Het Kouter. Jaargang 1
(1936)– [tijdschrift] Kouter, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 501]
| |
Kerstmis
| |
[pagina 502]
| |
Aanvaard wordt de romantiek van Kerstmis, gaarne aanvaard, want zij geeft nog wat kleur aan de vaalheid der dagen: ontroerende kinderzang, stille kaarsen aan donkere boom, dromerijen waarin de werkelijkheid een oogwenk terugwijkt, kleine vreugden.
‘Ik verkondig u grote blijdschap!’ Deze verkondiging verschrikt. Want zij maakt de wereld donker en verlaten. Zij dooft wat geen licht is, legt het zwijgen op aan wat geen blijdschap is; maakt stil alle klacht en alle geroep. Als in oude verhalen, waarin natuur de adem inhoudt voor het heil, dat nu komen gaat.
Het heil is gekomen. Midden in het duister onzer wereld. Midden in het duister onzer tijden. Midden in de wervelwind van het gebeuren. God, die zijn ja spreekt, zijn ja over de zin van het leven en de zin van zijn schepping, zijn eeuwig ja in Christus; zijn heilswil openbarend en zijn heilsplan ontvouwend in Christus geboren! ‘Ik verkondig.’ Geen mensenwoord, maar Gods woord in de wereld gesproken. Tot ons gesproken. Tot ons gekomen. Wij knielen, aanbidden, aanvaarden. ‘Komt, verwondert u nu mensen!’ Nu wijkt alles voor God en zijn bemoeienis met ons. God is. Is gekomen tot het zijne. Zijn wereld is. Zijn heerschappij. Zijn licht. Ingedaald in onze wereld. ‘Ik verkondig u grote blijdschap.’ Nu is daar het kindeke in de kribbe, dat meer is dan alle aardse glans van rijkdom en wijsheid. Nu is daar de schamele mensenzoon, die in het aarden vat zijner menselijkheid en verworpenheid draagt de schat van een hemelse vrede, die alle verstand te boven gaat. Nu is daar een man van smarten, tot wiens hart en tot wiens lichaam alle lijden toegang heeft, die dat lijden opneemt: het juk is zacht, de last is licht. Nu is daar hij, die bij ons hoort, maar niet aan de wereld, die tot al onze donkerheid en verlatenheid ingaat. Nu is daar de Heiland der zielen, allen tot zich roepend, zoekend wat verloren ging. Hij, die onze Heer is. | |
[pagina 503]
| |
‘Ik verkondig u grote blijdschap, dat u geboren is Christus, de Heer!’ Christus, de Heer! In hem is het menszijn verheerlijkt, het menszijn, dat gericht is op de toekomst van gerechtigheid, liefde en vrede. In hem ontvangt het leven zijn zin en betekenis. Waarheen, waartoe? De richting is gewezen! Van God gesteld! Christus, Heer van allen, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Die arbeiden zolang het dag is, wetende dat hun arbeid niet ijdel zal zijn. Ook niet als de mare van dood en verderf hen bereikt. Want ‘Ik ben met u alle de dagen tot het einde.’
‘Zinneloos is de tijd, die zich uitstrekt zonder aanvang, zonder einde en reddeloos glijdt alle heerlijkheid van menselijke geschiedenis in de afgrond van de eindeloze toekomst. Alles maakt de tijd tot ruïne, waarvoor ik heb gewerkt, al wat ik liefheb. Benauwen kan mij de tijd als een daemon, die verslindt zonder ooit verzadigd te worden. En ik roep tot God, die boven de tijd is, dat Hij ons redde van de tijd, ons zijne kinderen, dat Hij ons bevrijde van de nood der vergankelijkheid en de rust geve, die blijft.’Ga naar voetnoot1) Geslachten komen, geslachten gaan. De lichten doven, gelijk de kaarsjes aan de kerstboom. Maar Gods licht is ontstoken! ‘U is geboren Christus, de Heer!’ Hij gekomen in de tijd, en staande aan het einde der tijden. De blijmare. Ja! Hij de zin van het mensenleven, de zin van de geschiedenis. Ere zij God. |
|