| |
| |
| |
Enige hoofdstukken uit een bewerking van het boek Job
Door Andreas Glotzbach
Hoofdstuk 36 (Schema: Hoofdst. 38:2-15; 33, 32, 31, 34, 37, 38, 28, 25, 26, 27, 35, 29, 30, 22, 23; 16-18; 24, 19, 20, 21, 36.)
Job hoort Gods stem in de storm:
2.[regelnummer]
Wie is hij, die met dwaze, holle woorden
verdonkren komt Mijn wijs en eeuwig Plan?
3.[regelnummer]
Hoor nu, o Job, sta sterk en wees een man,
versterk uw geest - Ik, die uw aanklacht hoorde,
Ik zal u vragen, kunt ge, antwoord dan!
4.[regelnummer]
Waar waart ge toen Ik schiep met licht de aarde?
Geef het te kennen als ge zo wijs zijt.
5.[regelnummer]
Wie heeft gesteld de weerld in ruimte en tijd,
haar maat bepaald? - uw wijsheid heeft toch waarde!
6.[regelnummer]
welnu dan, zeg op welke kracht en wet
de wereld rust, dat zij, zonder te wanklen
toch wentlen blijft in wervelvaart door het
7.[regelnummer]
maatloos heelal, waar zonnen glans doen spranklen,
waar sterren blinken, stralend zonder smet?
8.[regelnummer]
Wie heeft het water in zijn kracht bedwongen
toen het lòsbrak uit duistre wereldschoot
9.[regelnummer]
en woedend had het bloeiend land besprongen,
en 't donker zwerk het als een kleed omsloot;
10.[regelnummer]
toen Ik het stelde paal en perk met rotsen,
met duin en dam van steile klippen-kust:
11.[regelnummer]
Tot hiertoe en niet verder zult ge klotsen!
Hier vloeit uw trotse branding uit tot rust!?
12.[regelnummer]
Hebt gij, zo lang ge leeft, verwekt de morgen?
de dageraad doen blozen met blank licht,
13.[regelnummer]
dat heersend sta de dag op aard gericht
verdrijvend donkre drift in nacht verborgen;
| |
| |
14.[regelnummer]
dat de aarde wordt gevormd als kneedbaar was
en in het licht de dingen staan ontloken,
15.[regelnummer]
en 't walmend vuur van 't vals en goddloos ras
wordt uitgeblust, hun hoogmoed wordt gebroken!?
33.[regelnummer]
Weet gij waarop berust de orde in 't heelal?
Kent gij de werking, invloed van zijn wetten?
32.[regelnummer]
Leidt gij de weerlden, zonnen zonder tal?
Stuwt gij hen tijdig voort om te beletten
dat zij àfstorten in hun laatste val?
31.[regelnummer]
Bindt gij tesaam de sterren tot hun beelden,
hun samenhang en onderlinge stand? -
34.[regelnummer]
Is 't door ùw wil, dat zich de wolken deelden
tot regen neerruist op het dor, droog land?
37.[regelnummer]
Wie telt de wolken, die op winden zweven?
Wie opende hun zware, zwangre schoot
38.[regelnummer]
wanneer de regen 't mulle zand begoot
en 't hardt tot klei, en kluiten samenkleven?
28.[regelnummer]
Wie geeft de regen? Heeft hem èen verwekt?
Wie baart de droppen van de dauw ten morgen?
25.[regelnummer]
Wanneer een stortbui over de aarde trekt
bliksmend en dondrend, door wiens goede zorgen
richt zich de loop van 't stromend water heen
26.[regelnummer]
opdat zal vallen ook de schat van regen
waar niemand woont, waar 't land ligt woest alleen,
27.[regelnummer]
en ook dit land verzadigd wordt met zegen
en 't gras ontspruit uit dorre grond en steen?
35.[regelnummer]
Laat gij de bliksems flitsen uit de wolken
dat zij voor u op aarde zijn te zien?
