| |
| |
| |
Het Nederlandsch Pacific Instituut
Een instelling tot studie der vraagstukken betreffende de Stille Zuidzee
Door J.Th. Moll
Wederom beleven wij een tijd, waarin levendige headlines in onze dagbladen, meestal zelfs op de vóórpagina, onze aandacht opeischen voor Oost-Azië, het Verre Oosten, wel het belangrijkste en stellig het volkrijkste van alle gebieden, die door den Pacific worden bespoeld. Acuut en diep ingrijpend was het conflict tusschen Japan en China reeds sedert geruimen tijd. Sinds 7 Juli 1937 ontwikkelde het zich tot een toestand, die geen anderen naam verdient dan oorlog - al heeft men om gewichtige redenen de formaliteit eener oorlogsverklaring beiderzijds en zorgvuldig achterwege gelaten.
Wederom. Men denke slechts een veertigtal jaren terug: 1894-95, den eersten Japansch-Chineeschen oorlog, gevolgd door den vrede van Shimoneseki. 1898, de Philippijnen worden Amerikaansch gebied. 1900-1901, de zoogenaamde Bokseropstand, eindigend in het Protocol van Peking. 1904-1905, de Russisch-Japansche oorlog, geliquideerd bij den vrede van Portsmouth in Amerika. 1910, de revolutie in China, die de Mandsjoe-keizers van den drakentroon stoot en een republiek vestigt onder nationale leiders. 1911, Japan annexeert Korea, een keizerrijk dat sinds eenige eeuwen onder Chineesche suzereiniteit had gestaan. 1914-18 en '19, de wereldoorlog, die met zijn vrede van Versailles een verdere versterking medebrengt van de domineerende positie der Japanners in het Verre Oosten en elders in den Pacific. 1924-25, de spanningen tusschen de Vereenigde Staten van Amerika en Japan, voortgevloeid uit de Amerikaansche immigratie-wetgeving ter uitsluiting van Aziaten. 1931, de Japansche opmarsch in Mandsjoerije, gevolgd door de vestiging van het Keizerrijk Manchukuo,
| |
| |
in wezen een Japanschen vazalstaat, met als nominaal staatshoofd den jongen man, die in 1910 op tweejarigen leeftijd onttroond was als Keizer van China. 1932, het Japansch-Chineesche Shanghai-incident, fel, bloedig en beteekenisvol voor de jaren die er op volgden.
Ziedaar slechts enkele mijlpalen langs den weg, dien de pregnante ontwikkelingen op internationaal gebied in het Verre Oosten in deze laatste veertig jaren hebben afgelegd. Vele andere gebeurtenissen, belangrijk in zichzelve, doch waarvan de weerklank minder duidelijk doordrong hier in het Westen, werden stilzwijgend voorbijgegaan. Desgelijks zou een aperçu van talrijke, wijd uiteenloopende ontwikkelingen en stroomingen, die zich over de jaren uitstrekken en zich dus niet laten ophangen aan den kapstok van een jaartal, ons te ver voeren. Uitsluitend als voorbeeld vermelden wij de nog steeds in gang zijnde worsteling om de unificatie en de reconstructie van China; de ontsluiting, sprongsgewijze, van Siberië en de industrialisatie van een strook van dit reusachtige en rijke gebied, voortschrijdend tot in de Sovjet Republiek van het Verre Oosten en de Noord-westelijke kusten van den Pacific toe; de voorbereiding der onafhankelijkheid van de Philippijnen tegen een vastgestelden datum in de toekomst; de Japanisatie van Micronesië, het wijdverspreide, te voren aan Duitschland behoorende gedeelte der eilanden-wereld in den West-Pacific, dat na den wereldoorlog door den Volkenbond werd ingericht op den voet van een ‘C-Mandaat’ onder Japan; den bouw van de nieuwe Engelsche vloot-basis nabij Singapore; enz. enz.
