| |
| |
| |
De geboorte
Kerstoratorium voor Solisten, Gemengd Spreekkoor en Orkest.
Tekst van Andreas Glotzbach
Ouverture
Ongeveer in het midden van de ouverture, wanneer de muziek na het lijdens- en doodsmotief, na de verklanking van angst en verstarring, het bevrijdend geboorte-motief laat klinken en na korte pauze, met hoge violen zachter inzet, spreekt de Engel der Liefde de Proloog.
| |
Proloog
Weer zingen engelen uit 's Hemels zoetste koren
het eeuwenoud, maar altijd nieuw verhaal:
In nood en nacht, in smaad en smart verloren,
wordt op de wereld weer het Kind geboren,
dat God ons geeft tot Liefdes zegepraal.
De schaduw van de dood ligt op de landen...
Een geest van haat heeft volk na volk verstard.
De mensen twisten, doden met hun handen
en zonder deemoed praalt het pratte hart.
En zij, die zoeken nog de zin van 't leven
in God, in liefde, die de wereld wijdt,
zij worden door een hordenvolk verdreven
en blijven eenzaam in hun weerloosheid.
Maar God heeft nooit nog zijn vroom volk verlaten!
Hoe donker ook de wanhoop hen omringt,
boven het bitter krijsen van het haten
melodieus en zacht de Liefde zingt.
| |
| |
De stem der englen uit Gods schoonste koren,
die in het volk, belast door nood en leed,
weerklinken laat der heemlen jubelkreet:
Ontwaak wie slaapt! nieuw Leven is geboren!
Het orkest eindigt de ouverture met de fanfare van het Geboortemotief. Daarna opent het 1e deel met het troosteloos-donkere lijdensmotief.
| |
Eerste Deel
Donker daalt op aard rondom...
De vermoeide herders slapen...
Onbeweeglijk ligt de drom
van de honden en de schapen.
God van Liefde, kom, o kòm
voòr wij eeuwig zullen slapen.
Op de donkre wereld vloeit
bloed en bittre tranenregen...
gaan de mensen op hun wegen.
Licht van Liefde, dat steeds bloeit,
stort op hen een milde zegen.
In de harten sluipt de haat -
kruipen schuifelende slangen -
hoon en spot, vergif, verraad,
die de zwakke zielen vangen.
Kind van Liefde, vol verlangen
wachten wij uw troost, uw raad.
Reinheid, roekeloos verspild,
wordt tot smaad, tot smart, tot schande...
Razernij der driften trilt
als een heet vuur op de landen.
| |
| |
God van Leven, rein en mild,
laat het licht der liefde branden.
De schaduw van de dood ligt op de landen.
Een geest van haat heeft volk na volk verward;
de mensen twisten, doden met hun handen,
en zonder deemoed praalt het pratte hart.
Het zonnelicht dat onze velden voedt,
gaat in de duistre winternacht verloren.
De donkere machten met hun helse gloed
zij zuigen-uit de sappen van ons bloed,
verwoesten huis en hof, het vee, het koren...
Hoe kunnen wij het dorre land bebouwen
nu elke dag is als eèn lange nacht!
Gebonden zijn wij door die overmacht,
beroofd van hoop, beroofd van jong vertrouwen
op God die leeft in ongebroken kracht.
Wij zijn verdwaald en elke bloei is ver...
Donkere wolken dekken zon en ster...
Wij dwalen daaglijks door de straten
van morgenrood tot avondrood;
in onze ellende alleen gelaten
als bleke kindren van de nood.
Wij zijn van 't lange zoeken moe.
Wat kan een ster, de zon ons baten?
Waar leidt de lange weg naar toe?
Naar het hels-donkere van het haten!?
Naar het diep-donkre van de dood!?
| |
| |
Solo alt- en sopraanstem:
Een klagen gaat er dag en nacht
van zielen die geen vrede vinden:
De doffe, troosteloze klacht
van lammen, doven, zieken, blinden.
Koor van klagende vrouwen:
Alle tranen, die wij schreiden,
zijn als wolken zwaar en zwart
aan Gods Hemel van verblijden -
alle zuchten van ons lijden
zoeken, God, uw Liefdehart.
Zie, wij strekken nu onze armen
vrede-smekend naar U heen:
Red ons met uw rijk erbarmen!
laat ons dwalen niet alleen!
Zonder U gaan wij verloren,
wanklen wij naar laatste val -
vloeken zal ons zuchten smoren -
laat ons, God, uw boodschap horen
dat verlossing komen zal.
God, wij bidden; God, wij smeken:
Sluit de hemeldeur niet dicht.
Geef een zegevierend teken -
laat door 's werelds donker breken
(Muziek alleen, voor herhaling en doorwerking der thema's.)
| |
| |
Wie troont er als een koning over d'aarde?
Wat is het hoogste voor de mens van waarde?
Wat scheurt en schendt de hechtste, zoetste banden?
Wat zoekt het grijpen van gekromde handen?
Wat is het doel dat ieder wil bereiken?
Wat lokt en vleit, voor armen en voor rijken?
Wat is de mens het wonder van dit leven?
Wat heeft de mens de ellenden ingedreven?
Wat deed de mens zo diep in schande vallen?
Wat kan alleen verlossing zijn voor allen?
De Liefde, die vervult de wetten Gods!
Hoort, het lied van de verloornen!
lokkend nog, het schemerlicht
van de in Gods zon herboornen.
