vinciale troepen toegevoerd die afzijdig of vijandig tegenover haar stonden. Zeker zijn er altijd wel plaatselijke machthebbers te vinden die gaarne ten eigen voordeele locale accoordjes met de Japanners zouden maken, doch het kan niet worden ontkend dat de meerderheid van hen, die troepen onder hun commando hebben, van harte de regeering in haar verzet steunt.
Japan beweert te strijden tegen den invloed van het communisme in China. Zijn optreden heeft juist bewerkt dat de regeering den strijd daartegen heeft gestaakt en dat thans zonder twijfel de invloed daarvan wassende is. Het met Rusland gesloten verdrag van wederzijdsche non-agressie ziet er onschuldig genoeg uit. Doch afgezien van mogelijke geheime clausules en onderhandsche hulp in den vorm van leveringen van vliegtuigen en ander oorlogsmateriaal, bewijst het een totaal gewijzigde houding van Rusland ten opzichte van Tsjiang Kai-sjek. Sedert diens krasse optreden tegenover de ‘Rooden’ in 1927 waren hij en zijn Kwo-min-tang bij de Russen het zwarte schaap, waarover het rijke jargon van communistische invectieven placht te worden uitgestort. Nu is hij tot vriend verklaard en alleen de behoefte der Nanking-regeering aan de vriendschap van Engeland en Amerika belet haar zich in haar nood geheel tot Rusland te wenden.
Japan's actie is slechts de consequentie van zijn vroegere politiek. Op Korea volgde Mandsjoerije, daarna (1931) de contrôle van Oost-Hopei door demilitarisatie en verregaande bemoeienis in de rest van Hopei en Tsjahar door middel van plaatselijke autonome raden (1935). Nu, gebruik makend van de verlamming der westersche mogendheden door het Spaansche conflict, en zeker ook met een oog op de interne moeilijkheden waarvan de ‘processen’ in Rusland het symptoom zijn, besloot het zijn contrôle over een groot stuk van Noord-China definitief te maken. Economische behoeften en politieke expansiezucht zijn de twee stekels die Japan op zijn weg voortdrijven. De behoeften zijn vooral die aan grondstoffen als kolen, ijzer, olie en katoen, die eensdeels de industrie ten goede moeten komen, anderdeels de oorlogstoerusting ten bate der politieke expansie moeten mogelijk maken. De politieke expansie-zucht streeft naar strategische beveiliging der steeds verder uitgezette grenzen en beheersching der afzetgebieden van de Japansche industrie. De beide prikkels tegelijkertijd en te ongeduldig toegepast doen Japan over eigen beenen struikelen. Van hulpmiddel, die de politieke expansie zou moeten zijn, wordt