In al haar onvolledigheid moge deze vluchtige opsomming volstaan om eenig idee te geven van de levendigheid, die er in deze laatste decenniën heeft geheerscht in de Stille Zuidzee, althans in belangrijke gedeelten van haar wijd bereik. Bovendien grootendeels waren en zijn de ontwikkelingen, die zich daar voltrekken en aankondigen, geheel nieuw.
Zelfs het summierste overzicht van die ontwikkelingen zou ons ver buiten het bestek van dit artikel voeren; om dezelfde reden moeten wij ons onthouden van een onderzoek van de zooeven bedoelde nieuwheid ervan. Slechts op één feit moge even worden gewezen, een feit, dat zóó gewoon gevonden
| |
| |
wordt, dat het ons als factor in de gebeurtenissen en als stuwkracht achter vele stroomingen dikwijls onvoldoende bewust is: de toename der bevolkingen, schier allerwege op aarde, maar in een zeer bijzondere mate op verschillende punten in en aan den Pacific.
Hoe licht verliezen wij niet uit het oog, dat op een strook aan de Oostzijde na, Noord-Amerika nog geen 90 jaar geleden, een leeg werelddeel was, en dat zijn West-kust vóór de Californische ‘gold-rush’ van 1849 nog in het stadium verkeerde van ontdekt te worden. Thans leven er in de Vereenigde Staten alleen plus minus 125 millioen menschen - bovendien leven zij nog volgens een over het algemeen zeer hoogen levensstandaard. Canada levert een ongeveer gelijk beeld op; intusschen zijn de getallen hier wat minder forsch, maar eenmaal aangevangen, was het tempo van den aanwas en van de ontsluiting des lands ook hier adembenemend. Midden- en Zuid-Amerika deelden in deze ontwikkeling nauwelijks, althans niet in vergelijkbare mate. In Australië en Nieuw Zeeland ligt meest alles anders, mede doordat men daar om verschillende redenen veel eerder overging tot afsluiting van den toevoer van bevolking van buiten af. Overeenkomst met Westelijk Noord-Amerika bestaat echter in zooverre, dat ook Nieuw Zeeland en Australië slechts een kleine eeuw geleden nog geheel en al buiten het wereldverkeer lagen en practisch gesproken ‘ledige’ gebieden waren; overeenkomst voorts op dit punt, dat het een Westersche bevolking was, die er zich vestigde en vermenigvuldigde onder Westersche cultuur. Bij dat al blijft het aantal menschen, door Australië en Nieuw Zeeland gevoed, nog steeds beneden de 8½ millioen. Procentueel dus een groote stijging sinds driekwart eeuw, maar absoluut gesproken geen imposant cijfer. Zeer belangrijk echter, ook in zijn consequenties, is het feit, dat in deze regionen een Westersch cultuur-gebied ontstond, een haard van Westersch bedrijf en verkeer, dat zich intusschen reeds voor den aanvang dezer eeuw resoluut en consequent afsloot voor toestrooming van nieuwe bewoners uit de Aziatische wereld. Het verschijnsel van bevolkingstoename bleef intusschen allerminst beperkt tot de
streken van gematigd klimaat, die we tot dusver noemden. Men denke aan Nederlandsch Indië. Hier zien wij in tropische
| |
| |
omgeving een accres, zoo mogelijk nog scherper en zeker merkwaardig in zooverre hier de toevloed van menschen van elders, qua cijfers, een zoo gering gewicht in de schaal legde. Het Nederlandsche régime maakte het - om ons tot de laatste eeuw te bepalen - mogelijk, dat de Indische Archipel, waar honderd jaar geleden naar schatting misschien een tiental millioenen menschen gewoond zullen hebben, thans in het onderhoud voorziet van ruim zestig millioen zielen. In China zijn de bevolkingscijfers en -verhoudingen te vaag en onzeker om in kort bestek te worden gekarakteriseerd; de meeste schattingen varieeren tusschen 350 en 450 millioen, met in aanmerking neming van de verschillen in hetgeen men onder ‘China’ verstaat. Toe- of afname der totaliteit wordt licht verschillend ingezien, naar gelang waarnemers zich bevinden in verschillende deelen van het geweldige land, waar zeer uiteenloopende toestanden kunnen heerschen. Vast staat intusschen wel het beteekenisvolle feit, dat de Noordelijke provincies van China in deze laatste dertig jaren een millioenen-bevolking hebben geleverd aan Mandsjoerije, dat voordien uiterst spaarzaam bevolkt was. Telde men daar omstreeks 1900, of bij het einde van den Russisch-Japanschen oorlog de eigenlijke Mandsjoes en Mongolen in de verschillende deelen van dit enorme gebied bij hoogstens enkele millioenen, thans kan het zielental van Manchukwo in de nabijheid van dertig millioen worden gesteld, meestendeels Chineezen.
