| |
| |
| |
Over politiek
Door Dr. W. Banning
Op het jongste congres der S.D.A.P. is in een debat, waarvan de diepgaande betekenis aan menig practicus voorbij moest gaan, een opmerking gemaakt die ons godsdienstigen bizonder kon treffen. De inleider van het nieuwe beginselprogram dier partij had een woord van Troelstra geciteerd: politiek is het vormgeven aan maatschappelijke krachten. Een debater (religieus-socialist) antwoordde daarop: dat is mij toch te weinig; minstens moet gezegd worden, dat politiek is het vormgeven aan zedelijke idealen. Wie zich van het hier speurbare meningsverschil zou willen afmaken met de opmerking: maar zedelijke idealen zijn, wanneer zij in een volksdeel leven en het tot actief optreden bezielen, immers óok maatschappelijke krachten - wie aldus te voorbarig een synthese zou willen scheppen, zou aan het wezenlijke vraagstuk dat hier ligt, geen recht doen.
In de politiek gaat het minstens om drie elementen. Het eerste zou men het wetenschappelijke kunnen noemen: als Troelstra spreekt van de maatschappelijke krachten die gevormd moeten worden, vooronderstelt hij daarbij de kennis, de wetenschap dier sociale gegevens. Waar vooral in onze maatschappij het tempo der ontwikkeling buitengewoon is versneld, en dus het gevaar van verstarring, het vasthouden aan oude leuzen en vroegere oplossingen groot, krijgt dit wetenschappelijk element der politiek steeds meer gewicht. Het tweede element is het technische, wil men: het aesthetische; politiek is vormgeving, zij eist niet alleen eigen vaardigheden, maar ook een zekere fantasie; niet slechts geduld en uithoudingsvermogen maar ook inspiratie en geloof, blik op een toekomst, visie. Maar als derde element kan en mag niet ontbreken: het zedelijke. Eigenlijk moest het vanzelf spreken; immers alle menselijk handelen vooronderstelt normbesef, en zeker een handelen, dat op het heil der volksgemeen- | |
| |
schap is gericht. Zonder normen is politiek onbestaanbaar; maar daarmee is tevens een heel moeilijk vraagstuk gesteld: waaraan ontlenen de politieke partijen hun normen, en hoe funderen zij die? Er zijn enkele partijen in ons land - de z.g. Christelijke - die op deze vraag een vlot (wat nog niet zeggen wil een houdbaar) antwoord hebben; andere - die gelovigen en ongelovigen onder hun leden hebben - gaan het vraagstuk gewoonlijk voorbij. Het ligt bij deze laatste partijen zo, dat zij hun normen ontlenen aan een kultuurideaal dat in een bepaald moment der Europese geschiedenis ontstond (b.v. de Aufklärung) - waarmee zij dus het gevaar van verstarring in zich dragen. Men probeert daaraan dan te ontkomen, door voortdurende toetsing der eens aanvaarde beginselen aan de zich veranderende maatschappij (men lette op deze pogingen bij liberalen zowel als bij sociaal-democraten).
Wil men billijk zijn, en zich niet laten leiden door bittertafelwijsheid of zelfgenoegzaam farizeïsme, dan zal men erkennen, dat alle politiek steeds en principieel moet betekenen: kompromissen sluiten. Het is niet alleen onnadenkendheid (die niet perse hopeloos behoeft te zijn), maar ook wel eens verblindheid voor de wezenlijke positie van de strevende en strijdende mens in een weerbarstige wereld, wanneer men àl te gemakkelijk en hooghartig op de politiek afgeeft. Ach, natuurlijk - er is in de politieke strijd maar al te veel kleinmenselijk geharrewar. Vraag: is dat soms in de wereld der kunstenaars niet zo? En toont de godsdienstige wereld een verheffend schouwspel van voornaamheid, om het woord vrede niet te noemen? Het wil mij voorkomen, dat geharrewar en kleinzieligheid gewoonlijk optreden waar een zeker aantal mensen met elkaar strijden; het ligt meer aan ons mens-zijn dan aan de politiek, al treedt het bij de politiek het scherpst naar voren krachtens het onvermijdelijke kompromis-karakter van alle politieke handelen. Wie zijn volk een dienst wil bewijzen, doe niet mee aan het geschimp op het politieke ‘gemodder’ enz., doch erkenne dat het beneden de maat blijven tot alle mensenleven, ook tot het eigene behoort.
