raken, en er zelf niet bij achteruit zou gaan, en of de moordenaars er geen bezwaar tegen zouden hebben’... Alleen wie aan deze eischen voldoet, kan worden toegelaten.
Het schijnt zoo redelijk. Wie zal ontkennen, dat, zuiver politiek gesproken, het vraagstuk zeer moeilijk is. Het is niet uit bedilzucht of wantrouwen in de goede bedoelingen van de regeering, of twijfel aan de zuiver menschelijke gevoelens van ieder van haar leden, dat het volk van Nederland zich door dit besluit niet bevredigd gevoelt. Het is niet uit overmatige weekhartigheid, dat velen blijven aandringen op een ruimer openstellen van de grenzen. Het is uit het fiere bewustzijn, dat hier een groote traditie te handhaven valt, een kostbaar cultuurgoed dat in onze verwilderde wereld moet worden gered. De waarde van kleine naties ligt juist hierin, dat zij, minder verblind dan de groote soms door voorbijgaande nationale passies, de echte goederen der menschheid kunnen hooghouden. Dit is een nationaal belang van hooger orde dan het onmiddellijk economische. Onze Eerste Minister heeft, bij de aanbeveling der nationale collecte, woorden gesproken die bewijzen dat ook hij de waarde der barmhartigheid erkent. Hij verliest evenwel het contact met wat in zeer breede massa's van ons volk leeft, wanneer hij politieke en economische factoren bij de houding der regeering zwaarder laat wegen dan de klemmende eischen van barmhartigheid jegens den naaste.
Maken wij gebrekkigen, zwakzinnigen, hopeloos zieken af, omdat, redelijkerwijs gesproken, zij zichzelf en anderen slechts tot last zijn en economisch tot niets nut? Immers neen! Laten wij, indien een hongersnood dreigt in overbevolkte gebieden, de menschen kalm verhongeren, omdat daardoor de oplossing van het bevolkingsvraagstuk wordt verlicht? Immers neen! Door dit volk van Nederland te verhinderen, zijn zuiversten aandrang van menschelijke ontferming te kunnen volgen, wordt aan onze Nederlandsche cultuur ernstige schade toegebracht.
Is dan de regeering niet verantwoordelijk voor het welzijn van eigen volk allereerst? Is zij niet verplicht aan de toekomst te denken? Zeker is zij dat, maar wanneer zij zich gedragen weet door een zoo breeden stroom van medegevoel met de lijdenden, is zij gerechtigd het risico te aanvaarden, dat een ruimere vluchtelingenpolitiek zou meebrengen. Wanneer het gaat om maatregelen voor het behoud van nationale onafhankelijkheid, aarzelt zij niet groote offers te vragen van het Nederlandsche volk. Hoe wijst zij dan de door dit volk zelf aan-