In tegenstelling tot de vorengenoemde gebieden, waar de ontwikkeling der bevolking relatief weinig Westersche aandacht heeft getrokken, staat Japan in zooverre, dat men zich den dáár voelbaren bevolkingsdruk ook buiten dat land veel beter realiseert. Hier was het inwonertal gedurende de bekende isolatie-periode vrijwel constant gehouden tusschen rond vijfentwintig en dertig millioen; het lag daarmede juist tegen de grenzen aan van de toenmaals bereikbare opbrengst van den bodem en de omringende zee. Maar wanneer eenmaal de openstelling van het land voor handel en verkeer geleid heeft tot de ‘ontdekking’ - en de exploitatie - van nieuwe middelen van bestaan, dan begint aanstonds de bevolking toe te nemen, sempre crescendo; in driekwart eeuw is zij meer dan verdubbeld en thans bedraagt zij ruim zestig millioen. Op zich- | |
| |
zelf zijn deze cijfers of deze verhoudingen allerminst een unicum: het genoemde accres is elders zelfs ruim overtroffen. Maar de gevolgen waren in Japan sneller voelbaar, en ook misschien ernstiger, doordat de landshuishouding binnen het eigen grondgebied er van nature geen groot uitzettingsvermogen had. Vandaar het spoedig voelbaar worden van een expansie-drang buiten de oude landsgrenzen.
Als wij ons van de draagwijdte van dit alles rekenschap geven, dan is er geen groote fantasie meer noodig om te begrijpen, dat de rest van de wereld er niet onberoerd door kan blijven, onverschillig of dit haar welgevallig is of niet; de feiten zijn er, en de consequenties daarvan nemen hun loop. Begrijpelijk is het, dat aan verschillende kanten in de Westersche, evengoed als in de Oostersche wereld de behoefte ontwaakte - uiteraard aanvankelijk in beperkten kring - aan meer begrip, meer inzicht, in wat er in en om dien verren oceaan aan het groeien was. Hoe dit te verwerven? Betere feitenkennis, meer gegevens: ziedaar het naast liggende middel, de eerste eisch. De Stille Zuidzee had opgehouden haar naam eer aan te doen; zij was de ‘nieuwe wereldzee’ geworden. Wat zegt ons dat? Wat moeten we daarmee aan? Het zoeken naar een antwoord op deze vragen verklaart de totstandkoming van het Institute of Pacific Relations.
Plaats en tijd der geboorte van dit internationale Instituut zijn teekenend voor zijn geestelijken achtergrond. Honoloeloe, op Hawaii, in het hartje van den Noord-Pacific. Een eilandengroep met een bij uitstek internationale en gemengde bevolking, onder Amerikaansch bestuur. Een gebied, waar een zeer groot deel der landen en volken, die bij spanningen in den Pacific betrokken zijn of belang hebben, vertegenwoordigd is; aanloophaven voor een intensief scheepvaartverkeer; knooppunt van inter-continentale telegraafkabels, welker belangrijkheid destijds nog niet door radio-verbindingen werd overtroffen.