29.[regelnummer]
De rijp, het ijs dat dekt de waterkolken,
weet gij door wie dit is gebaard misschien?
30.[regelnummer]
als het de waatren doet tot steen verharden,
de stromen stremt wier vlak verstijft en stolt.
22.[regelnummer]
Maakt gij de sneeuw? Vormt gij in wolkenflarden
de hagelkorrel die op aarde rolt?
23.[regelnummer]
waarmee Ik sla het volk, dat in verwarde
benauwde tijd in oorlogsroes voortholt?
16.[regelnummer]
Vondt gij de bron waaruit de zee komt stromen?
Hebt gij uw voet in de afgronden gezet?
| |
| |
17.[regelnummer]
Zijt gij de dood ooit levend doorgekomen?
Ontkomen aan het lot, de stervenswet?
18.[regelnummer]
Omvangt ge met èen blik der aarde palen?
Geef het te kennen als ge 't overziet!
24.[regelnummer]
Ziet gij de zon nog na het onderdalen?
Ziet gij de wind die deunt een snerpend lied?
19.[regelnummer]
Gaat gij de baan waarlangs de weerlden kringen,
de baan der zonnen, sterren zonder tal
in 't vlot verloop van opgang, nederval,
20.[regelnummer]
die dag en nacht schept in hun wisselingen;
dat gij bepaalt de weerstand in 't heelal
die elke kracht in 't groots verband kan dwingen?
21.[regelnummer]
Gij wèet het, Job, want toen Ik schiep de zon
en 't licht liet blinken, werd ook gij geboren -
onpeilbaar is der eeuwen levensbron
waaruit uw ziel ontluikt als 't zaad uit voren -
36.[regelnummer]
Wie liet in u de stem der wijsheid horen,
dat blinde zin tot inzicht komen kon?
| |
Hoofdstuk 37 (Schema: Hoofdst. 39:1-33; 35, 37.)
1.[regelnummer]
Jaagt gij voor 't roofdier op zijn buit en prooi?
Stilt gij zijn honger? Laat gìj het verschalken
2.[regelnummer]
weerloze buit, de vogel in de kooi?
3.[regelnummer]
Wie voedt de kraaien als zij 's winters zwalken
met angstig krassen door de lucht lood-grijs,
op zoek naar voedsel, door de nood gedwongen?
Wie geeft die dieren tijdig drank en spijs
opdat zij voeden op het nest hun jongen?
4.[regelnummer]
Zijt gij erbij als heimlijk in hun hol
de dieren hijgen en hun welpen werpen?
5.[regelnummer]
Telt gij de maanden die zij maken vol?
Weet gij het uur dat hen doorpriemt de scherpe
6.[regelnummer]
pijn van hun nood en zij, het lijf gekromd,
ter wereld brengen hun getal van jongen
die door hun buik zich zelf naar buiten wrongen,
en aan hun wee, hun smart een einde komt?
7.[regelnummer]
Hun jongen groeien op en worden kloeke,
gezonde beesten, lenig slank en vlug,
| |
| |
totdat zij zelf hun voedsel kunnen zoeken,
dan gaan ze weg en komen niet terug.
8.[regelnummer]
Wie gaf het vrije veld aan al de dieren
die zonder banden leven in het wild?
9.[regelnummer]
bevolkend bossen, bergen, zee, rivieren
10.[regelnummer]
waar zij hun feest van levensvreugden vieren
ver van de plaats waar stem des drijvers gilt...
11.[regelnummer]
Zij speuren naar hun spijs in bosch en weiden
en voeden zich met planten en jong groen. -
12.[regelnummer]
Kunt ge aan uw hand de ree gedwee meeleiden?
Kunt gij haar dwingen werk voor u te doen?
13.[regelnummer]
De bokken die op sterke poten jagen
het trots gewei stotend in vijands borst,
kunt gij hen binden, lasten laten dragen
als een tam dier dat stil het werkjuk torst?
