| |
Boekbesprekingen
Jüdisch-christliches Religionsgespräch in 19 Jahrhunderten; Geschichte einer theologischen Auseinandersetzung, v. H.J. Schoeps. Vortrupp Verlag, Berlin 1937.
Wij gevoelen geen behoefte verontschuldigingen te maken, dat wij in den korten tijd van het bestaan van ons tijdschrift voor de derde maal een geschrift van eenzelfden auteur aankondigen. Te wijzen op een hier te lande weinig bekend maar belangrijk schrijver is goed werk en een Joodsch denker, die in deze jaren in Duitschland de geestkracht heeft een drietal wel niet omvangrijke maar uiterst inhoudsvolle boeken te schrijven, mag zeker op wat bijzondere aandacht aanspraak maken. Meer verontschuldiging acht ik verplicht tegenover den Uitgever, die vraagt ‘der Bedeutung des Werkes angemessen eine besonders sorgfältige und eingehende Besprechung zu bringen’. Het boek zou het ten volle waard zijn maar niet steeds ligt wat niet meer een boekbespreking maar een studie zou zijn binnen de grenzen van het mogelijke.
Schr. is sterk bewogen door het feit van de veelheid der religies, in het bijzonder door dat van de tweeheid van Jodendom en Christendom, religies die zooveel gemeenschappelijks hebben, hetwelk ook een bittere vijandschap gedurende zoovele eeuwen niet kan verbergen. Wat is de grond van deze tweeheid? en hoe heeft men die in den loop der eeuwen verstaan? de behandeling is zoowel historisch als principieel. Schr. gaat de laatste vraag na in de verschillende tijdperken. Eerst in den begintijd van het Christendom, welke hem de steeds terugkeerende tegenstellingen reeds doet formuleeren: de messianiteit van Jezus, de uitverkiezing van Israël, de verwoesting van den tempel (als godsgericht), het vraagstuk van wet en geloof. Dan de voortzetting van deze uiteenzettingen in de Middeleeuwen, toen pijnlijke discussies gevoerd werden tusschen machtigen en machteloozen, van christelijken kant geopereerd werd met het naïeve argument, dat alle volken het Christendom hadden aangenomen behalve de ‘verstokte’ en ‘verblinde’ Joden, en het te verwachten einde dezer discussies het begin was van nieuwe vervolgingen. Dan komt hij tot den modernen tijd. De 18e eeuw bevrijdt de Joden uit het Ghetto maar de pas gewonnen vrijheid maakt al te zeer ontvankelijk voor een rationalistischen tijdsgeest, die de
| |
| |
vragen van Jodendom zoomin als van Christendom vermag te begrijpen. Mendelssohn is hier representatief maar volgens Schoeps ook de in de negentiende eeuw levende Hirsch en Formstecher uit de scholen van Hegel en Schelling. De 20e eeuw brengt iets wezenlijk nieuws: de existentie-philosophie, de mogelijkheid dat Joden en Christenen als gelijkberechtigden beproeven ‘miteinander in ein Gespräch zu kommen, in dem wirklich auf einander hin gehört und gesprochen wird’ uit de Joodsche en de Christelijke situatie. Uiterst belangrijke discussies van Rosenzweig en Rosenstock, Buber en Schmidt worden daarbij geresumeerd.
Dat zoodanige discussies tot het allerbeste behooren waartoe de nieuwere tijd de mogelijkheid heeft geopend geef ik den Schrijver volmondig toe; dat ze zeker niet het minst noodig zijn in een tijd dien hij terecht na-christelijk noemt, tijd van afneming van den invloed der religie op het openbare leven, evenzeer. Een andere vraag is, of de existentie-philosophie daarvoor den geschikten grondslag geeft en moet geven. Schoeps verwerpt de idealistische oplossing wat heel snel. Ik ken Hirsch's en Formstecher's geschriften niet, wil gaarne aannemen dat hier veel te kritiseeren valt, maar ben toch ook overtuigd, dat er voor de oplossing van ons probleem in hun uiteenzettingen meer zit. Het principieel verschil tusschen hen en Mendelssohn komt bij Schoeps niet voldoende uit. Rationalisme en idealisme in den zin van Hegel zijn geheel andere grootheden. Mijn kritiek zou ik willen inzetten met een betoog, dat er geen principieel onderscheid is tusschen Hegel en de existentie-philosophen; dat de laatste door bepaalde accenten te leggen en uitwerkingen te beproeven zeer wezenlijke verrijking van de idealistische gedachtenwereld kunnen brengen, zonder dat deze constructies zich principieel tegen den eerste keeren; dat, indien dit toch geschiedt, gevaar voor een terugvallen in naïef-traditioneele Joodsche en Christelijke opvattingen zeer groot is. Hegel en de existentie-philosophie hebben een ‘gesprek’ noodig, zoo goed als Joden- en Christendom! Hoe dit zij, het is verheugend dat ook op den grondslag van de existentie-philosophie het gesprek beproefd wordt, al meen ik te moeten betwijfelen, of van uit deze zonder meer hier het beslissend woord zal gesproken worden.
