Het Kouter. Jaargang 2
(1937)– [tijdschrift] Kouter, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 333]
| |
Nieuwe Duitsche boeken
| |
[pagina 334]
| |
Wij wezen er ook in ons tijdschrift op - en Ziegler's boek bevestigt dit ten volle - dat in dit vraagstuk de denkwijzen wel op de meest principieele wijze uit elkander gaan: ‘links’ èn ‘rechts’ - radicale breuk met èn (ondanks min of meer langzame vervloeiing) bewaren van verband met en positieve waardeering van de mythe. Waarboven dan in ver verschiet de mogelijkheid eener synthese uitreikt. Welnu, het is volkomen duidelijk aan welke zijde Ziegler staat. Ontbreekt het ‘linksche’ moment niet - hoe zou het anders kunnen bij een zoo alomvattend denker - staat het boek zoo op het standpunt van of wil men liever: reikt het tot de synthese, op waarde en waarheid van de mythe legt het vollen en zwaren nadruk. Ja, ook op de waarheid. Blz. 17 herinnert Z. Goethe's woord ‘Alphabet des Weltgeistes’ en zegt, dat daaraan ‘wir in der Tat einen ähnlich exakten Wahrheitsgehalt zubilligen müssen wie ceteris paribus den Lehrsätzen der euklidischen Geometrie oder den Schlüssen der aristotelischen Logik’. Zijn boek is een ontdekkingstocht in deze zoo velen ver en vreemd geworden wereld. Van welken hij kostbaarheden medebrengt, die hij in scherp contrast zien laat tot de armoede van een enkel technisch en rationeel geleide levensvoering. ‘Ein Zeitalter - heet het in de voorrede - welches das Nicht-Vergessliche (griechisch Aletheia: die Wahrheit!) so gründlich vergass wie das unsrige, und überdies von einem Überlieferungsbruch zum andern taumelt, bis nichts mehr zu vergessen und nichts mehr zu erinnern ist - ein solches Zeitalter muss wohl oder übel mit dem A B C wiederbeginnen.’ Niet minder drastisch spreekt hij later (226) van een ‘hieratische Entropie’ - wie geen natuurkunde geleerd heeft wil ten goede houden, dat op dezen physischen term niet nader wordt ingegaan. Tegenover deze tendenties stelt hij de mythe als een ‘integrale traditie’ (376); met Lucka zou ook van een ‘Urgut der Menschheit’ kunnen worden gewaagd. Deze ‘integrale traditie’, dit oergoed der menschheid, benadert Ziegler met alle middelen van wetenschappelijke waarneming en bewerkingGa naar voetnoot1). In deze situatie is iets paradoxaals, | |
[pagina 335]
| |
waarvan Z. zich ten volle bewust is. S. 26 heet het, dat ‘die Völkerkunde als solche durchgängig an einem Zwiespalt krankt zwischen ihren eigenen Wissenschaftlichkeit und der Vorwissenschaftlichkeit ihres Gegenstandes’. Z. wil zich ervoor hoeden ‘die Wissenschaft als Leistung und Errungenschaft des Abendlandes gering zu schätzen und einen Irrationalismus à la mode das Wort zu reden’, terwijl het hem anderzijds weerstreeft ‘die vorwissenschaftlichen Verfahrungsweisen zugunsten der Wissenschaft zu unterwerten oder gar als Aberglaube leichthin abzutun’ (56). Uiteraard het juiste standpunt. Ook is Z. geen grief ervan te maken, dat wat hij mededeelt zoo vermoeiend veel is. Waarop wel aanmerking is te maken, is dat als in al zijn boeken hij ook hier zoo weinig wetenschappelijke verantwoording geeft. Vele namen, al minder titels en bijna nimmer een aanduiding van bladzijde. Dit maakt de hier toch zoo noodige kritiek wel zeer bezwaarlijk. Het boek vervalt in drie deelen, ‘boeken’: Buch des Ritus, Buch des Mythos, Buch der Doxa. Het laatste woord worde hier, zij het niet geheel in den geest van den schrijver