik in de Sint-Lievensmonsterkerk thuishoorde. Daarbij komt dat er sterke aanwijzingen zijn dat het drieluik oorspronkelijk bestemd was voor de vierschaar van het stadhuis. Over het gebouw in de Meelstraat waar stadsbestuur en rechtscollege omstreeks 1500 bijeenkwamen, zijn we helaas slecht ingelichtGa naar eind30.. Pas na 1550 toen het stadhuis grotendeels haar huidige vorm kreeg, zijn meer gegevens te vinden. In die tijd werd de natuurstenen gevel met twee toppen geplaatst en werd de toren met het carillon aangebracht. Het oudste gedeelte van het huidige stadhuis bevond zich onder de toren. De vierschaar werd voor de verbouw gehouden in wat nu de secretariskamer is. Nicolaas van der Schatte, de auteur van de Tegenwoordige Staat van Zeeland gaf een gedetailleerde beschrijving van het stadhuis van Zierikzee voordat het interieur in 1776/79 nogmaals ingrijpend werd veranderd. De vierschaar was in die periode op de eerste verdieping, waar nu de trouwzaal is. Oostelijk van de vierschaar was ‘de raadkamer’, waar de vroedschap vergaderde. Deze is nog steeds in gebruik als raadzaal. In deze kamer was destijds voor de schoorsteen een ‘toeslaande Schildery, (...) en tusschen deeze het laatste Oordeel verbeeld’Ga naar eind31.. Het drieluik was hier waarschijnlijk na de verbouwing in 1550 terecht gekomen en verdween weer uit het zicht toen vierschaar en raadzaal in 1778 vertimmerd en ‘naar den laatsten smaak’ versierd werden. Uit de beschrijving in de Tegenwoordige Staat van Zeeland kunnen we verder opmaken dat in 1751 niet het drieluik in de vierschaar van Zierikzee was opgesteld, maar dat in die ruimte twee andere schilderijen hingen. Boven de schepenbank was een voorstelling te zien van Sisamnes, een omkoopbare rechter uit het Perzische rijk. Op last van Cambyses werd deze rechter gedood en gevild. Als macabare waarschuwing moest Otanes, de zoon van Sisamnes, plaatsnemen op de rechterstoel die bespannen was met de afgestroopte huid van zijn vader, zodat hij niet in de verleiding zou komen in dezelfde fout te vervallen. Aan de andere zijde van de zaal was een allegorische afbeelding te zien van twee Romeinse helden in een tweegevecht te paard. Waarschijnlijk betreft het hier een voorstelling van het verhaal over het snelle en strenge recht van keizer Trajanus. De geschiedenis verhaalt namelijk dat een soldaat van Trajanus op een veldtocht per abuis het zoontje van een weduwe doodde. De moeder smeekte de keizer om zijn plicht niet te verzaken en de moordenaar onmiddellijk te straffen. Trajanus luisterde naar haar en deed daarna zittend op zijn paard uitspraak en doodde de krijgsmanGa naar eind32.. Dergelijke taferelen die de rechters moesten herinneren aan hun taak en verantwoordelijkheid, behoorden in de vijftiende eeuw al tot de traditionele onderwerpen voor de decoratie van een vierschaar. Beroemde voorbeelden daarvan treffen | |||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||
we aan in het werk van onder anderen Gerard David die de geschiedenis van de meinedige rechter Sisamnes in 1498 op twee panelen schilderde voor de rechtszaal te Brugge. Rogier van der Weyden was hem in 1436 al voorgegaan met een reeks schilderijen voor de schepenzaal van de stad Brussel, waarin ook de geschiedenis van Sisamnes was weergegevenGa naar eind33.. Zou het drieluik dan oorspronkelijk toch niet voor de vierschaar bestemd zijn? Nader onderzoek toont echter aan, dat in deze tijd profane afbeeldingen vaak gecombineerd werden met bijbelse voorstellingen. Zo vinden we in de schepenbank van het stadhuis van Maastricht omstreeks 1500 zowel de geschiedenis van Sisamnes als ‘Het laatste oordeel’. Ook in andere plaatsen, waaronder Middelburg, gaan deze twee onderwerpen samenGa naar eind34..
Gerard David schilderde op twee panelen De berechting door Cambyses en Het villen van Sisamnes, 1498, paneel 182 × 159 cm.
