onmogelijk zichzelf te ontloopen. Zij staan plotseling voor de erkenning, dat ieder van hen hem zou kunnen verraden. Zij kunnen de angst voor den ondergang geen van allen aan; dat is de bittere onsteltenis van hun hart.
Het is de ontsteltenis van ons allen, als die uiterste bereidheid van ons wordt gevraagd, en wij onszelf er niet voor klaar weten.
Ik herinner me een gesprek, dat een groep studenten jaren geleden had, in Selly Oak, met een van de professoren van Woodbrooke. Eén van ons had erover gesproken, dat de grootste angst in het leven is voor die dingen, waarin we geen weg zien, omdat de zin ervan ons een duister raadsel blijft, of omdat we niet weten wat van ons wordt gevraagd. En hij, die het gesprek leidde, antwoordde na een oogenblik: ‘Tegenover die angst kan een mensch zichzelf maar één vraag stellen, “Ben ik bereid, Gods wil te doen”. En zoolang je niet bereid bent, blijft de angst. Je zult God moeten vragen, om een vast, bereid hart.’
De lijdensgeschiedenis openbaart ons die uiterste angst van de leerlingen, die zoo verwant is met onze eigen angst, met onze onzekerheid, omdat ook wij onvast van hart zijn. Misschien zijn ook wij geraakt door de liefde, maar als het onvermijdelijke offer gevraagd wordt, dat elke liefde op zijn tijd en zijn wijze brengen moet, schrikt ons hart terug. In de lijdensweken moeten wij verstaan, dat ieder op zijn plaats bereid heeft te worden om het kruis, dat hij op zich moet nemen, te dragen. ‘Als je bereid bent, Gods wil te doen, dan wijkt de angst’. Zijn wij ooit bereid? Onvast en klein van kracht zijn wij allen, die Christus willen liefhebben. Maar trouw en barmhartig is God, die telkens weer ons hart raakt met een nieuw verlangen en met diepere liefde. In de lijdensweken kunnen wij óók verstaan de oneindige troost van Gods liefde, die ons onze onvastheid en verloochening schrijnend bewust doet worden, maar die ons niet loslaat. Die ons in het oordeel aangrijpt en vergeeft. Hij alleen kan ons hart, boven alle onzekerheid uit, doen branden in toegewijde liefde tot Hem.
Er is een woord in Paulus' brief aan de Hebreeuwen, dat wij allen mogen herhalen als een bede, gezegd in eerbiedig vertrouwen: ‘Het is een kostelijk ding, dat het hart vast wordt, hetwelk geschiedt door genade.’