maar het zou te ver voeren hierop in te gaan, door ‘leer’ weergegeven. De volgorde ritus-mythos heeft bij Z. geen principieele beteekenis: ‘An und für sich werden just die hier erwähnten Riten mit annähernd gleicher Wahrscheinlichkeit deutbar als Erlebnisrückstände bereits entarteter, wie als Vorstufe noch unentwickelter Mythen, und grundsätzlich mag der Mythos ebensogut aus dem Ritus hervorgegangen sein wie der Ritus aus dem Mythos’ (116). Een uiterst belangrijk thema in het boek is de verhouding van mythe en Christendom. Z. ziet den gang van algemeen-mythische traditie tot Christendom zoo rechtlijnig mogelijk. Motto van het geheele werk is het woord van Augustinus, dat in vertaling luidt: ‘De zaak zelve, die nu Christelijke godsdienst heet, bestond reeds bij de ouden en heeft van het begin van het menschelijk geslacht niet ontbroken, totdat Christus kwam in het vleesch, waarna men de ware religie, die er reeds was, de Christelijke begon te noemen.’ Van de leer der drieeenheid heet het: ‘Weit gefehlt, dass (sie) ein willkürlicher Einfall verstiegener Dogmatiker sei... erhält sich im Gegenteil in den einzeln Trinitätsformeln der Kirche das frühmenschliche | |
[pagina 336]
| |
Urwissen in seiner ganzen unverwüstlichen Wahrheit und Kraft’ (244). In overeenstemming hiermede leest men op blz. 381: ‘Manch eine Weltzeit... bevor Israels Zwölfstämme aus den Händen Mosis das Gesetz empfingen, hatte es der biblische Adam bereits empfangen in Gestalt des Tabu’. Hiertegen is zeker wel een en ander in te brengen. In de Israelietische religie is juist ook een moment, dat zich tegenover het primitief-mythische taboe contrasteerend instelt, als radicale breuk daarmede te beschouwen is. En ook in het Christendom werkt dit, zij het daar niet zonder compenseerende elementen, door. Zelfs, al is men overtuigd van ‘die unantastbare Grundwahrheit aller Dialektik, wonach sebst die extreme Kontradiktion und Kontraposition auf Identität beruht und Identität voraussetzt’ (423), dan mag dit geen reden zijn in historische vraagstukken de elementen van onderscheidenheid en tegengesteldheid niet volledig te doen gelden. Er kan ook - en er is bij dit boek meer aanleiding het te zeggen - zijn een voorbarig en daarom af te wijzen monisme. Van de waarheid van den laatst geciteerden zin is Z. intusschen ten diepste overtuigd. Gnostische en kabbalistische uitspraken, soms van zeer esoterischen aard, moeten ze mede staven. Het is te begrijpen, ook als men ten láátste medegaat, dat hier wel eens aanleiding is voor huivering. In de rede ligt óók de vlucht naar de veilige beschutting van het door Z. zoozeer (182) verfoeide entweder - oder. Waar wezenlijke bevrijding onbereikbaar is, moet men wel, om chaos en vervaging te ontkomen. Al is er aanleiding tot kritiek, het laatste besef van instemming kan deze bij mij niet wegnemen. Als een geweldig motief gaat door het geheele boek heen de beleving van de ‘Einheit des Daseins als eine vitale Integration... an welcher auf ihre Weise... sämtliche Leibesglieder partizipieren’ (53). Aan een groot tal teekenen wordt dit gedemonstreerd. Eenige titel-hoofdstukken mogen een indruk geven: Voorspel der spelen, De zelfofferande der koningen, Gewijde tijden, Taboe het goede-en-booze, Totem dier en vader, De dierenriem, Werelden geschiedenistijd, Het Evangelie van den vreemden God, Nieuwe kringloopsleer. Treffend is hierbij de voortdurende betrekking van overoude mythe op meest moderne problematiek. Een paar grepen: het principieel verschil van ‘sinnvoll’ en | |