G.H.v.S.
| |
Der neue Mensch im Russland von heute, v. Helene Iswolski, Vita Nova Verlag, Luzern 1936.
Dit boekje wil beschrijven en interpreteeren de verschuivingen, welke in de Russische gesteldheden der laatste jaren zijn op te merken. Schrijfster doet dit in een ontwijfelbaar eerlijk pogen naar waarheid, donker noch licht onvermeld latend. Toch is duidelijk een geneigdheid het laatste als het sterkste te zien. Vooral van de toekomst verwacht zij veel, haar meer getuigend dan overtuigend geschrift opereert hier wel wat heel veel met ‘vielleicht’, ‘sehr
| |
| |
leicht möglich’ enz. Ja, zoovéél is mogelijk. Haar sympathieën betreffen intusschen niet de heerschende marxistische Sowjet-ideologie, zij is daarvan uitgesproken tegenstandster, maar hetgeen daarachter en desondanks in talloozen werkt. De fout van vele beoordeelaars is h.i., dat ‘sie verwechseln den marxistischen Kommunismus mit den unendlich viel tieferen und organischeren Bekundungen des nationalen Bewusstseins’ (S. 7), welke laatste haar op dezelfde bladzijde ook doen spreken van een ‘Nationalisierung und Spiritualisierung der Revolution’. Met Schr. wil ik gaarne gelooven, dat er in het Russische volk nog zeer veel gaafs is, ook veel echte religie. De beïnvloedbaarheid van een mensch en een volk heeft gelukkig grenzen. Maar al neemt ook zij een kloof aan tusschen deze reëele gesteldheden en wat wel wat heel uiterlijk ‘die äussere Fassade’ geheeten wordt (S. 36), ik acht deze breeder. Haar betoog is soms oppervlakkig (zie een passage als S. 40/41), te veel wordt aanvaard, waarover juist uit religieus oogpunt nog wel wat te zeggen zou zijn.
Een bezwaar is ook, dat het boekje wat vroeg gekomen is, vóór allerlei uitgekristalliseerd is. Daarmede ook spoedig verouderd. De beruchte processen vallen na de teboekstelling, Bucharin geldt nog als Sowjet-autoriteit.
Bij haar vermelding op blz. 66, dat de eerste constitutie gewetensvrijheid waarborgde, welke echter nimmer geëerbiedigd is, had niet onvermeld mogen blijven, dat ook constitutioneel de toestand sedert verslechterde, doordat anti-religieuse propaganda wèl en religieuse propaganda niet grondwettelijk werd toegelaten; waarin ook de laatste z.g. ‘demokratische’ grondwet niets verbeterd heeft; naar het mij voorkomt zelfs verergerd.
G.H.v.S.
| |
Dr. M. van der Goes van Naters, Socialistische staatsvernieuwing. Van Loghum Slaterus' U.M. Arnhem 1937. (Religieus-Socialistische Vragen, serie VI nr. 3/4) f 1,50.
‘Een ontwikkeling der socialistische Staatsgedachte, zooals zij in den loop der laatste 150 jaar is gegroeid’ (blz. 7). Met vele verwijzingen naar litteratuur wordt in de soc. bewegingen en leiders aangetoond de spanning tusschen anarchisme en etatisme - welke eigenlijk beantwoordt aan die tusschen vrijheid en ordening (blz. 116 v.). Schr. laat zien, hoe langzamerhand een positiever waardeering van den Staat wordt bereikt. ‘Men leerde den staat kennen als een kostbaar en kostelijk goed, aan welks omvorming geleidelijk aan door de arbeidersklasse zou moeten worden gebouwd’ (blz. 95). Verwaarloozing hiervan heeft over de arbeidersklasse onnoemelijke rampen gebracht; daarom ziet schr. ‘voor het Socialisme een allervoornaamste taak in dit voorbereiden der nieuwe staatsvormen, en voor de Menschheid zien wij een hoog goed in de verwezenlijking van deze Socialistische Staatsvernieuwing!’ (blz. 120). - Een
| |
| |
klein bezwaar van deze practische en gedegen handleiding is, dat de historische lijn niet voldoende doorloopt; elk hoofdstuk grijpt weer terug, komt daardoor naast de andere te staan, zonder dat dit overal verantwoord is.
