Het Kouter. Jaargang 2
(1937)– [tijdschrift] Kouter, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
2.Als water, eens door vorst tot sneeuw en ijs verstard
In 't zonlicht één wordt, alles spiegelend als voorheen
Zoo wordt ook dood en leven, aardsche vreugde en smart
In 't licht der kennis, 't goddelijk bewustzijn één.
| |
3.Reeds lang beween ik u mijn ziel, met zacht geluid van woorden.
Mijn ziel; illusie is uw boot, daaruit schouwt ge verblijd
De schaduw van het anker aan, dat woelt in 't zand der boorden
Zoo dobbert ge op de stroom, die naar de zee der vreugde leidt.
| |
4.Genot ligt als de bloemen rijk gespreid
Gij plukt hen... en zij zijn hun geuren kwijt.
't Is als de sneeuw, die valt in een rivier
Eén oogwenk blank; één oogwenk licht vertier.
| |
5.Een wijze zag ik sterven wiens laatste woord om voedsel vroeg
Juist dwarrelde een zachte wind wat jonge bladen neer
'k Zag hoe een rijke dwaas zijn kok om nietigheden sloeg
Sinds koester 'k in mijn hart geen liefde voor de wereld meer.
| |
[pagina 58]
| |
6.Uw afgodsbeeld van kruin tot zool in marmer uitgehouwen
Is als des tempels fundament een steenklomp zonder zin
Hoe kunt gij hoogepriester hen zoo lang devoot beschouwen
Veracht dit onbezield gesteente, keer tot u zelve in.
| |
7.Mijn ziel werd als de jonge maan weer steeds opnieuw geboren
Vaak zag zij maan en wereld uit de wateren herboren
Doch sinds mijn zelf d' illusie van dit lichaam heeft verstaan
Bestaat voor mij geen vloedgolf meer, noch ziel, noch volle maan.
| |
8.De waan verliet mijn geest als adem smelt van spiegelglas
Geheiligd hoorde ik mijn naam uit monden rauw van schelden
Doch toen ik eens aandachtig waan en eerbied beide las
Leerde ik de ware waan, die mij klein mensch als God deed gelden.
| |
9.Langs welke wegen kwam ik hier? Van welke streek der winden?
Naar welke richting ga ik thans? Hoe zal 'k de straten vinden?
't Is alles goed! Want als ik wensch mijn eigen zelf te kennen
Dan zal voordien mijn ziel zich noch aan rust noch laafnis wennen.
| |
10.Zacht geurde de jasmijn, toen ik mijn ziele-tuin doorschreed
Waar aan de vijver God in meditatie zat gebogen
Stil wenkte hij, tot ik in 't nectarmeer der waarheid gleed
Wat kan nu nog dit leven zijn waar ik ben uitgetogen?
|
|