Nu is er ook, en waarlijk niet steeds ten onrechte, een kritiek die het machtsstreven - aan politiek wezenlijk verbonden - veroordeelt. Het is stellig juist, dat ‘macht’ vooral
| |
| |
concreet een gevaarlijk element is; aan machtsuitoefening, machtswil die licht tot machtswellust wordt, is heel wat menselijks te gronde gegaan; in onze tijd met zijn ontstellende machtsinstrumenten kan een ganse beschaving daardoor vermeld worden; maar ook zonder dat trieste perspektief is het bestaan van allerlei machtsmonopolies voor de maatschappij en voor personen gevaarlijk genoeg. En toch is men met deze voor de hand liggende verschijnselen en de oppervlakkige opsomming daarvan niet klaar. Er moet ook de sociologische vraag worden gesteld: moet niet, naarmate een maatschappelijk bestel ingewikkelder, naarmate de maatschappij meer gedifferentieerd werkt en het aantal sociale functies toeneemt, het gezag toenemen aan betekenis, en is gezag denkbaar zonder macht? Misschien heeft iemand met een beroep op Nietzsche - wo ich Lebendiges fand, fand ich Willen zur Macht - neiging om ook metafysische vragen op te werpen: hoe aan alle leven machtsstreven inhaerent is, zij het verbonden aan andere eveneens wezenlijke elementen; hoe het dan vooral een vraag wordt van evenwicht, enz. Maar in elk geval moet het zedelijk vraagstuk worden bezien: is inderdaad alle macht en machtswil als zodanig zedelijk te veroordelen, of hangt het hier af van de vraag aan welk doel macht wordt ondergeschikt en dienstbaar gemaakt? Zo is het immers met meer dingen, die geen doel op zich zelf doch middel tot een doel zijn.
Van twee kanten wordt ons twintigste eeuwers wel duidelijk gemaakt, hoe uitermate moeilijk de ethische vraagstukken hier zijn. Ik denk aan de moderne dictatuur en aan het moderne militarisme. In de nationaalsocialistische theorie heeft men deze constructie ontworpen: volk - beweging - staat. D.w.z. tussen volk en staat in is er de éne nationaalsocialistische beweging met haar functie naar twee zijden; zij heeft het volk samen te smeden tot eenheid, aan het volk dus haar beginselen in te prenten, eventueel op te leggen; zij heeft naar de andere zijde alle posities in de Staat te bezetten, om ook de Staat te doordringen van de nat. soc. principes. Zo wordt de uitsluitend door de éne partij beheerste Staat het machtsinstrument bij uitnemendheid om het volk tot eenheid te kneden. Hier is een verhouding tussen macht en machtsdoel, die voor het zelfstandig geestesleven moordend wordt.
| |
| |
En het moderne militarisme? Laat ons aannemen dat de regeringen van Engeland en Frankrijk er subjektief volkomen van overtuigd zijn dat de versterking van hun militaire macht maar éen doel dient: kollektieve veiligheid, wereldvrede. Wie durft zeggen, dat dit objektief gezien ook het geval is? Hoe zal de toekomstige geschiedschrijver der 22e eeuw oordelen, wanneer hij - gesteld er barst in Europa een nieuwe wereldoorlog uit - deze kollektieve zelfmoord moet beschrijven en duiden? Er is dus, wil ik maar zeggen, wel enige reden voor de thans levende mensheid om de vragen van macht en machtsinstrumenten, geweld en geweldstoepassing telkens in verband te brengen met zedelijke normen. Maar wat is politiek anders dan een poging daartoe? Zodat zelfs, ja juist bij deze vormen van moderne machtswil en het daarbij behorend geweld de zedelijke vraag: waartoe? van de eerste orde moet heten.
