| |
| |
| |
Moreele en geestelijke herbewapening
Door R.F. Beerling
Sinds den wereldoorlog hebben er nu al zooveel heelmeesters aan het ziekbed van Europa gestaan, dat men zich bezorgd begint af te vragen of de patiënt niet wordt doodgecureerd. Het jonge idealisme van na 1918 zwoer in zijn nooit-meer-oorlog roes bij internationale verbroedering, die, voorzoover de practijk zich weerbarstig mocht toonen, door een stelsel van collectieve veiligheid (de goedwillende overmacht tegen de kwaadwillende minderheid) moest worden gewaarborgd. Nu zelfs de trouwste Volkenbondsaanhangers de onbruikbaarheid van een dergelijk systeem in de huidige omstandigheden hebben beaamd - men denke aan de verklaring van minister Patijn te Geneve - keert de internationale politiek naar oude, beproefde middelen en wegen terug. Neutraliteit, zelfstandigheid, bilaterale verdragen, assen, spillen en andere blokvormingen doen opgeld. De propaganda, onbeschroomder dan ooit, houdt de menschen wakker (of sust ze in slaap, al naar men wil) met ideologische injecties en het mag wel als een der grootste gevaren van dezen tijd worden beschouwd, dat ook de critisch afgestemde mensch door die steeds herhaalde woordbombardementen onder den voet geloopen wordt. De zwendel met woorden en begrippen, die in onze dagen op grooter en brutaler schaal bedreven wordt dan ooit tevoren, onttrekt in toenemende mate de werkelijkheid door een terminologisch rookgordijn aan het gezicht. ‘Communisme’, ‘fascisme’, ‘humanisme’, ‘democratie’, afgesleten door het ordinaire spraakgebruik, wekken geen beldere voorstellingen of klare gedachten, maar troebele gevoelens en primitieve reacties op. In de handen van hen, die de technische beïnvloedings-werktuigen beheerschen, wordt er in wonderlijk korten tijd een soort massale psyche verwekt, die zich voor de verwezenlijking van allerlei machtsdoeleinden willoos laat inzetten.
| |
| |
Zij, die zich door de magie van de leuze nog niet hebben laten vangen, zien met toenemende duidelijkheid in, dat de middelen, die na den oorlog zijn aangewend om een beteren internationalen toestand te krijgen, te kort geschoten zijn. Of liever: niet de middelen zelf, maar de werkelijkheid waarop ze moesten worden toegepast heeft aan de verwachtingen niet beantwoord. Men heeft haar - en dus de menschen - te hoog aangeslagen. Het gaat in de wereld van nu niet beter en beschaafder dan vroeger, maar wel doelbewuster en geraffineerder toe. Wil men nog van ‘Vooruitgang’ spreken, dan ziet men zich naar het domein van de techniek verwezen en is het te loochenen, dat deze techniek vooral ten kwade wordt aangewend? De afstand tusschen de normen der moraal en het niveau der kennis ter ééne en de werkelijkheid ter andere zijde lijkt grooter dan ooit.
Is ‘de menschheid’, waarover men eenige eeuwen lang met zooveel gemak gesproken heeft, nu zooiets onhandelbaars, dat er met geen mogelijkheid wat beters van te maken is dan het erbarmelijke beeld, dat zij heden vertoont? Is er niets te bedenken, dat met meer grond dan het vroeger beproefde het vertrouwen in een betere toekomst wettigt? Het schijnt een der duidelijkste lessen van de practijk der laatste jaren, dat er van overspannen idealisme niets dan bittere ontnuchtering te verwachten is. Het aardsche vredesrijk blijft wenken aan een gezichtseinder, die verder terugwijkt naarmate de mensch roekeloozer probeert het te grondvesten. Van verre mogelijkheid verbleekt het tot utopie of hersenschim; als zoodanig onderkend, wettigt het nog slechts cynisme in de sfeer van een handelen, dat het normatieve voor doelmatige illusie houdt. Wat is er, tusschen de twee uitersten van nihilisme en utopisme in, van een beweging als de moreele en geestelijke herbewapening te verwachten?