Groeningemuseum, Brugge. Op het hier afgebeelde tweede schilderij wordt de meinedige rechter gevild onder toeziend oog van Cambyses. Rechtsboven zetelt de zoon op de met de huid van de vader omhangen rechterstoel. In een tijd dat wereldlijke en geestelijke zaken nog niet streng gescheiden waren, kon het drieluik een functionele plaats vervullen in een meer profane omgeving. Er zijn aanwijzingen dat altaarstukken met ‘Het laatste oordeel’ aanvankelijk niet in de vierschaar zelf waren opgesteld, maar in een aangrenzende kapel. Schepenen en stadsbaljuw konden hier de mis bijwonen voordat zij hun justitiële taak ten uitvoer brachtenGa naar eind35.. Misschien was de kapel in Zierikzee gesitueerd in het oude veertiende-eeuwse stadhuis aan de oostkant. Later ging men ertoe over dergelijke schilderijen in de zaal van de vierschaar te plaatsen, zodat een breder publiek gesticht en gewaarschuwd kon worden: in de vierschaar werd de mens door aardse rechters geoordeeld, maar de toeschouwer werd eraan herinnerd, dat de Opperrechter bij zijn wederkomst het eindoordeel zou vellen. Niet alleen in het buitenland zijn voorbeelden van deze ontwikkeling te vinden. Ook in de raadhuizen van bijvoorbeeld Goes, Middelburg, Tholen en Vlissingen waren voorstellingen met ‘Het laatste oordeel’ te zien, al kan daar tegen in gebracht worden dat het in deze raadhuizen meestal ging om een rechthoekige afbeelding in plaats van een drieluikGa naar eind36.. | |||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||
Er is nog een aanwijzing dat het Zierikzeese drieluik thuishoorde in of bij de vierschaar op het stadhuis en niet in het kerkgebouw. Gewoonlijk nemen de stichters van een altaarstuk op het door hun geschonken schilderij een bescheiden plaats in, maar op het Zierikzeese paneel worden Filips en Johanna niet in een devote, geknielde houding afgebeeld. De landsheer wordt getoond in zijn volle lengte als de heersende vorst en handhaver van het recht, naast de Oppervorst Christus die op het middenluik te zien isGa naar eind37.. Een dergelijke profane uitbeelding zou in de kerk minder passend zijn, hoewel de confrontatie met het middenluik uiteraard in een seculiere omgeving ook geldt. De beperkte gegevens verhinderen op dit moment een definitieve keuze voor de lokatie te maken, maar het ziet ernaar uit dat het drieluik het meest op zijn plaats was in de vierschaar van het stadhuis. | |||||||||||||||
Drieluik te koopNa de herinrichting van het stadhuis in 1778 verdween het drieluik naar de mallen- of modellenkamer, het vertrek ten westen van de huidige secretariskamer. Pas in het voorjaar van 1809 werd het weer te voorschijn gehaald ter gelegenheid van het vijfdaagse bezoek van koning Lodewijk Napoleon aan de stad Zierikzee. Hoogtepunt waren het diner en bal op zondagavond in de vierschaar en raadkamer van het stadhuis. Om de koning een indruk te geven van het rijke verleden van de stad was een kleine expositie ingericht. Behalve de kajak waren daar onder andere modellen van de stadhuistoren en de bruggen te zienGa naar eind38.. Die zondag woonde de koning ook de mis bij in de Rooms-katholieke kerk in de Hoge Molenstraat. Het is niet duidelijk of de parochie bij deze gelegenheid het drieluik in bruikleen kreeg voor de aankleding van de kerk of dat de koning het schilderij die zondagavond ook te zien kreeg en het stadsbestuur adviseerde het met enkele andere kunstvoorwerpen aan de parochie in bruikleen te geven of blijvend te schenken. De bronnen zijn vaag. In de Staat en Inventaris van alle Goederen der Roomsch catholijke Gemeente van Zierikzee van 22 juni 1838 werd het het hele schilderijenbezit onder de rubriek ‘Kerkelijke Meubelen’ afgedaan met de aanduiding: ‘eenige schilderijen van geen waarde’. Ook in de pastorie waren nog zeven schilderijen die op dezelfde wijze werden gewaardeerdGa naar eind39.. Zeker is dat het drieluik tot 1845 in de kerk hing, maar de pastoor scheen niet bijster gelukkig met het kunstwerk. Hij hield de luiken, ook op zon- en feestdagen, gesloten vanwege de naakte figuren die op het middenpaneel te zien waren. Alleen de eerste twee dagen in november, op Allerheiligen en Allerzielen, werden de luiken geopendGa naar eind40..