In Nederland is nog steeds actueel het vraagstuk van godsdienst en politiek. De geschiedenis van dit vraagstuk behoeft niet opnieuw te worden verhaald, te meer niet omdat het tegenwoordige kabinet-Colijn in de troebele toestand wel enige zuivering gebracht heeft, welke zich naar wij hopen zal voortzetten ook na de verkiezingen. Ik doel hiermee op het terugdringen van de oude beruchte antithese tussen Christenen en Paganisten. Niet alleen, ik vermoed zelfs niet in de eerste plaats, is de moeilijkheid om tot een parlementair kabinet te komen, hier de oorzaak; de algemene crisistoestand en daartegenover een besef van zo groot mogelijke saamhorigheid, wil men: een ontwaakt nationaal verantwoordelijkheidsgevoel, zijn m.i. sterker factoren. Het zou een goed ding zijn, wanneer in Nederland de antithese nimmer herleefde; haar heerschappij heeft aan diep godsdienstige naturen aan de linkerzijde schrijnend onrecht gedaan; de politiek in haar naam gevoerd heeft de godsdienst onherstelbaar geschaad.
Met het bovenstaande is allerminst in strijd mijn overtuiging, dat de godsdienst in het politieke leven en ook in de partijen tot groter kracht moet worden. De ontwikkeling van beginselen die reeds bij Hegel aanwezig waren, eist dit. Hegels panlogisme heeft geleid tot een vergoddelijking van de Staat, waarnaast in de 19e en 20e eeuw vergoddelijking van de natie
| |
| |
en van het proletariaat zijn komen te staan, (merkwaardigerwijze telkens met een beroep op Hegel gefundeerd), die zonder meer vanuit het Christelijk besef moeten worden afgewezen. Nationaalsocialisme, fascisme, kommunisme staan van dit gezichtspunt gezien op hetzelfde plan. Een waarlijk niet alleen theoretische maar een direkt praktische vraag van de eerste orde is deze: of er nog een andere mogelijkheid zal zijn dan de titanische verscheuringsstrijd tussen deze moderne grootmachten. Daarbij speelt óok een rol de vraag of er in Europa nog voldoende krachtig godsdienstig besef aanwezig is, dat zowel de ene als de andere vergoddelijking van een stuk wereld als moderne afgoderij weet te weerstaan en te overwinnen. In dit opzicht is de duitse kerkstrijd van simbolische betekenis.
Mogelijk vraagt iemand of dan een algemeen democratisch besef niet volstaat tegenover de moderne machtsvergoddelijking. In de internationale politiek schijnt het immers al die kant uit te gaan: een democratisch blok tegenover het fascisme en nationaalsocialisme (waarbij dan Sowjet-Rusland de verachte Westerse democratie verdedigt!). Laat ons hopen, dat de democratieën zich zullen handhaven; laat ons vooral hopen, dat zij niet door interne machten worden ondergraven. Maar voorzichtigheid is wel geboden: tegenover de vergoddelijking van staat, volk, klasse is een vergoddelijking der democratie, hoeveel geestelijke goederen van hoge orde zij moge bevatten, geen remedie die wezenlijk helpt. En het gevaar van verabsolutering is waarlijk niet denkbeeldig. Veel meer verwacht ik van een verdieping der democratie, historisch zowel als fundamenteel. Het komt mij voor dat de sociaal-democratie hier nog steeds gehandicapt wordt door de heerschappij der Aufklärungs-ideologie, die in haar rijen wel niet algemeen geldig maar nochtans sterk is; in het nieuwe beginselprogram der S.D.A.P. wordt een principiële uitspraak over de democratie gedaan; er worden ook enkele geestelijke waarden van hoge orde opgesomd; maar op de vraag waarin deze waarden historisch en wezenlijk hun fundament vinden, kon blijkbaar geen antwoord worden gegeven dat allen voor hun rekening konden nemen. Ik acht dit geen sterke kant van onze kultuur (het geldt in wezen immers evenzeer voor vrijz. dem., liberalen, voor de gehele ‘moderne’ wereld).
| |
| |
Er hangt hier heel veel af van de bewustheid van godsdienstige groepen en personen, zowel ter linker- als ter rechterzijde. Deze bewustheid sluit tweeërlei in: 1o. nimmer mag godsdienst opgaan in verwerkelijking van welke aardse grootheid ook: staat, volk, kerk; godsdienstig besef sluit steeds ook het moment van oordeel, krisis, ten opzichte van al het menselijke en aardse in; 2o. godsdienst stelt óok een doel aan alle aardse streven en is daarin steeds een moment van loutering en heiliging. Anders gezegd: de boodschap van het Koninkrijk Gods is niet die van een aards rijk, en nochtans voor alle aardse rijken van fundamentele betekenis. In onze kringen zullen wij het verband tussen godsdienst en politiek gaarne leggen door te wijzen op de eigen betekenis der menselijke persoonlijkheid: in haar bestemming wordt geloofd. Maar dan volgt daaruit dat de maatschappij hierin een norm vindt; dat uit het maatschappelijk leven moet worden verwijderd wat de bestemming tot persoonlijkheid schendt; het mag gerust ook positief worden gesteld: dan moet gestreefd worden naar zodanige grondslagen der maatschappij, dat zij aan de groei der persoonlijkheid harer leden de beste kansen biedt. Hier ligt voor ons nog steeds het innige en wezenlijke verband tussen godsdienst en democratie. Daarom achten wij het ook nog steeds niet slechts een praktische maar een principiële fout, wanneer de dialectische theologie pas in opstand komt, wanneer de Staat zich vergrijpt aan de mens als lid der Kerk; protest en verzet is evenzeer godsdienstige plicht, wanneer Staat en Maatschappij zich aan de mens in het arbeidsproces, in sociale verhoudingen, in zijn geestelijk vrijheidsstreven vergrijpen. Want er is een onverbrekelijke samenhang voor den gelovige tussen het doel dat het geloof in het mensheidsleven aanvaardt, en het doel dat de politiek nastreeft.
Hieruit volgt voor de goede verstaander niet, dat de politieke partijen zich op godsdienstige grondslag moeten organiseren. Integendeel: de keuze der politieke middelen, de kijk op politieke mogelijkheden en noodzakelijkheden behoren tot het terrein der menselijke relativiteiten, die men nimmer tot goddelijke eisen mag verabsoluteren. Wèl volgt uit het bovenstaande, dat godsdienstige mensen in verschillende politieke partijen eenzelfde taak hebben: n.l. er voor te waken, dat
| |
| |
noch het politieke einddoel nòch de politieke methode ener partij in strijd komen met het religieuze einddoel en steeds de bestemming van mens en mensenleven dienen.
Tot de crisisverschijnselen in onze tijd behoort ook de problematiek van de godsdienst, en waarlijk niet alleen in de vorm der kerken, haar invloed en haar vrijheden. Het zou wel kunnen zijn, dat de vraag hoe godsdienstig leven kan doorwerken in maatschappij en staat, minstens even gewichtig is als de vraag hoe het zich in kerken en richtingen kan handhaven. Juist daarom mogen godsdienstige mensen zich niet van het politieke leven afwenden, doch hebben zij daar zonder enige opzichtigheid en opdringerigheid, en stellig zonder enig besef van meerwaardigheid, hun plicht der gehoorzaamheid te doen. Wie het doorwerken van de godsdienstige beginselen in de maatschappij een hoog goed acht, zal het politieke terrein niet smaden, doch het integendeel als een belangrijk arbeidsveld blijven zien.
|
|