Indrukken bij de opvoering van ‘Amos’
bijbels spel door J.C.A. Fetter en J.C. Noorden
Door J. Verkade - Van Wulfften Palthe
Wanneer men dit stuk, dat zoo goed de sfeer van 't O.T. weergeeft, dat zoo mooi van taal is en zoo belangrijk voor dézen tijd, hoe ver 't ook van ons af schijnt te liggen, heeft gezien, dan zal men het dubbel jammer achten dat het beroepstooneel het niet opvoert. Dramatisch, ja tragisch is het en er bestaat zeker een publiek voor, al is het niet 't gewone schouwburgpubliek. Daarvan is men overtuigd, wanneer men ziet, hoe een volle zaal getrokken wordt met een opvoering, deels slechts door geschoolde amateurs. Maar aan de andere kant heeft een dergelijk leekespel voor, dat er vaak impulsiever en warmer gevoeld en uitgebeeld wordt.
't Gegeven is het volgende: Amos, die evenals andere profeten geen mysticus is, maar een man voor wien 't geloof zich richt op de idee: recht en gerechtigheid, verzet zich tegen den hoogepriester Amaziah, op wiens altaar wel veel geofferd wordt, maar die niet ijvert voor het recht. Amos vraagt extatisch ‘waarom golft niet het recht als water en de gerechtigheid als een immer-vliedende beek?’
‘God haat offers zo lang 't recht niet geldt’ en ‘De offers, die aan God gevallig zijn, zijn een verslagen geest, 't verbrijzeld hart’.
In die dagen (± 750 v. Chr.) ondergaat Israël, veel meer dan Juda (Amos' land) den invloed van nauwere aanraking door en verbond met de Phoeniciërs, met dat gevolg dat er werkloosheid komt in Israël, omdat men liever Phoenicische waren koopt dan 't handwerk in eigen land. Kooplieden omgeven zich met weelde en verachten de goede oude zeden. Amos' toorn keert zich niet alleen tegen hen: Jahweh heeft tot Israël gesproken: