cialen en philanthropischen arbeid van de regeeringen financiëelen steun verkrijgt, die in verschillende gevallen zeer belangrijk is’, draagt de Zending, door het aanvaarden van dien steun, dan niet mede verantwoordelijkheid voor wat de imperialistische regeeringen in die landen doen of willen doen, voor de kanonnen, voor de annexatie?
Dr. Kraemer zegt: ‘De moderne zending werd geboren uit eenvoudige gehoorzaamheid aan de opdracht de volkeren tot Christus te bekeeren, uit brandende liefde tot Christus, en uit diepe bewogenheid over een wereld van millioenen, waar het Licht der wereld niet scheen.’ Zoo ziet hij 't, wel te verstaan, naar de idee. Maar dat de werkelijkheid ermee in strijd was, blijkt, waar hij erkent: ‘De Christelijke kerk, en ook de Zending, leed ondanks het feit dat het vuur der loutere, zichzelf vergetende godsvrucht steeds op haar altaar brandende bleef, in haar bewuste reactie op de niet-Christelijke wereld aan een geborneerd, ongodsdienstig, intellectualistisch waarheidsbegrip, waarvan het onvermijdelijk gevolg een hoogmoedig, wereldsch en dus onchristelijk superioriteitsgevoel was.’ Hij ziet 't als een van de vruchten der Zending, dat hierin verandering komt, dat men dieper is gaan beseffen, dat men de niet-Christelijke wereld ‘niet mag tegemoet treden in de houding van den Groot-kapitalist der definitieve religieuse waarheid’. Maar deze houding, die de eerste 19de eeuwsche zendelingen dus hebben bezeten, geeft den Oosterlingen niet geheel ongelijk, als ze de Zending laten vallen ‘onder het oordeel, dat over Europa als geheel in de harten leeft’. En het is aan twijfel onderhevig, of dit oordeel ooit nog te overwinnen zal zijn.
Dat ‘zendingsdrang en gestadig-vorderende wereldopening samentroffen op een wijze, die uitlokt om van een providentiëel samentreffen te spreken’, kunnen wij dus niet alleen niet onderschrijven, maar evenmin plaatsen in 't geheel van Kraemer's beschouwingen, die elders, sprekende van ‘het odium, waaronder de zending ligt bij het volbrengen van haar werk’, daaronder ‘den noodlottigen samenhang verstaat, dien de inheemsche volkeren zagen tusschen imperialisme (wereldopening!) en zending’.
Onder de resultaten van de zending, die volgens Dr. Kraemer in de eerste plaats resultaten voor het Christendom zelf