Aurelius Augustinus, Over den waren godsdienst, vertaald door Gerard Wijdeveld. Amsterdam, De Spieghel, 1937. Ing. f 2.90, geb. f 3.90.
Het geschrift dat in Hollandse vertaling ons wordt voorgezet, neemt in de rij van de werken van Augustinus een merkwaardige plaats in. Men weet, hoezeer verscheiden geestelijke invloeden op den groten bekeerling hebben ingewerkt, hoeveel moeite en denkkracht het hem heeft gekost eer hij tot een enigszins bevredigende klaarheid omtrent de Christelijke voorstellingswereld en geloofsleer kwam - hij had dan ook, sedert Cicero's Hortensius hem tot dieper nadenken had gedwongen, wel héél tegenstrijdige voorstellingen en gedachten tot eenheid te ordenen. Nu schrijft hij dan, enkele jaren na zijn bekering, dit tractaat, ‘De vera religione’, daarmee een belofte aan zijn beschermheer sedert zijn eerste studiejaren vervullend - welke beschermer nog steeds geen Christen was geworden.
Het geschrift bevat niet een korte Christelijke geloofsleer, maar eerder een pleidooi voor de superioriteit van het Christendom te midden der andere (in het Hellenisme levende) godsdiensten. Gezien uit de gezichtshoek van Augustinus' levensloop is het een uiterst merkwaardig tractaat: de afrekening vooral met het Neo-Platonisme, waarvan nog al een en ander in des kerkvaders geloofsvoorstellingen nawerkt, is heel belangrijk. Maar de eigenlijke Augustinus heeft men hier toch nog niet (ik denk met name aan zijn leer over de onvrije wil), en in zoverre mag dit boek dus niet als karakteristiek gelden.
Overigens vraag ik mij af: boeit de verhandeling ons nog om haar zelfs wil, dus niet uit een oogpunt van historische belangstelling? raken de hier behandelde problemen ook nog onze religieuze problematiek? Ik beken eerlijk: de lectuur van ettelijke bladzijden zegt mij, uit dit gezichtspunt gezien, niets. Ligt dat aan ons, en zullen b.v. Roomse Christenen het nog volop kunnen genieten en waarderen?
De uitgever stak het boek in een royaal gewaad.
W.B.