De ondergang van het drieluik wordt ingeluid met een simpele aantekening in het Notulenboek van het kerkbestuur van de Rooms-katholieke parochie op dinsdag 11 maart 1845, dat zich ‘een vreemdeling’ heeft gemeld die de oude schilderijen wenst op te kopen. De pastoor wil van het bestuur vernemen welke prijs hij ervoor moet vragen. Besloten wordt dat ze nog diezelfde week op vrijdagmiddag door de timmerman afgenomen en verplaatst zullen wordenGa naar eind41.. Van enige discussie over de vraag of de schilderijen wel of niet verkocht dienen te worden, is geen sprake. Kennelijk hebben deze kunstwerken voor pastoor en kerkbestuur hun sacrale betekenis verloren. De voortvarendheid waarmee gehandeld wordt, wijst erop dat men de schilderijen het liefst zo snel mogelijk kwijt wil raken. Als het kerkbestuur op 2 mei weer bij elkaar komt, blijkt de aspirant-koper niet te zijn | |||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||
verschenen. De schilderijen zijn inmiddels opgeborgen in de sacristie buiten het zicht van de parochianen. Men besluit ze daar te laten tot de verkoopwaarde is bepaald. Na deze mislukte poging horen we bijna twee jaar niets meer over de verkoop van de schilderijen. Pas op 5 december 1847 wordt een brief van de Aartspriester voorgelezen, waarin antwoord gegeven wordt op de brief van de pastoor die gevraagd heeft of de ‘in onbruik zijnde oude schilderijen’ verkocht mogen worden, omdat er van tijd tot tijd vraag naar is. De Aartspriester geeft het advies een deskundige te raadplegen die de schilderijen kan taxeren. Hij beveelt de Haagse antiquair Bernh (of de Behr?) aan, die wel bereid is naar Zierikzee te komen. Nadat een commissie zich in januari 1848 over de zaak heeft gebogen, wordt de heer Bernh inderdaad verzocht de collectie te komen taxeren. In de vergadering van 3 april kan al verslag uitgebracht worden van zijn bevindingen. Bernh moet zijn ogen uit gekeken hebben in Zierikzee. Hij treft een schat van (vaak) middeleeuwse kunstwerken aan. Of deze uit de Sint-Lievensmonsterkerk kwamen of oorspronkelijk in de kloosters in Zierikzee en omgeving thuishoorden, zoals De Stuers suggereert, is niet na te gaan. Hij stelt een lijst op en voorziet de schilderijen van een prijskaartje. Bovenaan de lijst staat het drieluik met ‘Het laatste oordeel’, dat door hem aan de Haarlemse schilder Dirc Bouts wordt toegeschreven en naar schatting f 2000, - waard is. Daarna volgt de rest van de catalogus:
Alle andere (!) schilderstukken in de kerk en in de sacristie zijn volgens de Haagse taxateur van geen waarde, maar hij geeft het advies ze voor f 25, - per stuk van de hand te doen. De gezamenlijke waarde van de hier met name genoemde twaalf schilderijen bedraagt dus al meer dan f 7500,-! Bernh vertrekt weer naar Den Haag met een onkostenvergoeding van f 30, - en, naar later blijkt, een ‘marmeren altaarstukje’. Anderhalf jaar na het bezoek van Bernh komt de verkoop van de schilderijen opnieuw aan de orde. Intussen is pastoor C. Stolk opgevolgd door pastoor J.B. van den Bergh die veel aandacht | |||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||
schenkt aan het achterstallig onderhoud van de pastorie en het kerkgebouw. Vooral het dak van de kerk is in zeer slechte staat en nodig aan vernieuwing toe. Om de gaten te dichten zal de parochie flink in de beurs moeten tasten en op creatieve wijze naar financiële middelen moeten zoeken. Misschien wordt daarom op 19 juli 1850 voorgesteld de schilderijen opnieuw te laten taxeren ‘om de wezenlijke waarde’ te kunnen vaststellen. Ze zullen dit keer naar Amsterdam opgestuurd worden. De pastoor neemt op zich de zaak te regelen via schipper Gerritsen, maar een maand later blijkt dat hij in gebreke is gebleven. Hij heeft inmiddels begrepen (van wie?) dat de schilderijen van weinig waarde zijn. Hij vindt het zonde van het geld ze