1925. Een jaar van spanning tusschen de Vereenigde Staten en Japan, ten gevolge van de Amerikaansche immigratie-wet van het jaar tevoren. Deze wet ontzegde den toegang tot Amerika aan alle vreemdelingen, die volgens de bestaande
| |
| |
regelingen niet tevens voor verleening van het staatsburgerschap in aanmerking kwamen. Hieronder vielen practisch alle Aziaten. Reeds vroeger waren voorzieningen getroffen, waardoor verdere toevloed van Chineezen in de practijk onmogelijk was gemaakt. Britsch-Indische en andere, uit meer Westelijke en Zuidelijke deelen van Azië afkomstige immigranten speelden numeriek geen rol. Dientengevolge kwam de wetgeving van 1924 in de practijk hierop neer, dat speciaal de Japanners werden buitengesloten. In de voorafgegane periode, van 1907 af, had de Ishii-Lansing-overeenkomst gegolden. Dit was niet een formeel verdrag, maar een gentlemen's agreement, waarbij Japan op zich had genomen te zorgen, zijnerzijds, dat in de Vereenigde Staten geen verdere toevloeiing zou plaats vinden van Japanners, tegen wier toelating vooral de staat California ernstige bezwaren had uit hoofde van hun lagen loonstandaard, welke reeds toen scherp werd onderkend als een ‘gevaar’ voor het hooge levensniveau ter Westkust van Amerika. Het was dus niet alleen de inhoud der nieuwe wet, die de Japanners griefde, maar vooral het feit, dat deze in de Vereenigde Staten noodig werd geoordeeld ter vervanging van een bestaande en tot dusver steeds nageleefde belofte op eerewoord van Japansche zijde.
Nu is het begrijpelijk, dat de portée van de hartstochtelijke bewogenheid, waarmede men in Japan wijd en zijd reageerde op de uitsluitingswet, scherper doordrong tot het bewustzijn van Amerikaansche belangstellenden en belanghebbenden in het cosmopolitische Honoloeloe, dan op het Amerikaansche vasteland zelf, waar immers vele staten nimmer zeewind ruiken en een geheel op het eigen continent geconcentreerd bestaan leiden.
De mannen, die daar op Hawaii het initiatief namen tot het stichten van een orgaan voor studie, voor internationale en interraciale gedachtenwisseling over Pacific-onderwerpen, waren geen politici; ook geen lieden, die zich eenigerlei politieke ‘actie’ ten doel stelden. Integendeel. Het waren menschen uit de kringen van onderwijs en zending en uit het zakenleven; lieden wien het te doen was om meer kennis en om beter inzicht in hetgeen de verschijnselen, waarvan zij getuige waren, naar het wezen te beteekenen hadden.
| |
| |
Een aanvankelijk gerezen denkbeeld om het Institute of Pacific Relations te doen aansluiten bij de Y.M.C.A., heeft men reeds in het allereerste stadium laten varen. Terecht. Want door bijmenging van een dergelijk dynamisch, Westersch, godsdienstig element zou men van de Pacific-volken zeer groote en belangrijke kringen, die van den Y.M.C.A.-geest nu eenmaal niet gediend zijn, hebben buitengesloten; ook aan de Westersche zijde zou men wel nimmer dien graad van algemeenheid en veelzijdigheid hebben bereikt, die thans een der kenmerken is geworden van het Instituut bij zijn streven naar verbreeding van kennis en verdieping van inzicht.