14.[regelnummer]
Zult ge vertrouwen op de schoft der dieren
en laat hen doen het werk alleen op 't land?
15.[regelnummer]
Vertrouwt ge erop dat slechts met kracht van spieren
de vrucht van wat ge zaaidet, maaidet blijft in stand?
16.[regelnummer]
Zie, vrolijk klapwiekt in de wind bij 't lopen
met vleugels wijd-gespreid de forse struis:
Is het een vogel schrander, vroom en kuis?
17.[regelnummer]
Neen, want zij legt haar eieren op het open
en vlakke veld, vrij tussen puin en gruis;
18.[regelnummer]
vergeet, dat licht de voet ze stuk kan drukken,
de poot van 't roofdier ze verplettren kan -
dreigt er gevaar, gaat ze de kop diep bukken
in 't mulle zand en voelt zich veilig dan!
19.[regelnummer]
Het deert haar niet, of straks van al haar werken
om vrucht en kindren èen, iets overblijft;
20.[regelnummer]
zij is te dom om wijsheid op te merken,
mist het instinct, dat ieder dier voortdrijft,
21.[regelnummer]
want anders lìep ze wel met slaande vlerken
en spot met man-en-paard dat achterblijft.
22.[regelnummer]
Kunt gij het paard zijn kracht, zijn sterkte geven?
wapprende manen aan zijn slanke hals?
23.[regelnummer]
Laat gij het gaan en galopperen als
het steigrend springt, de poten hoog geheven?
| |
| |
24.[regelnummer]
Met hoeven woelt het, stampt het in het zand,
fier in zijn kracht, die 't spierenlijf doet rekken
en in galop aanjaagt het door het land
de scharen tegen die hun sabels trekken.
25.[regelnummer]
Vrees kent het niet, voor niets is het vervaard,
deinst niet terug voor scherp-geslepen klingen,
26.[regelnummer]
maar werpt zich in 't gevecht met volle vaart -
rondom hem klettert, bliksemt zwaard op zwaard,
ontploffen bommen - stukken ijzer springen -
granaten sissen, kogels fluiten, rook vlamt op...
27.[regelnummer]
Het stampt onstuimig wild op 't zand als razend,
het hoort van ver 't signaal, ten aanval blazend,
en staat niet stil, maar heft de fiere kop
en jaagt vooruit in suizlende galop,
28.[regelnummer]
hinnikend luid bij 't klinken der signalen;
het ruikt van ver de hitte van 't gevecht
en 't hijgend krijgsgeschreeuw van zegepralen
waarmee een volk ten oorlog trekt voor 't recht!
29.[regelnummer]
Doet uw verstand de vogels door de wijde
gewelfde lucht met ranke vleugels gaan?
Doet uw instinct hen naar het zuiden leiden?
30.[regelnummer]
Is 't door ùw wil dat met breed vleugelslaan
zich de adelaar verheft naar bergenkoppen
en bouwt daarboven in het licht zijn horst?
31.[regelnummer]
Hij woont en overnacht op rotsentoppen,
troont in de hoogten machtig als een vorst;
32.[regelnummer]
van daar zijn ogen naar het voedsel speuren,
van ver ziet hij met scherpe blik zijn buit -
33.[regelnummer]
zijn jongen slurpen 't bloed dat 't land kwam kleuren:
waar lijken liggen, zijn zij ook en scheuren
met kromme klauwen de ingewanden uit...
35.[regelnummer]
Wil met d'Almachtge dan de mens nog strijden?
Bedillen Mij voor zijn rechtvaardiging?
Spreek, antwoord, Job, wie recht heeft van ons beiden?
Job:
37.[regelnummer]
‘Wat zal ik zeggen? niets ben 'k, te gering
en moet met zwijgen mijn onmacht belijden.’
|
|