Het Kouter. Jaargang 3
(1938)– [tijdschrift] Kouter, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
Het vraagstuk van de reorganisatie der Ned. Herv. Kerk
| |
[pagina 242]
| |
Langzamerhand kreeg zij echter, althans voor een deel, een ander karakter. Het is niet mogelijk en ook niet noodig hier de geheele ontwikkeling te teekenen, als gevolg waarvan een reorganisatie-streven ontstond, dat niet meer verbonden was met de oude, confessioneele tendenzen maar alleen ten doel had aan de kerk een vorm te geven, die meer dan de huidige met haar karakter overeenstemt. Vooral op den invloed van Hoedemaker, die merkwaardige, ingewikkelde figuur: zelf confessioneel en toch met zulke wijde, apostolische perspectieven, van den ethischen hoogleeraar Gunning, en in later jaren van de oecumenische beweging, zal hierbij gelet moeten worden. Dat nieuwe reorganisatie-streven nu was niet het eenige en zelfs niet het voornaamste motief, maar dan toch één der motieven, die geleid hebben tot het ontstaan der Vereeniging ‘Kerkopbouw’ in 1930. Hier kwam in eendrachtige samenwerking van ethischen en vrijzinnigen een reorganisatie-ontwerp tot stand van een geheel nieuw type. Een treffend evenwicht viel in dit ontwerp op te merken. Eenerzijds was er een zekere, uiterst voorzichtig geconstrueerde leertucht, die duidelijk maakte, dat men geen leervrijheid zonder meer wenschte, welke immers in een christelijke kerk niet aanvaardbaar is. Anderzijds toonde het instituut van de huis- of hulpgemeente, dat men waarlijk niet bedoelde de kerk te maken tot een coterie van lieden, die het in alles met elkander eens zijn. Dit ontwerp werd echter door de Synode in 1935 verworpen. Nadat in besprekingen tusschen ‘Kerkopbouw’ en het meer rechts staande ‘Kerkherstel’ een voorloopige overeenstemming bereikt was, benoemde de Synode een gemengde Commissie, die voor het thans aanhangig ontwerp aansprakelijk is. In dit ontwerp nu is de reorganisatie-beweging weer goeddeels op haar origine teruggevallen. De in een geschiedenis van vele decenniën langzamerhand behaalde winst: een reorganisatie-streven los van de tendenz tot uitbannen van andersdenkenden, is hier vrijwel geheel verloren gegaan. Men is teruggekeerd tot het oorspronkelijk type. Er ligt zeker ook in dit ontwerp veel goeds. Maar daartegenover staan zóó ernstige bezwaren, dat het onmogelijk moet heeten terwille van dat goede deze gevaren te riskeeren. Hier wordt de leertucht in het middelpunt geplaatst en in handen gesteld van de daartoe geheel onbevoegde classicale vergaderingen. Hier wordt aan de | |
[pagina 243]
| |
belijdenisgeschriften der 16de en 17de eeuw een positie gegeven, welke weliswaar in zichzelve niet geheel duidelijk is, maar toch aan hen, die dit bedoelen, genoegzame gelegenheid biedt deze geschriften bij komende leertucht-procedures normatief te stellen. Hier wordt ten aanzien van de verhouding tot plaatselijke minderheden een regeling getroffen, die niet de bedoeling heeft aan afwijkende groepen werkelijk tegemoet te komen, maar die veeleer ten koste van hen de eenheid der kerk wil handhaven. Ten grondslag aan het geheele ontwerp ligt een verwarring van het belijden van Jezus Christus als Heer en Hoofd der Kerk met het aanvaarden van bepaalde belijdenisgeschriften, waarin dit belijden een meer theologische omschrijving heeft gevonden: de typisch-confessioneele dwaling derhalve. Het confessioneele karakter van het voorgestelde blijkt trouwens reeds voldoende uit de vurige propaganda, die van confessioneele zijde voor het ontwerp is gevoerd. Men staat ten aanzien van een deel der ontwerpers voor het raadsel, hoe het mogelijk geweest is, dat zij aan zulk een voorstel hun zegen hebben gegeven en het tegen de ingebrachte bezwaren zijn blijven verdedigen. Dat de neiging tot uitbannen hun vreemd is, staat vast. Bij de verdediging hebben sommigen onder hen zich bediend van zuiver confessioneele argumenten, waarvan zij voorshands echter weigeren de consequenties te aanvaarden. Dat deze consequenties door vele anderen in de praktijk wèl getrokken zullen worden, staat evenzeer vast. Het gaat bij dit alles inzonderheid om de positie der vrijzinnigen in de Hervormde Kerk. Men kan het verzet en zelfs de verontwaardiging, die door verschillende vormen van vrijzinnige theologie gewekt worden, volkomen begrijpen en billijken, zonder te meenen, dat uitbanning der vrijzinnigen daarom de aangewezen weg zou zijn. Ik herinner aan de uitspraak van Prof. Obbink: ‘Toen de Kerk in de 17de eeuw onvoorwaardelijke onderteekening der drie Formulieren van Eenigheid eischte, werd zij nochtans in meerderheid remonstrantsch. Toen de modernen het bekende “in geest en hoofdzaak” bij de belijdenis-vragen invoegden, werd zij evenwel in meerderheid rechtzinnig.’ Deze uitspraak is door de kritiek van Prof. GerretsonGa naar voetnoot1) zeker niet weerlegd. In het onderhavig ontwerp | |
[pagina 244]
| |
openbaart zich een tendenz tot ordening en gelijkschakeling, die volkomen in overeenstemming is met den geest des tijds en reeds daardoor bij velen sympathie vindt. Het is zaak daartegenover een meer geestelijke beschouwing vast te houden.Ga naar voetnoot1) In de aan den kop van dit artikel vermelde brochures kan men de bezwaren vinden, die van vrijzinnige en van ethische zijde tegen het ontwerp zijn aangevoerd. Beide geschriften keeren zich tegen deze reorganisatie, niet tegen reorganisatie in het algemeen. De winst, waarvan ik boven sprak, tracht men hier dus vast te houden. Prof. Brouwer tracht in zijn boekje trouwens nog meer vast te houden: door ingrijpende amendeering poogt hij het voorgestelde aannemelijk te maken. Tot deze tegemoetkomende houding achtte Prof. Brouwer zich als Voorzitter van ‘Kerkopbouw’ verplicht. De ontvangst, welke zijn voorstellen bij de verdedigers van het ontwerp hebben gevonden, en zijn verdere ervaringen deden hem sedert echter van standpunt veranderen: hij heeft thans verklaard tot de ‘tegenstanders zonder meer’ te behooren.Ga naar voetnoot2) Intusschen hebben de classicale vergaderingen zich reeds in meerderheid tegen het ontwerp uitgesproken. Dit geeft goede hoop voor de komende beslissing der Synode. In het bovenstaande zweeg ik opzettelijk van de kleine kanten van den strijd. Het besprokene is trouwens reeds toereikend om het nog weer eens voor de zooveelste maal begrijpelijk te maken, dat niet weinigen altijd opnieuw de neiging vertoonen, zich teleurgesteld en geërgerd uit het kerkelijk leven terug te trekken. Toch is dit een ongeoorloofde houding. Wie christelijk geloof zegt, zegt daarmee noodzakelijk ook kerk als gemeenschap der geloovigen. En wie dit laatste zegt, zegt tegelijk ook kerk als aardsche organisatie. Het is plicht van ieder geloovige de daarmee gegeven moeilijkheden niet uit den weg te loopen maar veeleer tot een gezonde oplossing dier moeilijkheden naar vermogen mede te werken. |
|