In de statuten staat het doel omschreven als volgt: ‘To study the conditions of the Pacific peoples, with a view to the improvement of their mutual relations.’ Studie derhalve als kern-doel, maar niet studie in abstracten zin alleen, doch studie ‘with a view’, met een oogmerk; en wel de bevordering van goede onderlinge betrekkingen - langs den weg van bewustwording en systematisch onderzoek der bestaande vraagstukken en moeilijkheden. In dit licht moeten dus worden gezien de voornaamste functies van het Instituut, zijn internationale bijeenkomsten, en zijn wetenschappelijk onderzoekingswerk, goeddeels belichaamd in zijn publicaties. De bedoelde congressen, of juister conferenties, zijn de hoogtijden en knooppunten in het bestaan van het Instituut; zij zijn bovenal gericht en ingesteld op persoonlijk contact en op een zeer persoonlijke uitwisseling van gedachten en inzichten tusschen de leden, zooveel mogelijk na schriftelijke, wetenschappelijke voorbereiding. Deze voorbereiding van het conferentie-programma, uiteraard aangeschakeld aan het meer algemeene wetenschappelijke onderzoekingswerk op cultureel, economisch, maatschappelijk en politiek gebied, maakt uiteraard deel uit van den dagelijkschen arbeid van het Instituut zelf, en ook van de samenstellende instellingen in de deelnemende landen, gedurende de perioden tusschen de conferenties in. Tot nu toe zijn zes conferenties gehouden, en wel in Honoloeloe (1925 en '27), Kyoto (1929), Shanghai (1931), Banff in Canada (1933) en Yosemite Valley in California (1936). De Handelingen dezer conferenties, uitgegeven onder den titel Problems of the Pacific, gevolgd door het jaartal van het congres,
| |
| |
behooren tot de standaard-publicaties van het Instituut. Voor het vervolg is, evenals voor de laatstgehouden bijeenkomst, een drie-jarige tusschen-periode aanvaard. Dit was noodig geworden met het oog op den omvang èn van de deelname, èn van de stof, doch vooral uit hoofde van de stijgende eischen, die men - door de ervaring geleerd - aan de wetenschappelijke, schriftelijke voorbereiding was gaan stellen.
Het Institute of Pacific Relations, meestal bij afkorting I.P.R. genoemd, bestaat uit autonome, landelijke eenheden, die elk één lid benoemen in den Pacific Council, het hoofdbestuur van het Instituut. Het Instituut bezit als uitvoerend orgaan een bureau, welks leider, de Secretaris Generaal, zijn functie tegenwoordig vrijwel permanent reizend uitoefent. Dit ambulante secretariaat waarborgt - en cultiveert - het contact tusschen de nationale groepen.
Bij den eersten opzet waren betrokken vertegenwoordigers uit: de Vereenigde Staten, Canada, Japan, China, Engeland, de Philippijnen, Australië en Nieuw Zeeland; achtereenvolgens sloten zich verder aan: Nederland met Nederlandsch Indië (1933), Sovjet Rusland (eind 1934) en Frankrijk (1936). Met uitzondering van Siam eenerzijds, en anderzijds de Midden- en Zuid-Amerikaansche landen, is de kring der Pacific-landen dus compleet. Voor toelating als lid van het I.P.R. komt uit den aard der zaak slechts één organisatie per land in aanmerking. Dit moet zijn: ‘een nationale raad, georganiseerd voor het doel van het Instituut, dan wel een lichaam met overeenkomstig doel, in eenig souverein of autonoom land, gelegen in of grenzend aan de Stille Zuidzee of in het bezit van dominions, koloniën, bezittingen, territoriën, hetzij onder mandaat of anderszins, in het gebied van den Pacific’. Aldus de constitutie van het Instituut. Deze voorziet voorts in de mogelijkheid om, zonder ‘lid’ te zijn van het I.P.R., zich op zijn conferenties te doen vertegenwoordigen door ‘waarnemers’. Nederland deed dit in 1929 en 1931 - als het ware ter kennismaking. Evenzoo deden voor en na: Mexico, Frankrijk en Sovjet Rusland. Ook de Volkenbond en het Internationaal Arbeidsbureau, die voor het lidmaatschap niet in aanmerking komen - zie boven - doen geregeld hun waarnemers aan de conferenties deelnemen.