Zij komt blijkbaar uit Engeland, waar de ‘Times’ op 1 September een oproep van dertig parlementsleden publiceerde, die op ‘geestelijke herbewapening’ aandrongen. Het betrof hier blijkbaar hoofdzakelijk het belang van de democratie, welke mannen van karakter noodig had, bereid om de heerschappij van het recht in de wereld te vestigen. Een dag daarna hield de leider van de Oxfordbeweging, Dr. Frank Buchman
| |
| |
te Interlaken een rede in denzelfden geest en op 10 September publiceerde de ‘Times’ een adhaesiebetuiging van Lord Baldwin en 14 andere lords, waarin erop gewezen werd, dat de gevaarvolle crisis, die de wereld doormaakt, in haar diepsten grond een moreele crisis is, die dus ook slechts met moreele middelen kan worden bestreden. ‘De eisch van het oogenblik is moreele en geestelijke herbewapening. Een steeds toenemend aantal menschen, hier en in het buitenland, stelt zich deze herbewapening ten doel. Alle mannen en vrouwen van alle landen en van alle rassen worden geroepen om aan dit werk deel te nemen en zijn in staat te helpen. Als wij, met onze medemenschen overal ter wereld tezamen, alle wilskracht en vindingrijkheid, die wij thans aan de nationale verdediging moeten besteden, in dienst stelden van deze taak, dan zou de vrede van de wereld verzekerd zijn.’
Deze adhaesiebetuiging was voor een aantal vooraanstaande Nederlanders aanleiding, om de gedachte van de geestelijke en moreele herbewapening ook in ons land te gaan propageeren. Ook zij publiceerden een oproep, waarin het vertrouwen uitgesproken werd, dat Nederland zich aan deze taak zou zetten met Nederlandsche vastberadenheid en dat het haar zou voortzetten met Nederlandsche vasthoudendheid. Een bijzonder cachet kreeg dit manifest door het eenige dagen later verschijnende bericht, dat de Koningin er met instemming van kennis genomen had en enkele onderteekenaars ten paleize Soestdijk ontvangen zou. Enkele dagen later, na de politieke crisis, die door München voorloopig afgesloten werd, verscheen er een nadere oproep van het ‘eerste Nederlandsche elftal’, die aan de opvallende vaagheid van het eerste manifest althans eenigermate tegemoet kwam. Verklaard werd o.m., dat wij ons, als volk en als individu, moeten wapenen ‘met de eenvoudige eigenschappen van eerlijkheid en onzelfzuchtigheid’ en dat alleen op den grondslag der hoogere beginselen een doeltreffende, rechtvaardige en duurzame vrede te bereiken is.
Het is verwonderlijk om aan te zien, hoe snel het parool ‘geestelijke herbewapening’ zich door een deel van de wereld - het Westen van Europa voornamelijk - verspreidde. Snel, al te snel dreigt het gemeengoed en gemeenplaats te worden, dubbelzinnig en onbegrepen. Had een katholiek blad het, in
| |
| |
een commentaar op de behandeling van de Tariefmachtigingswet in de Tweede Kamer, niet aanstonds over ‘dezen tijd van geestelijke herbewapening’ en smeedde Hitler de kersversche leuze niet direct in een demagogisch wapen om door in een rede den eisch te stellen, dat de materieele ontwapening door een geestelijke moest worden voorafgegaan? De wereld heeft er allerminst behoefte aan, met nog eens een slagzin te worden verrijkt; het is integendeel een dringende eisch, dat de Augiasstal der phraseologie eens met critische bezems wordt gekeerd. In dit verband nu moet worden opgemerkt, dat zij, die de beweging voor geestelijke herbewapening met hun gezaghebbende namen dekken, althans in ons land, tot dusver in gebreke gebleven zijn, hun bedoelingen voor misverstand te behoeden. In hun formuleeringen treft een vaagheid, die misschien niet onopzettelijk is, maar het gevaar van verkeerde gevolgtrekkingen in de hand werkt. Om zooveel mogelijk menschen te bereiken - ook de Engelsche adhaesiebetuiging spreekt boudweg van ‘alle mannen en vrouwen van alle landen en van alle rassen’ - heeft men hun individueele en nationale verschillen zooveel mogelijk ontzien en onze landgenooten zijn daarin nog een stapje verder gegaan dan Baldwin en de zijnen. Hun verwijzing naar Gods levenden