[pagina 337]
| |
‘zweckvoll’; de wereld der beelden en haar ‘Entbilderung’; het mythische en magische aan ‘bezit’ (59), hetwelk voor Z. allerminst een disqualificatie is, wat hem in scherpe tegenstelling brengt met den anti-mythisch gerichten Marx, wien hij fel verwijt in zijn schatting juiste gedachten ‘für ein oder zwei Jahrhunderte jener Lächerlichkeit überantwortet’ te hebben ‘die tötet’. Hoogst belangrijke gedachten noteerde ik (maar ik moet niet al te veel citeeren) over religie en moraal, hun verhouding in Oost en West en de daardoor fel belichte Westersche schijnheiligheid (140), over moeder-religie (377/78) over den zondeval als eeuwig gebeuren (‘Im Grunde ist der Sündenfall gar nichts anders als der Sturz in die Existenz’, 528; cf. 326). Slot is een tot diepste diepte gaande beschouwing van het Kruis. Een en ander houdt nog al eens kritiek in, die bij Z. wel eens heel fel uitvalt, waarom ik hier opzettelijk niet citeer. O.a. op vrijzinnig Christendom en Zwitsersche theologie. Tegen het eerste poneert hij de wereld in een mythisch donker, tegen het tweede als vol van God. God niet enkel de Andere, maar - Stählin zou zeggen, ‘in, mit und unter’ de wereld. Een paar zeer typeerende aanhalingen nog ten slotte: ‘Derart muss überall die Eins vergehen, damit die Zwei aus ihr entstehe; derart müssen überall zwei verschmelzen, damit eins aus ihnen werde. Ist dies der Weg des Fleisches? Jedenfalls ist er der Weg des Todes - aber er ist auch in einem ganz besonderen Sinne der Weg des Geistes!’ (324) ‘Protos Adam - de eerste Adam - entscheidet sich für den Weg der (diskursiven oder auseinanderlaufenden) Erkenntnis, als welcher über Entzweiung und Gegensatz führt, und zerbricht das Insiegel aller Heiligkeit, das Tabu; Eschatos Adam - de laatste Adam - sühnt diesen Bruch der Gottestreue durch den Gehorsam, bis in den Tod’ (371).
Een zeer mooi boekje heeft wederom Buber ons geschonken: Die Frage an den Einzelnen (Schocken Verlag, Berlin). Het vraagstuk van dit geschrift is ‘der Einzelne’, woord dat ik huiverig ben om te vertalen uit vrees de bedoeling van den auteur eenigermate te kort te doen. Het wordt ontleend aan Kierkegaard. Om het te preciseeren, stelt in het eerste hoofdstuk Buber het tegenover het begrip, waarmede Stirner | |
[pagina 338]
| |
werkte: Der Einzige. Het laatste houdt in het meest naakte individualisme, hetwelk waarheid noch verantwoordelijkheid kent, integendeel tegen deze woorden heftigen strijd voert zonder volgens Buber waarlijk te treffen wat ze in hun essentie beteekenen. Voor den ‘Einzelne’ zijn daarentegen verantwoordelijkheid en waarheid juist fundamenteel: ‘der Einzelne’ is een laatste eenzaamheid van den mensch tegenover God, een staan in een laatste verantwoording. Later heet deze nog de ‘verantwortlich lebende’, die zijn beslissingen neemt ‘von jenem Grunde seines Daseins, an dem er des Geschehens als der göttlichen Rede an ihn inne wird’ (70), den grond ‘von dem aus der Eintritt des Endlichen in das Gespräch mit dem Unendlichen allein möglich ward und wird’ (97). Scherp formuleert hij het op blz. 15 ook: ‘der Einzelne... ist nicht das sich vorfindende Individuum, eher die sich findende Person’ (13). Zijn wezen is taak en dus staat hij niet slechts tegenover de menigte (Menge) maar ook een ‘sich dem Werden entziehenden Sosein gegenüber’ (14). Leert Buber hier nu in den diepsten grond hetzelfde als Kierkegaard - ‘Und in der Tat, der Mensch kann nur als Einzelner, als der zum Einzelnen gewordene Mensch mit Gott Umgang haben... Nicht eher, als man in vollkommner Wirklichkeit - also: sich findend - Ich sagen kann, kann man in vollkommner Wirklichkeit - also: zu Gott - Du sagen. Man kann es, auch wenn man es in einer Gemeinde tut, nur “allein” tun’ (15) -, leert Buber hier nu, zeide ik, in den diepsten grond hetzelfde als Kierkegaard, hij blijft hierbij niet staan. Kierkegaard betrekt in deze laatste eenzaamheid den medemensch niet, Buber wel. Daarover wordt gesproken in het tweede hoofdstuk: Der Einzelne und sein Du. Als Kierkegaard ongeveer zegt: ‘Der Einzelne lässt sich wesentlich nur mit Gott ein’, laat Buber volgen: ‘Damit aber ist die Kategorie des Einzelnen, kaum zulänglich entdeckt, auch schon in verhängnisvoller Weise miskannt’. En terecht meent de Jood hier den Christen te moeten herinneren aan de beide groote geboden, wier inhoud B. paraphraseert: ‘Die ausschliessliche (mit all deinem Herzen) Liebe zu Gott ist, weil er Gott ist, die einschliessliche Liebe, bereit alle Liebe aufzunehmen und einzuschliessen’ (34). | |
[pagina 339]
| |
Het verschil tusschen Kierkegaard en Buber is van groote beteekenis. De verbreking van Kierkegaard's verloving, zijn ongehuwde staat is symbolisch, daar volgens hem ‘das Weib ganz anders als der Mann, in gefährlichem Rapport zur Endlichkeit steht’ (49). Volgens Buber staan wij dit stééds, is dit Gods weg met ons, moeten wij daaraan onze laatste verantwoordelijkheid, waaraan de wereld hangt, waar makenGa naar voetnoot1). In een hoofdstuk over Der Einzelne und das öffentliche Leben wordt dit in het bijzonder op het politiek gebied toegepast. Kierkegaard was principieel apolitisch. Politiek was een zaak van de menigte en ‘Die Menge ist die Unwahrheit... der Einzelne ist die Wahrheit’ (48). Buber ziet het begrip van den Einzelne onder het aspect van de verantwoordelijkheid voor den naaste, formuleert treffend een taak hier als ‘die Menge entmengen’ (58) en ziet zoo ook in wézen het politisch leven. Juist echter omdat dit de taak is, blijft het gezegde over verantwoordelijkheid onverminderd gelden. Juist daarom is alle collectivisme te verwerpen. Het mag strijden met Stirner's letter, niet met diens begrip van Einzigkeit. ‘Auch manches starre kollektive Wir, das eine übergeordnete Instanz ablehnt, lässt sich leicht als eine Übersetzung aus der Sprache des Einzigen in die des nichs als sich allein anerkennenden Gruppen-Ich verstehn’ (13), maar in de sfeer van den ‘Einzelne’ gaat het om ‘Personen, die nicht kollektiviert sind, und Wahrheit die nicht (in den gewonen zin) politisiert’ is. Zijn laatste hoofdstukken pleiten zoo voor zuiver gehouden politieke bemoeiing, deze nu formeel genomen, want op den inhoud gaat hij niet in. Deze kan ook zijn in meerdere richtingen. Terecht spreekt hij van een innerlijk front hier, dat dwars door alle groepen loopt als een heimelijke eenheid, hetwelk voor de toekomst onzer wereld belangrijker kan worden dan alle fronten, die heden tusschen groep en groep, groepenverband en groepenverband getrokken werden. Hij licht een en ander nog toe aan uiteenzetting met enkele andere auteurs en door herdruk in een aanhangsel van vroeger versehenen artikelen. | |
[pagina 340]
| |
Het wezenlijke hebben wij echter in het voorgaande wel weergegeven.