Wij vergaan in smart en schande...
vastgeketend aan ons leed,
heffen wij naar U de handen,
God, naar U die ons vergeet.
Ziet Gij niet, hoe wij bezwijken?:
Kindren der verworpenheid?
Hoe de handen rustloos reiken
naar de bloei, zo hemelwijd?
Hoort, het lied der rein-gezinde
vrouw Maria, smart-doorgloeid:
| |
| |
Liefde zal u rust doen vinden -
God, die eeuwig u beminde,
zal u dragen naar zijn glorie waar gij stralend openbloeit.
Neen, God heeft nooit nog zijn arm volle verlaten!
Hoe donker ook de wanhoop hen omringt -
boven het bitter krijsen van het haten
melodieus en zacht de Liefde zingt.
De stem der englen uit Gods schoonste koren,
die in het volk, belast door nood en leed,
weerklinken laat der heemlen jubelkreet:
Ontwaak wie slaapt! nieuw Leven is geboren!
Het orkest speelt verder, variëert op het lijdensmotief, laat plotseling het verlossingsmotief doorklinken.
Zet dan, als ouverture voor het 2e deel, het innig liefdes-motief in met langzaam aanzwellend crescendo, de inleiding tot het wonder van de menswording Gods door de liefde van Jozef en Maria in de geboorte van het Kind.
| |
Tweede Deel
Stiller wordt de nacht... het donker
meer en meer verbleekt... van ver
glanst en blinkt met licht geflonker
's Hemels klare morgenster.
vele bittre barensstonden,
schuilplaats in een schaamle stal.
Wij moesten ook lang zwerven
vòor wij ons zetten neer -
vòor wij de rust verwerven
die dwalen laat niet meer.
| |
| |
Solo alt- en sopraanstem:
Beiden wachten zij nu stil
op de komende bevrijding;
vol verlangen naar de wijding
Wij moesten ook verlangen
vòor wij het Licht ontvangen,
en 't liefdekind omvangen
Ziet, met blozen van haar wangen
in een smetteloos-blank kleed,
om haar kindje te ontvangen.
van God in schaamle stal,
die 's Levens paarlen poorten
die last van schuld en zonden
zal dragen sterk en blij.
Hoe teer is nog zijn leven
dat sterk Hij eens zal geven
Een stoet van blanke, licht-omstraalde englen
vervult de lucht met vleugelen-geruis;
met sneeuwen handen zij elkaar omstrenglen,
beschutting makend rond Gods Liefde-huis.
Maria knielt, met tranen op de wangen,
en bidt tot God, die zij met zangen looft -
| |
| |
en Jozef houdt haar met zijn arm omvangen
en kijkt naar 't kind en buigt ontroerd zijn hoofd.
Kwartet (bas, tenor, alt, sopraan) .
Nu gij, liefste, zijt gekozen
tot de moeder van Gods zoon,
straalt gij, reiner dan de rozen,
wordt uw lichaam dubbel-schoon;
wordt mijn liefde dubbel-zoet,
daar het Kind ons bindt voor goed.
Blijft gij altijd mij terzijde,
noemt gij mij uw lieve vrouw,
in dit levenszoet verblijden
zal het kind ons verder leiden,
steun ik op uw sterke trouw.
Herders, ontwaakt! de dageraad wacht!
De Liefde, Gods zoon is geboren!
Stille nacht, heilige nacht -
de doem en de vloek der duistre macht
gaat in Gods luister verloren.
In schamele stal gij het vinden zult,
het Kind, dat de wereld met licht vervult,
en macht van de haat zal doen vallen...
Hoort! dit wonderzoete zingen!
Ziet! die wonderschone pracht!
| |
| |
't is of englen ons omringen -
licht en vredig wordt de nacht.
De herders hoorden van ver de stem -
en zochten den zoon en zij vonden hem;
ook koningen komen - zij zagen van ver
het dageraads-stralen der liefde-ster,
en allen knielen voor Gods zoon neer,
en allen vinden hun vrede weer.
Zie naar die stralenkrans
straalt straks door duisternis
Maak ons zo argloos rein,
| |
| |
Wat de wereld biedt aan gaven,
geur van wierook, kostbaar hout,
mirre, balsems om te laven,
sieraden van louter goud:
Leggen wij aan uwe voeten,
om de schuld voor U te boeten
die als Koning wij begroeten.
Afgedaald van onze tronen
waar wij ze‿telden in haat,
willen wij vol eerbied wonen
in uw liefde- vredestaat:
Daar wij dankbaar nu beseffen
dat de Liefde, smetloos effen
's werelds praal zal overtreffen.
Wij voelen hoe ons nieuwe kracht
doorstroomt, nu wij het kind aanschouwen -
zie, hoe het kijkt en naar ons lacht -
en ons bezielt met nieuw vertrouwen:
Ja, God is groot, is de Oppermacht:
Een goede grond om op te bouwen!
Wij zijn niet meer alleen gelaten.
Na tijd van wanhoop en verdriet,
klinkt luid een nieuw verlossingslied
door alle huizen, alle straten;
Een wonder is aan ons geschied:
De Liefde overwon het haten!
De zon verrijst... Het licht stort neer in stromen
in stralenkrans over d'ontwaakte aard:
De dageraad van Christus is gekomen -
de schaduw van de schuld wordt weggenomen -
Gods Liefde heeft het Leven nieuw gebaard.
| |
| |
(Het orkest eindigt unisono met een zegepralende Finale.)
|
|