Bijzondere aandacht verdient het feit, dat, terwijl de re- | |
| |
geeringen der deelnemende landen steeds een groote en welwillende aandacht hebben geschonken aan het I.P.R. en zijn werkzaamheden, dit Instituut zelf een volstrekt onofficieele, zuiver particuliere en dus ook uitsluitend op particuliere geldmiddelen aangewezen organisatie is; actief dienende diplomatieke ambtenaren komt men dan ook op de conferenties nimmer tegen. Aan de vrije meeningsuiting op de conferenties en in de publicaties komt dit doelbewust doorgevoerde particuliere karakter van het Instituut natuurlijk zéér ten goede.
De conferenties zijn uitsluitend gewijd aan gedachtenwisseling. Geenerlei verantwoordelijkheid voor decisies of acties wordt aan de gedelegeerden opgelegd, want de conferentie-vergaderingen nemen geen besluiten; moties worden niet in stemming gebracht; van aanbevelingen onthoudt men zich consequent. Het optimum aan onbevangen uiting en uitwisseling van denkbeelden en gevoelens wordt benaderd, doordat de pers niet vertegenwoordigd is bij de eigenlijke debatten aan de ‘ronde tafels’, waarin de conferentie zich splitst in verband met het aantal der deelnemers. Alleen die mededeelingen worden aan de pers verstrekt, welke voor publicatie worden geformuleerd door een speciaal en competent orgaan der conferentie. Deze behandelingswijze van het publiciteitsvraagstuk, dat uit zijn aard van het grootste belang is voor den arbeid en het doel van het geheele Instituut, werkt bevredigend: hoofdzaak is dat zij de afgevaardigden bevrijdt van de beklemming, als spraken zij - over de hoofden om de ‘ronde tafels’ heen - tot het groote publiek, ook in hun eigen land; en voorts, dat zich geen betere manier laat denken om propagandistische elementen uit de discussies verre te houden.
Het gezelschap, dat op deze conferenties bijeenkomt is - uit den aard der zaak - zeer heterogeen. Binnen de onoverkomelijke grenzen, door financieele overwegingen gesteld, zal elke nationale raad ernaar streven, zijn delegatie zooveel mogelijk representatief te doen wezen voor de openbare meening in zijn land. Delegatie-standpunten behoeven alleen te worden ingenomen ten opzichte van huishoudelijke en organisatorische vraagstukken van het Instituut zelf, niet ten aanzien van de punten, die zich in de conferentie-stof voordoen. Immers principieel geldt als richtsnoer, dat meeningen, uitgesproken in de
| |
| |
discussies, of neergelegd in de voorbereidende geschriften, zuiver persoonlijk zijn en niet geïdentificeerd mogen worden met die van den nationalen raad of van het land, waartoe de spreker of schrijver behoort. In de practijk blijkt, dat het gehalte van de persoonlijkheden der conferentie-leden op een hoog niveau gehouden wordt: men vindt er figuren uit het politieke leven, leden van volksvertegenwoordigingen, menschen, die een diplomatieke of andere ambtelijke loopbaan achter den rug hebben of zich daarop voorbereiden, leiders van het zakenleven in zeer uiteenloopende takken van bedrijf, academici, werkzaam bij het hooger onderwijs dan wel in organisatorische onderwijs-functies, publicisten, personen verbonden aan vereenigingen of instellingen van openbaar nut, particuliere belangstellenden, enz. enz., allen in groote verscheidenheid van schakeering naar richting, inzicht en maatschappelijke positie. Kortom, landelijke groepen, die van hun nationale regeeringen geenszins deel uitmaken of deze vertegenwoordigen, maar die - desgewenscht - wel het oor hunner regeeringen kunnen bereiken.
