Het Kouter. Jaargang 3
(1938)– [tijdschrift] Kouter, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
Verzen
| |
[pagina 126]
| |
St. George, drakendooderGa naar voetnoot1)Rijder op het witte ros,
rijder langs de baan der tijden,
rijder, koom te herwaart rijden,
held, heraut, gij ridder Gods.
Hoort gij hoe het monster dreigt
met zijn vuurmond en zijn klauwen,
dompelend een aarde in rouwe?
hoor de kreet die tot u stijgt!
In dit laagland glinstert de asch
der verwoesting door de nachten;
hoor hen die het heil verwachten,
strijder in het blank harnas!
Komt een einde aan het geweld?
Zullen eens de vrouwen weenen
van 't geluk aan de aard verschenen,
als de draak is neergeveld?
Voerder van het heilig zwaard,
't monster kromt zijn wrange lenden;
weldra is de macht ten ende
die het weiflend hart vervaart.
Rijder op het witte ros,
rijder langs de baan der tijden,
uit het hart van een bevrijde
wereld, breekt de juichkreet los.
| |
[pagina 127]
| |
TransfiguratieGa naar voetnoot1)Wie zijt gij dan? Als lentezang
doorvloot uw woord mijn ziel sinds lang,
toen wij in tweegesprek te zamen
wandlend den stillen weg afkwamen.
Gij hield mij in den sterken dwang
van uw vervoering als ge aanschouwde
den dag, die eenmaal wezen zoude
wanneer al 't zijn is liefdesdrang.
Gij, noodend elk naar 't eindverschiet,
waar 't koninklijke licht zal dagen
als alle akkers vruchten dragen
en elke ziel haar gaven biedt.
Wij in hartsbrandend overleg,
tezamen wandlend onzen weg.
Opeens verschijnt gij weidsch en wonderlijk
als lichtgestalt. 'k Verbaas mij op dit blijk
van uw inwezenlijke Majesteit.
Gij staat voor mij, uw armen uitgebreid,
en 't geesteslicht, omstralend uw gestalt,
verblindt mijn oog, en mijn arm wezen valt
uw wezenheid te voet: ruimte en de tijd
zinken tot nergens; en ik zie, bevrijd
den eeuwgen Mensch in zijne heerlijkheid.
|
|