Een geschrift, uiterlijk pretentieloos - een op verzoek gehouden voordracht, uitgewerkt opgenomen in een geschriften-reeks Kirche im Aufbau - dat mij een niet minder bewonderenden eerbied ingaf is dat van Wilhelm Stählin Vom göttlichen Geheimnis (Stauda-Verlag, Kassel). Dit ondanks het feit, dat ik mij meer dan ten opzichte van de beide besproken boeken van verschil bewust ben. Schr. is uitgesproken orthodox-Luthersch. Voor hem is de bepaalde Christelijke geloofswereld begin en einde. Men kan zijn standpunt begrensd oordeelen (zie b.v. S. 15, 36), van meening zijn dat hier geabsoluteerd wordt wat niet zonder relativiteit is, voor zijn terloops in bepaald verband gestelden eisch iets ‘in das helle Licht klarer Erkenntnis zu heben’ meer integrale toepassing wenschen, het zou niet juist zijn zijn werk daarom ongeveinsde waardeering te onthouden. Het begrensde doet ook mede, is noodzakelijk, wil alles niet vervagen en tot chaos worden, de bouw der wereld is de bouw van werelden. En over zijn wereld spreekt Schr. zoo zuiver, zoo ingehouden-bewogen, dat in elk geval dit overtuigend is: die wereld kan ook anders beleefd worden dan vaak tot ons doordringt en dan als het eenig mogelijke in ons bewustzijn blijft. Er is echter meer: zijn verstaan van de Christelijke geloofswereld is niet zonder een ten laatste op gelijke wijze verstaan van de gansche wereld. En dit tweede is ten volle aanvaardbaar, ook voor hen die, waar het betreft de betrekking van die beide werelden, anders denken. Grondgedachte is: ‘Das Mysterium ist das Geheimnis der göttlichen Gegenwart in, mit und unter den Dingen und Menschen dieser Welt’ (17), ‘das Wunder der Gegenwart Gottes in dieser Welt’ (81), waardoor alles ‘ein geheimnisvoll geladenes Geschehen’ wordt. Schr. gaat dit na aan de wereld, aan Christus, de Kerk (het goddelijk geheimenis in woord en sacrament; een beschouwing over het laatste is hetgeen oorspronkelijk werd beoogd, maar, zonder dat dit werd prijsgegeven, is het geschrift iets van veel verdere strekking geworden), het geestelijk leven. Dit steeds onder de Luthersche formule: in, mit und unter, die van drie onderafdeelingen titel is. De | |
[pagina 341]
| |
formule dateert uit den Avondmaalsstrijd. Werd naar Roomsch Katholieke opvatting brood en wijn in het lichaam en bloed van Christus veranderd (transsubstantiatie), verstond Zwingli het Avondmaal symbolisch, Luther leerde een consubstantiatie, welke inhield, dat lichaam en bloed van Christus in, met en onder de elementen van brood en wijn aanwezig waren. Dit heeft, zegt Stählin, beteekenis ‘weit über den Einzelbereich hinaus, für den sie geprägt ist, ganz umfassend: es ist das Wesen des Mysteriums, dass hier Gott selbst... gegenwärtig wird in, mit und unter einer irdischen Wirklichkeit. Niemals existiert das Mysterium losgelöst von einem Konkreten und sinnlichen Geschehen im irdischen Raum’ (14). In - het goddelijke moet in aardsche bepaaldheid aanwezig zijn; met - God is mèt deze aardsche bepaaldheden, niet alleen in transcendente verte; onder - ‘het goddelijke geheimenis is openbaar geworden, maar het blijft tegelijk het verborgene’. ‘Was wir hören und vernehmen, vernehmen wir in einem Rätselwort, das verhüllt, indem es beschreibt, und indem es andeutet, zugleich verschweigt’ (38). Nadat onder dit gezichtspunt ook