naar Amsterdam te laten vervoeren. Het lijkt erop dat de pastorale twijfel wordt ingegeven door de vrees dat de schilderijen nooit verkocht zullen worden bij een te hoge vraagprijs. Vreemd genoeg wordt besloten weer naar de waarde van de schilderijen te informeren bij de Haagse taxateur Bernh, hoewel de lijst van voorwerpen mèt de taxatiewaarde enkele pagina's eerder in het Notulenboek vermeld staan. Bij deze gelegenheid wil men de kunsthandelaar bovendien vragen wat er gebeurd is met het marmeren altaarstukje dat hij destijds heeft meegenomen. Bijna een jaar later, op 1 april 1851, komt er reactie uit Den Haag. Van het altaarstukje vernemen we niets, maar de pastoor meldt dat zich via Bernh die ochtend de heren Hooff en Van Enthoven uit Den Haag hebben aangediend als mogelijke kopers van de schilderijen. Zij zijn vooral geïnteresseerd in de topstukken, zoals hun wensenlijst aantoont: het drieluik met ‘Het laatste oordeel’ (waarde f 2000,-); het schilderij met de ‘Heilige Familie’ (waarde f 2000,-); Het Avondmaal (f 500,-); de twee doeken met de H. Hieronymus en de H. Ignatius (waarde f 200,-) en nog enkele andere niet met name genoemde oude schilderijen (waarde f 100,-).
Interieur R.K. Sint-Willibrord kerk te Zierikzee 15 augustus 1928.
De ruimte achter het altaar werd benut als sacristie tot de verbouwing in 1937. (Collectie Streekarchivariaat Schouwen-Duiveland en Sint Philipsland, Zierikzee.) De heren Hooff en Van Enthoven willen echter niet meer dan tweehonderd gulden voor het totaal geven! Het kerkbestuur is zo verbijsterd, dat het bedrag in de notulen dik is onderstreept. Men besluit niet tot verkoop over te gaan, omdat het bod niet in verhouding staat met de taxatiewaarde. De gevraagde schilderijen zouden tenminste f 4800, - moeten opbrengenGa naar eind42.. Een week later stelt de pastoor het bestuur ervan in kennis, dat de heren bij hun bod blijven en de koop dus niet | |||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||
doorgaat. Ook de heer Bernh die intussen om advies gevraagd is, vindt een bod van f 200, - ver onder de maat, maar adviseert tot onze verrassing om het schilderijenbezit dan maar voor een bedrag van f 1000, - van de hand te doen. Inmiddels wordt er druk aan de kerk verbouwd en is het kerkbestuur volop bezig het benodigde geld te verzamelen. Op 3 november 1852 bericht de pastoor dat twee heren uit Maastricht de oude schilderijen voor f 200, - willen kopen. Na enig beraad wordt het verkoopbedrag vastgesteld tussen de f 300, - en f 250, -. De heren Henning, Paulussen en Welters krijgen volmacht te onderhandelen, maar er kan alleen tot verkoop worden overgegaan als de prijs boven de f 200, - ligt. Op 15 december wordt gemeld dat de oude schilderijen in andere handen zijn overgegaan voor de somma van f 215, - maar vijftien gulden boven het uiterste minimum! We weten niet om hoeveel schilderijen het precies gaat, aangenomen kan worden dat het er zo'n zes à zeven geweest zijn. Als we dezelfde berekeningstechniek toepassen als De Stuers, dan is het drieluik dus voor maximaal vijfendertig gulden verkocht. Dat is de helft van het bedrag dat hij zijn lezers in de Nederlandsche Kunstbode al onthutst had voorgerekend. Delicaat is zijn suggestie in hetzelfde artikel dat hier kwade opzet in het spel geweest zou zijn. Pastoor Van den Bergh die volgens de schrijver uit een familie van kunstverzamelaars stamde, zou door zijn relaties beïnvloed zijn en het kerkbestuur onder druk hebben gezetGa naar eind43.. We weten niet over welke informatie De Stuers destijds beschikte om een dergelijke zware beschuldiging te uiten. Het constante bod van f 200, - in verhouding met de taxatiewaarde en zijn terughoudendheid bij het laten uitvoeren van een hertaxatie geven in ieder geval te denken. In de vergadering van 20 december legt Van de Bergh aan het kerkbestuur verantwoording