geest, op zichzelf al eenigszins elastisch, werd door prof. Aalberse c.s. niet opgenomen en nader uitgewerkt, maar losgelaten ten gunste van een zoo mogelijk nog voorzichtiger, nog neutraler en angstvalliger omschrijving, die ten slotte den flauwen nasmaak achterlaat van een weinig sterk omlijnd, compromis-achtig humanisme. Na hun tweede manifest van 10 October hebben de vooraanstaande Nederlanders niets meer van zich laten hooren en zich ertoe bepaald in besloten kring hun bedoelingen nader uiteen te zetten, omdat uit talrijke brieven gebleken was, ‘dat de diepere gevoelens, die hen tot het publiceeren van hun oproep bewogen hadden, niet begrepen
waren’. Kan dat niet meer aan de samenstellers dan aan de lezers der oproepen gelegen hebben? Hebben de initiatiefnemers hun taak wel goed begrepen door hun verantwoordelijkheid te beperken tot een zekere dosis edel bedoelde rhetoriek? Mag men de menschen, na hen tot een zoo groote taak te hebben aangespoord, maar direct loslaten in blind vertrouwen op de uitwerking van het woord? Niemand zal van de
| |
| |
geestelijke herbewapenaars eischen, dat zij een vereeniging stichten of met speldjes gaan loopen, maar wie op een revolutie - een innerlijke revolutie nog wel - aanstuurt, moet de leiding aandurven en niet terugtreden na het eerste alarm geblazen te hebben.
In abstracto is er op de redeneering van de ‘elfmannen’ niets aan te merken. Indien er geen onbaatzuchtigheid en geen liefde is, dan is ook een ware vrede tusschen de volken niet mogelijk. Wil men hiertoe komen, dan is een moreele en geestelijke ommekeer in de naties noodzakelijk. En aangezien de naties uit individuen bestaan, kan dat eerst bereikt worden, wanneer ieder afzondelijk daartoe bereid is. Iedereen zal geheel op zichzelf moeten beginnen met het in toepassing brengen van de in de manifesten genoemde deugden, om deze daarna uit te dragen in eigen kring. Zoo zullen zich kleine, maar steeds grooter wordende kernen goedgezinde, eerlijke, liefdevolle, onbaatzuchtige menschen vormen, die, als het ware van onder op, den geest der wereld zullen veranderen en verbeteren. Gedachtig aan het woord van Paulus: ‘Doet aan de geheele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels’, zullen de geestelijk herbewapenden zoo langzamerhand een aanzienlijke slagorde in de samenleving gaan vormen om haar met ‘het borstwapen der gerechtigheid, het schild des geloofs en het zwaard des geestes’ van binnen uit te veranderen.
Dit laatste zou beteekenen, dat de mensch zich in religieuzen zin vernieuwt. Dat zullen de Nederlandsche geestelijke herbewapenaars ook wel bedoelen, maar zij aarzelen het uit te spreken. Zij hebben het wijselijk over een (niet nader gekarakteriseerde) moreele crisis, waarvan zij veronderstellen, dat zij door den mensch uit eigen kracht kan worden opgelost. Daar kan dan zelfs de atheïst vrede mee hebben. Er wordt van den enkeling verwacht, dat hij bij zichzelf beginnen zal. Maar het is voor den enkeling in de huidige samenleving al bijna een levenstaak aan zichzelf toe te komen, zichzelf waarlijk te ontdekken en in den greep te krijgen; zelfbezinning temidden van een drukkend collectivum beteekent moeizame ontsluiting van vreemd geworden werkelijkheid. Er heeft zich in de samenleving nog nooit een renovatie voltrokken
| |
| |
zonder richtsnoer, prediking, voorbeeld, programma. De vooraanstaande Nederlanders noemden hun manifesten bij monde van hun woordvoerder een stoot in de goede richting, ‘die opgevangen moet worden en als een sneeuwbal aan het rollen moet komen’. Maar, aan zichzelf overgelaten, kan een sneeuwbal zich tot een lawine ontwikkelen, die onheil in plaats van redding brengt. De leden van het ‘eerste Nederlandsche elftal’ hebben een volkomen irreëele opstelling gekozen en, in plaats van binnen de krijtlijnen te blijven, direct na den aftrap het veld verlaten. Zij vertrouwen, dat men de regels van het spel wel begrijpen zal. En toonen zich verwonderd, dat er op de tribunes verwarring is ontstaan...