de gestalte der kerk beschouwd is, die zich tot in bijzonderheden uitstrekt, zonder dat de groote lijn of de stijleenheid wordt geschaad, volgt nog een hoofdstuk over ‘die Verwaltung der göttlichen Geheimnisse als Dienst an der Welt’, beschouwingen over lichaam, huwelijk, kosmos. Deze houden een scherpe cultuurcritiek in, vragen een terugkeer ‘in einen grossen Zusammenhang, von dem die ganze Menschheit’ (dus niet alleen het Christendom; de Christen Stählin erkent dit evenzeer als de ten opzichte van het Christendom kritische Lucka en Ziegler) - ausser in den letzten Jahrhunderten der abendländischen Geschichte - gewusst hat’ (128). ‘Es ist ein tiefes und notwendiges Geschehen, dass heute der Kultus der isolierten menschlichen Persönlichkeit sich tot gelaufen hat, und dass der Mensch wieder heimkehrt nicht nur in die organischen Bindungen in Ehe, Familie und Volk, sondern dass er sich auch der unverbrüchlichen Zusammenhänge mit den natürlichen Kräften und kosmischen Ordnungen von neuem bewusst wird’ (126). De verhouding tot de natuur, het verstaan en de gestalte-geving van de natuurlijke dingen en krachten wordt de noodlotsvraag van de Westersche menschheid (128). | |
[pagina 342]
| |
Een zeer mooie bladzijde (52) vermeld ik nog over de esoterie en kuischheid van het persoonlijke leven. De lezer zal zich evenmin verbazen een waarschuwing te vinden van dezen aard: ‘Darum kann sich die Kirche nicht ernstlich genug hüten vor der gefährlichen Selbsttäuschung, sie könnte durch geschickte Propaganda, durch wortreiche Selbstempfehlung ihren Wirkungskreis erweitern. Das, was Menschen auf diese Weise kennen lernen, ist der geräuschvolle Apparat des kirchlichen Lebens, aber nicht das Mysterium der Kirche’ (85). En zoo zou nog veel meer zijn mede te deelen.
Er is, dunkt mij, tusschen de drie besproken geschriften meer overeenkomst dan hun ongeveer gelijktijdig verschijnen en hun geschreven zijn door een drietal nobele menschen, die het mij een voorrecht is al vele jaren in hun geestelijken arbeid te hebben gevolgd. Er is, bij alle verschil, verwantschap van motieven, vooral ook op te merken als men vroeger geschreven boeken mede in de overweging betrekt. Buber's aanvangsmotto ‘Verantwortung ist der Nabelstrang zur Schöpfung’ heeft bij Ziegler eenmaalGa naar voetnoot1) een eigen sterke uitdrukking ontvangen. Aan ‘den Einzelnen’ denkt men dadelijk als men bij Stählin leest: ‘Es gibt eine letzte Einsamkeit des Menschen vor Gott, in der kein anderer für ihn eintritt, in der kein verbindlicher Rat und keine Autorität dem Einzelnen die ganz persönliche Frage nach dem Willen Gottes und den ganz persönlichen Gehorsam abnehmen kann’ (91 f). Ziegler bekent zich tot de mythe, maar ook Buber, als een der niet zoo velen hier van Joodschen stamGa naar voetnoot2). Hun principieel standpunt moet Ziegler zoowel als Stählin met Barth in botsing brengen maar al dekt zich deze niet geheel met Buber's verzet tegen Kierkegaard, in den grond is hier parallelie. ‘God in, met en onder ons’ kan men gerust als gemeenschappelijke confessie der drie besproken schrijvers vaststellen, onze existentie is het staan in dit groote geheimenis. En redelijke taak is niet scheppen uit of bouwen op niets, maar bewustwording van wat vóór alle bezinning is de eeuwige en bestendige Aanwezigheid. |
|