af van inkomsten en uitgaven in verband met de reparatie van het dak van de kerk en de sacristie. De totale som bedraagt f 3100,-, dat is dus nog niet de helft van de geschatte waarde van het schilderijenbezit. Tegelijkertijd deelt hij mee, dat de verkochte schilderijen spoedig afgehaald zullen worden en dat betaling zal plaatsvinden door ‘een wissel op Antwerpen’. Het kerkbestuur, bang voor teleurstelling, verzoekt de pastoor na te gaan of deze wel solide is. Even ziet het er naar uit dat koop weer niet door zal gaan, want een maand later (10 januari 1853) zijn de schilderijen nog steeds niet afgehaald. Het kregel geworden kerkbestuur dreigt de verkoop ongedaan te maken, maar op 22 februari is de zaak eindelijk afgerond en stelt de pastoor de ontvanger ter vergadering f 215, - ter hand. Daarmee is de zaak afgehandeld en het drieluik voorgoed uit de stad verdwenen. | |||||||||||||||
Schilderijen voor gaslampen.Veertien jaar later krijgt de verkoop van de schilderijen een vervolg. Op 17 januari 1866 deelt pastoor J.H. Ruscheblatt namens de leden van het kerkbestuur aan de bisschop mee, dat er acht oude schilderijen verkocht zijn voor de prijs van f 325, -Ga naar eind44.. De pastoor begint met excuus te vragen dat hij niet vooraf toestemming heeft gevraagd voor de transactie, zoals dat reglementair is vereist. Hij wijst erop, dat de schilderijen al jaren ‘in verloren hoeken boven de sacristie (hingen) en voor niets dienstig (waren)’. Bovendien hadden deskundigen uit de stad en elders, naar de pastoor vernomen had, meermalen eenparig verklaard dat de schilderijen niet veel zouden opbrengen. Toen zich onverwacht een unieke gelegenheid voordeed de schilderijen voordelig kwijt te raken, moest er snel gehan- | |||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||
deld worden. Het afgelegen Zierikzee werd namelijk bezocht door ‘eene menigte kooplieden die gekomen waren om tegenwoordig te zijn bij den verkoop van een wrak en eene beschadigde lading’Ga naar eind45.. Met twee kooplieden werd nadien over de aankoop van acht schilderijen een akkoord bereikt. Het geld kon gebruikt worden voor het aanleggen van gasverlichting in de kerk. Blijkens een aantekening op de brief uit Zierikzee (gemaakt op basis van de inmiddels verloren gegane Inventarislijst van 26 november 1867) ging het om de volgende werken: 1. De Heilige Familie; 2. De aanbidding der drie koningen; 3. De begrafenis Onzes Heren; 4. De kruisiging; 5. De begrafenis; 6. De heilige maagd bij het dode lichaam; 7. De zegening der kinderen; 8. De geseling. Voor de drie overgebleven schilderijen vroeg het kerkbestuur in deze brief toestemming om ook deze - als de gelegenheid zich voordeed - te verkopen. Het ging waarschijnlijk om de schilderijen met de afbeelding van de Heilige Willibrordus, de Heilige Bonifacius en een voorstelling van de Aankondiging aan Maria van de geboorte van Jezus. Er was, volgens de pastoor, al f 100, - voor geboden. De bisschop reageert snel en geprikkeldGa naar eind46.. Voor deze keer wil hij akkoord gaan met de gang van zaken, maar hij wijst er nog eens nadrukkelijk op dat het kunstbezit niet lichtvaardig verkocht mag worden. Er moet een taxatierapport opgesteld worden door een deskundige en er mag niet afgegaan worden op ‘zomaar praatjes in de stad’. Bovendien dient in ieder geval nagegaan te worden of het werk is aangekocht of in bruikleen gegeven. Voor de f 325, - worden drie aandelen gekocht ten laste van de kerk in Schiedam, zodat nog enige rente verkregen kan worden. Dat er aandelen voor deze kerk werden gekocht zal zijn oorzaak vinden in de omstandigheid dat pastoor Ruscheblatt in juli 1865 vanuit Schiedam naar Zierikzee was gekomenGa naar eind47.. Een jaar later kan de rekening van f 569,93 worden voldaan voor gaslampen en ornamenten, die als volgt verantwoord wordt:
