| |
| |
| |
Enige hoofdstukken uit een bewerking van het boek Job
Door Andreas Glotzbach
Hoofdstuk 38. (Schema: Hoofdst. 40:2-19, 42-3a; 39:38; 42:4; 40:20-28; 41:1-2.)
2.[regelnummer]
Kom, Job, sta sterk nu! wees een mèns, een man!
Ik zal u vragen - gij moogt antwoord geven:
3.[regelnummer]
Wilt ge Mijn recht te niet doen? Mij, het Leven
verdoèmen, dat gij zijt rechtvaardig dan?
4.[regelnummer]
Hebt gij de kracht, de macht van Mij, uw God?
Kan ook uw stem als Mijn stem daavren, dondren?
5.[regelnummer]
Doe dan eens, Job, de hoge Levenswondren,
volvoer de majesteit van Mijn gebod:
6.[regelnummer]
En stort uw woede eens uit in wilde stromen,
werp neer met èèn slag niets ontziende kracht
van hen die trots, hoogmoedig boven komen:
7.[regelnummer]
verneder hen, buig neer het vals geslacht
dat, eigenwijs, komt eigendommlijk schettren -
ga er op los en maak hen tam en klein,
doe met uw macht hun vuistenkracht verplettren
8.[regelnummer]
tot zij geborgen in èen groot graf zijn
en in de donkre grond langzaam verettren.
9.[regelnummer]
Dan zal Ik loven ook en prijzen u
omdat ge u hebt bevrijd met eigen krachten
10.[regelnummer]
en zonder Mij - welaan, Job, zie dan nu
wat Ik ook schiep met u: de monstermachten -
zij eten, als een koe, wat groen verrees
11.[regelnummer]
op 't vruchtbaar land! Zie, die gespierde lenden,
die sterk-gepeesde leden: berg van vlees
vol krachtig merg - als zich zijn lijf gaat wenden,
12.[regelnummer]
als hij zich òpricht om zijn prooi te grijpen
en rekt zich uit, dan rijst zijn lichaam als
13.[regelnummer]
een brede beuk - zijn poten: stalen pijpen!
zijn schonken: als een pantserwagen-wals!
14.[regelnummer]
Hij is een hoofdstuk in de schepping Gods:
Ik heb dit monster naar Mijn wil geschapen!
| |
| |
Ik heb hem aangegord zijn stalen wapen!
Ik gaf hem in zijn klauwen puntige knots!
15.[regelnummer]
Want hij krijgt spijs uit streken waar de ruwe,
de wilde dieren drommen door het land;
16.[regelnummer]
hij loert en ligt het liefst in schaduwen,
verschuilt zich graag in slijk en modderzand.
17.[regelnummer]
De bomen dekken hem met schaduwschimmen,
rijen van ruwe groei omringen hem;
18.[regelnummer]
al zwelt de zee, al gaat de weerstand klimmen,
19.[regelnummer]
hij vlucht niet, vreest niet - vangt hem met een klem!
boeit, bindt hem vast met strikken, stalen koorden!
Is er èèn mens, die dit beest temmen kan?!
42:3a.[regelnummer]
Wie is hij die met vloed van dwaze woorden
verdonkren komt Mijn wijs en eeuwig Plan?
Job
39:38.[regelnummer]
‘Ik antwoord niet... èenmaal heb ik gesproken,
maar waag dit niet weer voor de tweede maal!’
42:4.[regelnummer]
Hoor, Job, en Ik zal spreken; Ik herhaal
mijn vragen nu, dat licht u zij ontstoken!
20.[regelnummer]
Verschalkt ge met een haak het Monsterbeest?
Kunt ge in zijn tong een snoer, een angel drukken?
21.[regelnummer]
Kunt ge het dwingen zich voor u te bukken?
Breekt ge met haak zijn kakenkracht aan stukken?
22.[regelnummer]
Hij die voor niets, voor niemand is bevreesd,
zal hij ù om genade en meelij smeken?
Meent ge nu heus, dat gìj hem overwint?
Zal hij met u veel zoete woordjes spreken?
23.[regelnummer]
Meent ge dat hij zijn macht met u verbindt,
dat hij voor goed u dient, u niet zal hindren?
24.[regelnummer]
Speelt ge met hem als men met hondjes doet?
Legt ge hem vast aan touwtjes voor uw kindren?
25.[regelnummer]
Snijden de slagers hem in moten bloed
om pond bij pond hem andren te verkopen?
26.[regelnummer]
Kunt ge met scherp staal boren door zijn huid,
zijn schedel scheuren waar 't hardst mes op stuit?
27.[regelnummer]
Grijp hem - denk aan de strijd die u zal slopen -
28.[regelnummer]
en doe 't niet weer! ja, falen zal elk hopen
dat men hem duwt in staat van onmacht neer.
| |
| |
1.[regelnummer]
Zo overmoedig koen kan niemand wezen
dat hij hem prikkelt, opwekt tot verweer! -
Maar wie is er, die niet Mijn macht zal vrezen?
