Het Kouter. Jaargang 2
(1937)– [tijdschrift] Kouter, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
[Het Kouter, nummer 6 1937]Gemeenschap in Christus
| |
[pagina 202]
| |
Moderner gezegd: het gaat om den mensch, doch niet om den mensch, die zich zelf als laatste doel der Schepping stelt, ook niet om de gemeenschap als hoogste Goed; de zin des levens ligt in de inschakeling van den enkeling in het geheel, als wederzijds verbonden in God. ‘Erkennt der Mensch nichts anderes an als sich selber, so hört er auf, sich selber wahrzunehmen, weil, um sich selber wahrzunehmen, es erforderlich ist, auch das Nicht-Ich-Selber anzuerkennen, weil, um bis zu Ende Individualist zu sein, man nicht nur die andere menschliche Persönlichkeit und Individualität anerkennen muss, sondern auch die göttliche Persönlichkeit anerkennen.’ Hetgeen Berdjajew (‘Der Sinn der Geschichte’, blz. 214) hier schrijft over het goddeloos individualisme, kan men ook overbrengen op ieder streven een bepaalde groep, klasse, ras of volk als hoogste Goed te stellen, immers ook dan ontbreekt de erkenning van de persoonlijkheid van den ander in zijn anders-zijn, evenals de onderwerping aan, ‘de goddelijke Persoonlijkheid.’ Berdjajew bedoelt met dit laatste ‘het mysterie van het godmensch-schap’ (Gottmenschentum), geopenbaard door Jezus Christus, in wien zich de weg van God naar de menschen en de wereld vereenigt met den weg van de wereld en den mensch naar God. In het Johannes-Evangelie spreekt Christus: ‘Ik ben van den Vader uitgegaan en in de wereld gekomen; ik verlaat de wereld wederom en ga tot den Vader.’ (Joh. 16:28). Christus openbaart dat de bestemming van den mensch in deze wereld ligt in zijn geestelijke vrijheid. Hier kan niet verder worden ingegaan op deze hoogst vruchtbare gedachten van Berdjajew voor een humanistisch-Christelijke levenshouding en de theologische doordenking daarvanGa naar voetnoot1). Mensch en gemeenschap kunnen alleen gered worden van hun zelfbeslotenheid, zoo zij zich verbonden weten met de Godmenschelijke levenskracht, die in Jezus Christus in de wereld is geopenbaard. | |
[pagina 203]
| |
Moderne menschen zijn veelal vereenzaamd; gemeenschapsvorming ontaardt licht in louter quantitatieve macht-massa beweging. Juist uit een diepe onbevredigdheid hierdoor is er een sterk verlangen naar geestelijk houvast voor den enkeling; is er een roep om menschelijke verbondenheid, in een wereld van ontbinding en strijd. Welnu het eenig levensbeginsel, waarin alle lijnen samenvloeien, is uitgedrukt in dit woord: ‘waar twee of drie vergaderd zijn in Mijnen Naam, daar ben Ik in het midden van hen.’ Het komt dus niet aan op het getal (let op het ontbreken van een aantal nullen achter de 2 en 3!), slechts op de qualiteit onder gezindheid. Jezus Christus openbaart een bepaald levensbeginsel, dat een nieuwe gezindheid wekt en daardoor tot een kracht uitgroeit, die mensch aan mensch, en den mensch aan God bindt. Ge denkt aan één van Rembrandt's bekende schilderijen van de Emmaüs-gangers: de grauwheid van wanhoop en verlatenheid wordt doorbroken; kleine zoekende en twistende menschen worden uitgetild boven zich zelf. De Gestalte van den Meester is in hun midden, hij breekt de ban van hun angst, Hij neemt hun leven op in de omcirkeling van het eeuwig Licht. En het wonder gaat zich voltrekken: uitgedoofde harten worden brandend, trage voeten gesterkt in hun gang, door droefheid verblinde oogen worden ‘als ziende den Onzienlijke’. ‘Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijnen Naam...... Dit beteekent niet dat alle verschillen tusschen ons menschen als bij tooverslag zouden moeten verdwijnen. Mateloos is de veelsoortige rijkdom van Gods schepselen. In de verscheidenheid van menschen openbaart Christus wat hen tesamenbindt. Het leven in Hem krijgt de gestalte van een driehoek; of liever eener pyramide. Ik en de ander(en) zijn nooit alleen, inzichzelf besloten zelfstandigheden, zij staan in wederzijdsche relatie, horizontaal en verticaal. De top onzer levenspyramide ligt niet in het platte vlak, doch is gericht naar boven. Het gesprek dat wij voeren met onszelf, met een ander, met God wordt anders, wordt alleen goed zoo wij ons betrokken weten tot de gemeenschap in Christus; opdat wij zijn in Hem, gelijk Hij is in ons. | |
[pagina 204]
| |
‘Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijnen Naam, daar ben Ik in het midden van hen.’ Dit woord schenkt de nimmer eindigende opdracht voor mensch en gemeenschap Hem te volgen die is ‘de Weg, de Waarheid en het Leven.’ Tegelijk wordt hier ontsloten de diepe bron van troostrijke kracht: niemand is eenzaam en verloren, zoo hij zich geborgen weet in Christus, in Wien Gods Liefde ons nabij is. Dit te mogen ervaren is de onbegrijpelijke genade van het geloof. |
|