Het verschil in de opbrengst van de schilderijen is wat merkwaardig. Zouden de andere drie schilderijen alsnog (voor f 80,-?) verkocht zijn? In de brief aan de bisschop werd immers al toestemming gevraagd voor de verkoop van de overgebleven schilderijen. Op dit ogenblik is er in de Rooms-katholieke parochie Sint-Willibrordus te Zierikzee geen enkel schilderij uit de hiervoor genoemde collectie meer te vindenGa naar eind48.. | |||||||||||||||
Het drieluik naar waarde geschat.Intussen is het drieluik in Antwerpen terecht gekomen, waar het volgens ooggetuigen alom bewondering wekte. We worden uitvoerig over het verdere verloop van de gebeurtenissen ingelicht door de Antwerpenaar A.A. Reynen die aan het eind van de negentiende eeuw in het bezit was gekomen van het middenpaneel. Hij kwam in 1874 persoonlijk naar Zierikzee om onderzoek te doen en publiceerde in 1887 een brochure over de iconografische en historische aspecten van het drieluikGa naar eind49.. Hij sprak daar onder anderen met de gemeentesecretaris en latere burgemeester van Zierikzee mr. J.P.N. Ermerins en met leden van de Rooms-katholieke parochie, waaronder pastoor G.H. Spiekerman en de zeventigjarige kerkmeester A. Kenens. De laatste kon zich de verkoop van het schilderij nog zeer goed herinnerenGa naar eind50.. | |||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||
Volgens Reynen werd het drieluik destijds aangekocht door een consortium bestaande uit de kunsthandelaar Bartholemeus en de advocaat Kennis, afkomstig uit Antwerpen en generaal Bertels, kunstverzamelaar uit Brussel. Nadat men de luiken vervalst had met het monogram van Dürer en later van Aldegrever, werd het drieluik aangeboden aan musea in Parijs en Brussel, maar deze kochten het (daarom?) niet aan. Tenslotte gaf men het schilderij over in handen van de Brusselse kunsthandelaar Verschaffelt die het drieluik sloopte, omdat het te groot zou zijn voor particuliere verzamelaars. Via de kunsthandelaar William Middleton werden de zijluiken in 1872 op een Londense veiling voor 9100 Belgische Franken alsnog verkocht aan het Museum voor Schone Kunsten in Brussel. Het middenpaneel werd aangekocht bij F. Muller te Amsterdam in 1920, nadat het eerst in eigendom was geweest van M. Taeymans en daarna van A.A. Reynen, beiden uit Antwerpen. Het museum betaalde er f 4000, - voorGa naar eind51.. Op 26 september 1888 deelde de heer Reynen het gemeentebestuur van Zierikzee in een brief mee dat hij een kistje had opgezonden met daarin een gravure van het historische triptychon van Zierikzee ‘ten gunste van uw gemeentehuis waarvoor het gemaakt werd’. Een tweede exemplaar in kleiner formaat was bestemd voor het Zeeuwsch Genootschap te Middelburg. In de Historisch Topografische Atlas van het Streekarchivariaat te Zierikzee en in de Zelandia Illustrata treffen we inderdaad exemplaren van een steendruk van de triptiek aan, die in 1887 in opdracht van A.A. Reynen gemaakt werd door de kunstenaar C. 't Felt te AntwerpenGa naar eind52.. De steendruk is nagenoeg identiek aan het het origineel, afgezien van een enkel detail: de twee zônes op het middenluik zijn nu gescheiden door een wolkensliert en de hemel is omkranst met wolken. Bovendien laaien de vlammen van de hel op de litho in vergelijking met het schilderij veel hoger op. In 1879 waren de zijpanelen met de voorstelling van Filips de Schone en Johanna de Waanzinnige al op ware grootte nageschilderd door de Brusselse schilder P.W. Sebes in opdracht van Victor de Stuers. Ze waren bestemd voor het Nederlands Museum, later Rijksmuseum, te Amsterdam en pasten helemaal in het nieuwe denken aan het eind van de negentiende eeuw waarin de waarde van het Nederlandse culturele erfgoed steeds meer benadrukt werd. Toen De Stuers in 1870 in het South Kensingtonmuseum (nu Victoria and Albertmuseum) te Londen oog in oog kwam te staan met het pas aangekochte oxaal (= versierde galerij voor de kantorij) uit de St.