folio 279
1794
Dit jaar is - Godt sij gelooft - een redelijke goede oost versamelt, maar groote vrees was er in t convent, doordien men vernam dat de France sterk avanseerde en over al de overhand kreegen. Besonder als men hoorden in de maand july, dat se al in Luijk waaren geavanseert. De stat was hier en alle omligende plaatse vol van vlugtige pristers en religjeusen. In ons convent sijn 8 religjeuse nonne geweest en 2 pristers in w paters huijs. Die de religijeuse gaf men ider een cel op den dormter, ook wat in de school. Sij hielden coor met onse suster en aaten met ons in den refter. Maar in t laatst van september wierd de vrees soo grood, dat die ongelukkige vlugtige religjeuse niet langer durfde bestaan bij ons te blijven. En vertrokke den 24 september met groote droefheijd, 6 in t getal. De ander 2 met de 7 pristers uijt w patershuijs ook niet langer dervende blijven vertrokke in october. In welke maant hier en omligende plaatse seer veel krijsvolk is gekoomen, daar t convent seer veel swaare inquartieren van heeft geleeden. En moesten al dat volk en seer veel paarde van nodruft en alles versien. Dat waaren Hesise, Hollanders, Hanoverse van dees laatste heeft t convent veel schaade gehadt in ons houtgewas en een eijkenbos. Sij kapte maar voor de voed af, dat sij wilde, sonder dat daar iets teegen kon gedaan worden. De schaade van t houd is geschat op 4460 gulde Holands. In de maand december, als dees vertrokke, kreegen men kijserlijke in plaats niet beeter als de voorgaande.