Er is een zeker soort idealisme, dat men tegen zichzelf in bescherming moet nemen. Het dreigt in heilige onnoozelheid slachtoffer te worden van de ‘omleidingen des duivels’, die immer graag te gast is waar de argeloosheid zegeviert. Er is geen enkele reden, het oprechte en brandende idealisme, dat de moreele herbewapenaars bezielt, te kleineeren. Het is een lichtstraal in deze barre wereld van bedreiging en geweld. Maar deze lichtstraal kan hen, die hem uitzenden, met verblinding slaan, indien zij zich niet goed realiseeren, wat er in deze betrekkelijke wereld wel en niet mogelijk is. Ook verantwoordelijke staatslieden laten zich zoo gemakkelijk meevoeren in een stemming van oogenblikkelijk optimisme. Verkondigde Chamberlain niet in het Lagerhuis, dat, al was er met den bovenbouw nog niet begonnen, de grondslagen van het paradijs op aarde te München toch waren gelegd? Het eerste werk na de fundamenten is dan blijkbaar de verdrijving der Joden uit het nieuwe Eden geweest...
Niemand met werkelijkheidszin zal durven beweren, dat de vrede voor goed gered zou zijn als iedereen maar Esperanto sprak, al zou veel noodeloos misverstand daardoor vervallen. Geestelijke en moreele herbewapening nu is als taak oneindig veel zwaarder dan de toeëigening van een aantal grammaticale regels. Het beteekent een ‘ombouw’, een radicale zelfherziening van den mensch, die hem moeilijker zal vallen naarmate de maatschappij opzettelijker en dwingender aandeel neemt in de vorming en beheersching van zijn bewustzijn. Tegenover het niets ontziende radicalisme, waarmee de moderne propaganda
| |
| |
den mensch aan de ketenen van een exclusieve wereldbeschouwing smeedt zal het simplistisch geloof in den spontanen uitgroei van massale tegenbewegingen weinig baten. Wie als Christen het eenige afdoende middel tegen de wereldontreddering in moreele en geestelijke herbewapening ziet, mag de verantwoordelijkheid niet uit den weg gaan door het bij een proclamatie en een select onder onsje te laten. Hij moet midden in de samenleving leidend en handelend en niet slechts orakelend voorgaan.
Het kwaad heeft in de moderne wereld demonische vormen aangenomen. Met ontwapenende goedheid, reinheid en onbaatzuchtigheid laat het zich niet verdrijven, het krijgt slechts gemakkelijker spel. Er moeten strijdbare tegenkrachten tegenover worden gesteld en werd het parool van den graaf van Athlone, dat men zich moet afkeeren van het beoordeelen van anderen en hun systemen, in de kringen der geestelijke herbewapenaars voetstoots aanvaard, dan zouden de booze machten de wereld in onbestreden bezit hebben, voordat dit in zichzelf edele beginsel in de menschelijke zielen goed wortel had kunnen schieten. Een utopisch menschbeeld is geen deugdelijk wapen in de conflicten onzer zondige wereld, waarbinnen de slechtheid haar plaats altijd zal behouden.
Waarop hier gewezen werd zijn vragen van practijk, doorvoering, organisatie, vragen waarop de beweging voor geestelijke en moreele herbewapening zich nadrukkelijk zal moeten bezinnen op gevaar af, in rhetoriek en abstractie te verzanden. Voor een beweging, die ‘alle menschen en alle rassen’ omvatten wil, is zulks toch wel een eerste eisch. Haar principe, dat de mensch thans allereerst op zichzelf aangewezen is, sluit innig aan bij de geestelijke situatie, waarin deze mensch zich heden ten dage bevindt. Maar is dit ‘zichzelf vinden’ en dit ‘zichzelf herbouwen’ iets zóó vanzelfsprekends, ondubbelzinnigs en bereikbaars, dat men het zonder meer als resultaat van individueelen ‘goodwill’ in uitzicht mag stellen?
|
|