-Janskathedraal uit 's-Hertogenbosch, werd hij zich bewust van de ernst van de situatie. Het Nederlandse kunstbezit dreigde ongemerkt weg te vloeien naar het buitenland, omdat kerk- en gemeentebesturen hun kunstbezit te gelde maakten. De Zierikzeese katholieke parochie stond, hoe laakbaar ook, niet alleen in het verkopen van hun kunstschatten voor pragmatische doeleinden, al zal men lang moeten zoeken naar een tweede voorbeeld, waar het kunstbezit voor zo'n extreem lage prijs van de hand ging. Wakker geworden publiceerde De Stuers in 1873 zijn geruchtmakende Gidsartikel ‘Holland op zijn smalst’, waarin hij de verwaarlozing van het culturele erfgoed door de Nederlandse regering aan de kaak stelde. Zijn actie had succes en leidde tot de oprichting van het College van Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst in 1874 en een Nederlands MuseumGa naar eind53.. Het artikel in de Nederlandsche Kunstbode over het Zierikzeese triptychon verscheen naar aanleiding van de presentatie van de twee gekopieerde zijluiken in het Nederlands Museum te Amsterdam en luidde nogmaals de noodklok over het Nederlandse cultuurbezit, met Zierikzee als waarschuwend voorbeeld. | |||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||
Nog steeds kunnen we met De Stuers meevoelen. De indrukwekkende lijst van schilderijen die in de negentiende eeuw verkocht werd, maakt ons niet alleen bewust van het rijke cultuurbezit van het eertijds welvarende Zierikzee, waarvan we hier nog maar een deel te zien krijgen, maar bezorgt ons tegelijkertijd een gevoel van ergernis en teleurstelling over het feit dat deze unieke kunstvoorwerpen nauwelijks een eeuw geleden voor een appel en een ei voor de stad verloren gingen. Van de meeste schilderijen weten we niet eens hoe ze eruit zagen, laat staan waar ze zich thans bevinden. De geschiedenis van het Zierikzeese drieluik maakt duidelijk hoe smaak en functie in de loop der eeuwen kunnen veranderen. Wij zijn misschien te gauw geneigd vanuit onze eigen tijd de rekening op te maken en de vierschaar te spannen. Kunst en de waardering van kunst blijven per slot van rekening in beweging. Het laatste oordeel is nog niet geveldGa naar eind54..
In Het leven van onze voorouders, deel III van N. de Roever en G.J. Dozy, Amsterdam z.j. (negentiende eeuw) p. 8, werd een derde kopie van de zijluiken opgenomen (schaal 1:10).
| |||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||
Bij het verzamelen van gegevens heb ik veel steun gekregen. In het bijzonder wil ik danken de heer A. Brull, secretaris van het R.K.-kerkbestuur te Zierikzee en de heer drs. W. Brand, archivaris van het bisdom Breda; streekarchivaris, de heer H. Uil en andere medewerkers van het Streekarchivariaat Schouwen-Duiveland en Sint Philipsland, mevr. M.M. van Meerten, museummedewerkster te Zierikzee en de provinciaal museumconsulent drs. W.H.P Scholten. Verder dank ik mevr. E. de Wilde, hoofdconservator en mevr. F. Roberts-Jones, afdelingshoofd Oude Kunst, van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België te Brussel voor hun medewerking bij de beeldresearch van het drieluik. Het Fonds van Kazernering in Zierikzee verstrekte subsidie voor de kleurenbijlage. | |||||||||||||||
[pagina *1]
| |||||||||||||||
[pagina *2-*3]
| |||||||||||||||
Afbeelding bij het artikel van Ton Brandenbarg, ‘Het Zierikzeese drieluik’ met ‘Het laatste Oordeel,’ in: Kroniek van het land van de zeemeermin 16 (1991).
Het drieluik stamt uit ca. 1500 en wordt toegeschreven aan de Meester van de Jozeflegende of de Meester van de abdij van Afflighem. Links Filips de Schone; rechts Johanna de Waanzinnige. Voorzijde links: Sint-Lieven; rechts: Sint-Maarten. Het drieluik bevindt zich in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België te Brussel. |
|