De omvang der conferenties pleegt te varieeren tusschen de honderdvijftig en tweehonderd leden, ongerekend de secretariaten, waarvan elke delegatie zich naar eigen inzicht en behoefte doet vergezellen. De duur eener conferentie is meestal twee weken of daaromtrent. Aldus komt men bijeen, in een omgeving die gekozen wordt om haar rustigheid, met als hoofddoel: gedachtenwisseling, m.a.w. bewustwording en bewustmaking, over en weer, van de bestaande problemen en van derzelver wortels in elk der betrokken volksgemeenschappen, alsmede persoonlijke kennismaking tusschen belangstellende en belangwekkende menschen uit de verschillende landen. Uit den aard der zaak openbaren zich daarbij - en wel op verhelderende wijze - de eeuwenoude, historisch verankerde verschillen tusschen de continentaal en de maritiem ingestelde volken, tusschen de statische en de dynamisch aangelegde rassen en individuen. En van dit alles vindt men de weerspiegeling en den neerslag in de verschillende publicaties van het Instituut, welke zijn arbeid uitdragen ver buiten den kring van de sporadische conferenties.
Van deze publicaties noemden wij reeds de ‘handelingen’
| |
| |
der congressen, uitgegeven onder den titel Problems of the Pacific. Voorts verdienen vermelding een eerbiedwaardig aantal monographieën over zeer uiteenloopende onderwerpen en van zeer verschillenden omvang, geschreven eensdeels ter voorbereiding van de conferentie-stof, anderdeels als resultaat van den doorloopenden wetenschappelijken onderzoekingsarbeid, die geleid wordt door een international research committee. Deze monographieën emaneeren gedeeltelijk van het centrale instituut, en gedeeltelijk van de autonome, landelijke organisaties. Ten slotte bestaan er in I.P.R.-verband eenige periodieken, waarvan in de eerste plaats genoemd moet worden: Pacific Affairs, een driemaandelijksch tijdschrift onder redactie van Owen Lattimore, dat het gansche Pacific-gebied bestrijkt, en dat algemeen is van opzet en inhoud. Voorts een meer intern Instituuts-orgaan, I.P.R. Notes, goeddeels gericht op de coördineering van het wetenschappelijke onderzoekingswerk en de overige verrichtingen van de internationale commissies en nationale raden. En verder verschillende, door afzonderlijke landelijke organisaties uitgegeven tijdschriften, van welke sommige zich bezig houden met internationale vraagstukken in het algemeen, met de Stille Zuidzee als onderdeel van het arbeidsveld, andere daarentegen uitsluitend gewijd zijn aan den Pacific, respectievelijk aan het Verre Oosten. In dit verband dient melding gemaakt te worden van het feit, dat ook Nederland sinds kort zijn geregelde bijdrage levert tot deze internationale Pacific-literatuur in den vorm van een Bulletin, uitgegeven door het Koloniaal Instituut te Amsterdam, in samenwerking met het Nederlandsch Pacific Instituut. De samenwerkende instituten beoogen met de publicatie van dit driemaandelijksch tijdschrift, dat grootendeels in het Engelsch geschreven wordt, een orgaan te scheppen, waardoor
ten eerste de buitenwereld in een der wereldtalen toegang krijgt tot allerlei onderwerpen, die in Nederlandsch Indië aan de orde van den dag zijn, en waardoor ten tweede het publiek in Nederland en Indië wordt voorgelicht omtrent hetgeen in de Pacific-landen zijn aandacht verdient. Deze gestie, waaronder de monumentale instelling, die het Koloniaal Instituut is, zijn schouders heeft gezet, ligt volkomen in de lijn, want Nederland is door zijn bestuur over Neder- | |
| |
landsch Indië in véél sterker mate, dan men zich in het algemeen bewust is, betrokken bij den Pacific en zijn problemen. Met volledig behoud van een eigen nationaal karakter past de gedachte opzet van bedoeld Bulletin op gelukkige wijze in het ruime kader van de werkzaamheid van het internationale - of liever, cosmopolitische - Institute of Pacific Relations.
Intusschen staan wij met dezen arbeid in Nederland, zoowel als in Indië, nog slechts aan het eerste begin. Maar het begin is er.