R.B.
| |
N. Stufkens: Het Evangelie in de Jongeren-wereld. Deel I: De boodschap der kerk. Uitg. G.F. Callenbach, Nijkerk z.j. f 2,90.
Deze proeve van een ‘leeke-dogmatiek voor jongeren’ geschreven door den bekenden oud-secretaris der N.C.S.V. boeide mij meer door den dichterlijken geest en brandenden ernst waarmede hier getuigd wordt, dan door den gedachteninhoud. Deze laatste is eenvoudig, ongeschakeerd; in elk der 19 hst. gaat het, in hymnisch-eentonig refrein, om de absolute, onbegrijpelijke, mysterieuse paradox van Gods Genade voor ‘deze wereld zooals zij reilt en zeilt’, ‘die ontmaskerde, die schaamteloos zichzelf zoekende wereld’, ‘ons knoeiende, stumperige, altijd weer naar 't eigen ik gekeerde leven’ (blz. 33). En voor de geloofswaarheden - ‘geen snipper van een bewijs’; het geloof gaat ‘dwàrs in tegen wat wij zelf van ons leven denken’. Maar in die heftige, scheef-trekkende kracht van dit boek, in dit uitschakelen van verstandelijke overweging, in dit krampachtige zichzelf en de wereld kleineeren ligt ook het onbevredigende. Want een paradox moge een voorloopige brug zijn over een afgrond van vermoeid gepieker; men zal haar denkend-geloovig, geloovig-denkend moeten en kunnen overwinnen. Daarom maakte dit belangrijke boek mij warm, maar liet het mij koud.
R.B.
| |
Dr. H. Faber: Om een vrije volksgemeenschap. Rel.-Humanistische geschritten A no. 6. A'dam, Lank. & Brinkman, f 0,35.
In den politieken strijd de wapenen zuiver te houden, kost moeite. De Schr. dezer brochure, Voorzitter van ‘Eenheid door Democratie’, is hierin geslaagd. Zijn eenvoudig, opbouwend betoog over 't ‘coöperatief individualisme’ als grondslag waarop de verschillende groepen van ons volk elkaar kunnen vinden en aan beveiliging en uitbouw onzer democratie kunnen gaan arbeiden, verdient de aandacht.
‘Waakzaamheid’ is de verzamelnaam van een serie geschriftjes uitgegeven door het Comité van waakzaamheid van anti-nationaalsocialistische intellectueelen. Hier kan de waardeering, op het stuk der strijdmethode, niet onvermengd zijn.
Hoe het niet moet, toont m.i. no. 3: ‘Antisemitisme en Nationaalsocialisme in Nederland’ - weinig meer dan een steriele opsomming van bewezen of ‘zoo goed als’ bewezen gruwelen. Zeer goed is d.e.t. no. 1: ‘Het Nationaalsocialisme als geestelijk gevaar’ door Prof. dr. Ph. Kohnstamm. Van
| |
| |
de betrekkelijke juistheid der nat.-soc. critiek uitgaande, komt hij tot een bestrijding die het wezen raakt en vooral het psychologisch element naar voren brengt - een bruikbaar schema voor een inleiding! Ruig-polemisch en karakteristiek is no. 2: Katholicisme en Nationaalsocialisme van de hand van Anton van Duinkerken. De brochures kosten f 0,25 per stuk.
R.B.
| |
F.M. Huebner: Niemand ist einsam. Niels Kampmann Verlag, Kampen auf Sylt. En: Menschen als vergif en medicijn, vert. door A.E. van den Tol, Den Haag, Boucher 1936.
Twee typische boekjes. Met de pretentie van ontwijfelbare wetenschappelijkheid wordt hier gesproken over stralenwerkingen, ‘sympathetische stroomen’, ‘telepathische uitzettingsdrang’ van mensch tot mensch, van leider tot massa. Weer een onbetaalde rekening eener eenzijdig-intellectualistisch gerichte menschbeschouwing! Hier een enthousiast zwelgen in het ‘irrationeele’, dat men bovenal aantreft bij ‘personen die iets kinderlijks, iets verstandelijk-afwezends en vegetatiefs behouden hebben’. Bovenal in de groote leiders van dezen tijd, zooals Mussolini, wier ‘onzichtbare uitstralingen’ doordringen ‘tot in de kleinste verst-verwijderde dorpen en hutten en zelfs over de zee, tot op de schepen, die de Italiaansche vlag voeren...’ (blz. 19 en 41). Een goed verstaander...!
R.B.
|
|