2.[regelnummer]
Die voor Mij stand houdt? Wie was er aleer
Ik was, Ik die het Al bezit, regeer
over al wat in 't zonlicht staat gerezen?
| |
Hfdst. 39. (Schema: Hfdst. 41:3-25; 42:2-3b; 5-6.)
3.[regelnummer]
Verzwijgen zal Ik niet hoe machtig-groot
zijn lichaam is, hoe wel gevoegd zijn leden.
4.[regelnummer]
Wie licht zijn kleed op? legt zijn wezen bloot?
Wie durft het aan, te breidelen zijn brede
5.[regelnummer]
dubbel-getande bek, dat hij zijn muil
star openspalkt? schrik ligt rondom zijn tanden,
doodsangst, terreur - hoor 't jammerend gehuil
van 't weerloos kind - het klinkt door alle landen!
6.[regelnummer]
Zijn schubben zijn vast als een pantserplaat,
sterk saamgevoegd en hecht aaneengesloten,
7.[regelnummer]
zo eng gesmeed, om heel zijn lijf gegoten
dat er geen spleet is waar de wind door gaat.
8.[regelnummer]
Zij kleven aan elkaar, geplakt als klitten,
voegen zich saam en vormen èen geheel:
Zo onverbreeklijk vast die samenzitten
dat niet daarvan te scheiden is èèn deel.
9.[regelnummer]
Zijn ademblazen laat een lichtgloed glanzen;
zijn ogen flikkren met een rosse gloed -
10.[regelnummer]
vuur spuwt zijn muil - spattende vonken dansen -
11.[regelnummer]
hij ademt-uit een wolk van rook en roet
zoals uit ovens bij het smelten, smeden.
12.[regelnummer]
Zijn adem is zo heet dat het in brand
de kolen zet - in brand het bloeiend land!
13.[regelnummer]
vlammen braakt hij; oerkrachtig is zijn brede
gespierde nek - angst gaat er van hem uit,
14.[regelnummer]
vrees voor zijn logge vleesklomp samenklevend
met vette kwabben onbeweeglijk levend,
en niet ontroerd door de angstschreeuw van zijn buit.
15.[regelnummer]
Zijn hart is vast, is star, is sterk als stenen:
het wankelt niet als 't maalt het zaad tot gruis;
16.[regelnummer]
richt hij zich op, dan hoort men klagen, wenen,
| |
| |
weerloos van schrik staan mannen vroom en struis!
wanneer hij losbreekt is de rust verdwenen!
17.[regelnummer]
Weerstaat men hem met kracht van wapenstaal,
het raakt hem niet - hij wordt niet overwonnen
door bajonet, mortieren en kanonnen
of pantserwagens - 't gas brandt hèm niet kaal,
wel 't bloeiend land en 't weerloos lijf der kindren! -
18.[regelnummer]
voor hèm is 't ijzer zacht en broos als was,
het staal, het pantser: rottend hout en glas!
19.[regelnummer]
Geen puntgeweer verjaagt hem, kan vermindren
zijn schonkenkracht; de weggeworpen bom,
20.[regelnummer]
granaten neergeslingerd uit machines,
hij spot er mee - hij lacht er even om -
doet of er niets gebeurt, of niets te zien is!
21.[regelnummer]
Hij sleept zich voort op buik vol scherpe scherven
waarmee hij 't slijk platdrukt als met een wals;
22.[regelnummer]
waar hij zich neerstort schuimt en kookt het als
de zee bij storm, als water bij het verven;
23.[regelnummer]
en waar hij gaat laat hij zijn sporen na:
grijs-grauwe sintels, zee van bloed en tranen,
24.[regelnummer]
en waar hij komt op aard zijn doortocht banen
moet alles wijken - hij kent geen gena,
geen angst, geen vrees, want niets is er op aarde
25.[regelnummer]
aan hem gelijk: laag neerziend in zijn kracht
op wat hoog leeft, is hij de hoogste waarde:
een koning over elk trots roofgeslacht!
Job
2.[regelnummer]
Nu weet ik, God, dat Gij zijt de eeuwige orde,
het Leven-zelf, almachtig in uw staat;
Gij zijt de Geest, èen in uw wil en daad,
en wat Gij wilt kan niet verijdeld worden!
3b.[regelnummer]
Daarom beken ik: wat ik niet verstond,
dingen te hoog, te diep voor mij verdoken,
wat ik niet wist daàrvan heb ik gesproken -
ik had uw Naam gehoord uit mensenmond:
5.[regelnummer]
Maar nu ziè ik U, God, klaar met mijn ogen;
Gij kwaamt tot mij, rukte de blinddoek af -
6.[regelnummer]
daarom herroep ik en, het hoofd gebogen,
beken ik schuld en draag uw last, uw straf.
|
|