Hier te lande werd in 1933 de Koninklijke Academie van Wetenschappen bereid gevonden, een voorzitter aan te wijzen van den te vormen Nationalen Raad voor Nederland en Nederlandsch Indië. De Nederlandsche afdeeling daarvan werd gevormd door dezen voorzitter en zes leden, waarvan twee werden aangewezen door het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch Indië, twee door het Indisch Genootschap en twee door het Koloniaal Instituut te Amsterdam; sindsdien werd zij met een vijftal leden uitgebreid. De afdeeling Nederlandsch Indië bestaat uit de leden der Afdeeling voor de Studie van Internationale Vraagstukken van het Koninklijk Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen; de Directie van dit genootschap voorziet in de benoeming van het afdeelingsbestuur.
In overeenstemming met den hierboven aangeduiden opzet van het internationale Institute of Pacific Relations, werden ook in Nederland en Indië de noodzakelijke uitgaven geheel uit particuliere bronnen gedekt. Voor de afvaardiging van gedelegeerden uit Nederland en Indië naar de I.P.R.-conferenties van 1933 en 1936 werd gezorgd. Met de formeele aansluiting in 1933 bij het I.P.R. was tevens voorzien in de vertegenwoordiging van Holland met Indië te zamen in den Pacific Council, het hoofdbestuur van het I.P.R., alsook in de voorbereiding van en de deelneming aan de verdere conferentie- en onderzoekings-werkzaamheden; een en ander op bescheiden voet, in overeenstemming met de beschikbare geldmiddelen.
Maar nog een andere taak eischte vervulling, nl. het Nederlandsche publiek nader tot de Pacific-vraagstukken, dan wel
| |
| |
den Pacific en zijn problemen nader tot het Nederlandsche publiek te brengen. Vooral met het oog hierop werd onder de auspiciën van den Nationalen Raad in 1934 een vereeniging opgericht, het Nederlandsch Pacific Instituut te Amsterdam, in welks bestuur naast vertegenwoordigers der wetenschap eenige representanten uit de kringen van het bij den Pacific betrokken bedrijfsleven zitting namen. Voor zijn huisvesting heeft het Nederlandsch Pacific Instituut van den aanvang af gastvrijheid genoten in het gebouw van het Koloniaal Instituut, hetwelk ook overigens in ruime mate een zeer gewaardeerde medewerking en steun aan de nieuwe instelling verleende. Zoo bijvoorbeeld op bibliotheek-gebied en op het gebied van wetenschappelijke documentatie, en laatstelijk ten aanzien van de publicatie van het hierboven reeds genoemde Bulletin.
Tot de dagelijksche werkzaamheden van het Nederlandsch Pacific Instituut behoort het verzamelen van bibliographisch materiaal en het bijeenbrengen van een boekerij, van welke laatste het beheer is toevertrouwd aan de centrale bibliotheek van het Koloniaal Instituut; voorts het opbouwen van een documentatie-archief, gebaseerd op de tijdschriftenliteratuur en aansluitend bij den omvangrijken documentatie-arbeid van het Koloniaal Instituut. De beperktheid der geldmiddelen stelt voor de uitvoering van dit programma zekere grenzen. Met het oog daarop wijdt het Nederlandsch Pacific Instituut allereerst zijn aandacht aan die Pacific-vraagstukken, welke van actueel belang zijn. Het beoogt zich te ontwikkelen tot een centrum van Pacific-studiën in Nederland; het heeft zich van den aanvang af tot taak gesteld, belanghebbenden en belangstellenden, die eenig onderwerp ter hand willen nemen, verband houdende met de economische, staatkundige, cultureele of maatschappelijke verhoudingen in een der landen, die tot zijn arbeidsveld behooren, behulpzaam te zijn bij het vinden van de voor hun studie benoodigde bronnen en gegevens.
Veel arbeid, die rijke vruchten belooft, wacht op de werkers.
Amsterdam, November 1937.
|
|