Het Kouter. Jaargang 3
(1938)– [tijdschrift] Kouter, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 425]
| |
De oorsprong van het Fransche kerstlied
| |
[pagina 426]
| |
behandelt; het politieke Kerstlied dat de daden van een groot man op dit gebied bezingt en tenslotte het schertsend Kerstlied dat bij voorkeur onderwerpen uit het dagelijksche leven behandelt. Dit slechts volledigheidshalve gezegd. Want, om het noodeloos gecompliceerde van deze groepeering, die het literaire element tot uitgangspunt heeft, te vermijden, schijnt het mij beter, het muzikale element als norm te kiezen. Dit leidt tot de slotsom dat, ten aanzien van de muzikale expressie, het Kerstlied zich in twee categorieën laat onderbrengen en wel het religieuze of beter gezegd het oppervlakkig religieuze en het profane Kerstlied. Deze laatste groep houdt zeer nauw verband met de curieuze, middeleeuwsche religieuze mentaliteit. Met andere woorden: het uiteindelijk doel van dit lied was de godvruchtige verstrooiing of het diende ter ontspanning van een vroolijk gezelschap. De eigenlijke bestemming van het religieuze Kerstlied is de Kerk. De eenvoud evenwel die dit lied kenmerkte en de groote populariteit waarin het zich mocht verheugen, droegen er sterk toe bij, dat het ook buiten de Kerk werd gezongen en meer en meer de allure van een volkslied aannam. De volgende bekende passage van Etiënne Pasquier toont ons hoezeer de geloovige mensch ontvankelijk is geweest voor de teere melancholie van het Kerstlied. ‘En ma jeunesse’, zegt hij, ‘c'estoit une coustume que l'on avoit tournée en cérémonie, de chanter tous les soirs (de l'Avent) presque en chaque famille des Noüels, qui estoient chansons spirituelles faites en l'honneur de nostre Seigneur’. Ook een Chateaubriand getuigt in zijn ‘Génie du Christianisme’, in zeer delicate bewoordingen van dit lied. Wat nu betreft het profane Kerstlied, bestond er een heidensch gebruik, door de Kerk oogluikend geduld, tijdens de Kerstnacht een groot feestmaal aan te richten. Een overblijfsel van deze gewoonte vinden wij nog in Frankrijk in het z.g. ‘Réveillon’. Tijdens dit feest werden de profane Kerstliederen, bij wijze van opluistering gezongen. Het behoeft geen betoog dat dit type geen enkel aanknoopingspunt vertoont met de heilige eeredienst. Desondanks heeft men gepoogd en dit in volstrekte tegenspraak met de historische ontwikkelingsgang, dit type, voorzien van een gewijde tekst, in de schoot der Moederkerk terug te voeren. | |
[pagina 427]
| |
Hoe heeft het Kerstlied zich nu in de loop der tijden ontwikkeld? Alvorens hierop in te gaan, willen wij ons bezig houden met de kwestie der ethymologie van de term ‘Noël’. Op dit punt hebben de philologen zeer verschillende inzichten. Sommigen van hen willen het afleiden van het woord ‘Emmanuel’, anderen beweren dat het een samentrekking zou zijn van ‘natalis’ terwijl tevens de opinie bestaat dat ‘Noël’ een oude middeleeuwsche vreugdekreet was. In zake het historisch embryo van het muzikale element van het Kerstlied zijn wij al niet veel beter ingelicht. Ook hier heerschen evenals op taalkundig gebied zeer uiteenloopende hypothesen. Met volstrekte zekerheid weten wij slechts, dat het Kerstfeest een van origine Latijnsch feest is, dat sedert de derde eeuw door alle kerken wordt gevierd. Een zekere abt, genaamd Leboeuf verkondigde in 1741 de meening, dat het Kerstlied zich een blijvende plaats in de Kerk had veroverd, nadat de volkstaal aan de albeheerschende macht van het Latijn een einde had gemaakt. Een feit dat in de 9de eeuw plaats vond. Hij beroept zich op een getuigenis van een kloosterlijk schrijver uit de 12de eeuw, Lambert prior van St. Vaast d'Arras, die in de twee volgende verzen vertelt, dat reeds voor zijn tijd de gewoonte bestond tijdens de Kerstnacht in schitterend verlichte kerken liederen te zingen ter eere van deze gelegenheid: Lumine multiplici noctis solutia praestant
Moreque Gallorum carmina nocte canant.
Toch gelooft Abt Leboeuf er aan te moeten toevoegen: ‘Ces Chants de noël, supposé qu'ils ressemblassent par leur mouvement à ceux que l'on connoît depuis deux ou trois cents ans, n'étoient pas dans le genre du chant grégorien appelé Plain-Chant, mais dans le genre que nous appelons aujourd'hui Musique, ou airs de Vaudeville’. Andere historici huldigen het inzicht, dat de mysteriespelen, deze door de clerici der middeleeuwen ingestelde gedeeltelijk religieuze, gedeeltelijk populaire ceremonieën, de ontstaansbodems zijn van het Kerstlied. Zij zien in dit lied Fransche bewerkingen van de in de mysteriespelen voorkomende Latijnsche gezangen. In het algemeen wordt dit niet waarschijnlijk | |
[pagina 428]
| |
geacht. Nochtans is de beroemde proseGa naar voetnoot1) uit het ‘Ezelsfeest’, genaamd ‘Orientis partibus’ een zeer zeldzaam specimen van een Kerstlied dateerend uit de periode van de 15de eeuw. Zeker is evenwel, dat de mysteriespelen een groote invloed geoefend hebben op de ontwikkeling van het Kerstlied. Men vindt dan ook sedert de 16e eeuw strofen in het Kerstlied die een frappante overeenkomst vertoonen met die van het mysteriespel. Niet slechts dat de namen van de verschillende optredende personen gelijkluidend zijn, het is zelfs geen zeldzaamheid wanneer scenes in hun geheel worden overgenomen. De laatste hypothese, die hier zal worden behandeld, is van Hellouin afkomstig. Volgens dezen musicoloog zou het Kerstlied zijn ontstaan uit de prose, een syllabische tekst onder de melisma'sGa naar voetnoot2) op de slotlettergreep van het Alleluia. Hellouin verklaart dit als volgt: In de Katholieke Liturgie, worden de zangen onderverdeeld in het Proprium- en het Ordinarium missae. Tijdens de 9de eeuw waren er in het Ordinarium nieuwe teksten ingelascht die zich regelden naar de prosodie, welke ‘prosen’ genoemd werden. Deze prosen, die door het volk gezongen werden, hadden tot doel het te herinneren aan het dogma en de zedenleer. Opmerkelijk is het dat het meerendeel hiervan gewijd was aan de heilige geboorte. De beroemdste van deze stukken is de in de middeleeuwen zeer geliefde Laetabundus. Gestimuleerd door de groote populariteit van deze in de vorm van Hymnen gedichte zangen werden zij vertaald en geparodieerd in de volkstaal. Een van hen is het ‘Kyrie, Le jour de Noël Naquit Emmanuel’, volgens Gastoué een ‘témoin curieux du temps où la liturgie admit des tropes en langue vulgaire’. Door deze manipulatie, zou volgens Hellouin het ontstaan van het Kerstlied een feit zijn geworden. Tevens voldeed dit | |
[pagina 429]
| |
type uit de aard der zaak aan de muzikale eisch, door Paus Pius X in diens Motu proprio opgesteld, in de sfeer van het Gregoriaansch gezang te blijven. Inderdaad is het wel zeker, dat de prosen een buitengewoon belangrijke rol op dit gebied hebben gespeeld. |
|