Het Kouter. Jaargang 1
(1936)– [tijdschrift] Kouter, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |
Idealiteit en realiteitGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 482]
| |
Welnu - hoe begeerlijk dit alles ook zou zijn - mijn ervaringen in het Nederlandsche leger in de jaren 1930 tot 1936 luiden totaal anders! Misschien is het theoretisch mogelijk - mijn Duitsche neef, die als Ritmeester den wereldoorlog heeft meegemaakt, heeft mij dat voldoende duidelijk kunnen maken. Maar dat was een tijd van spanning, tragiek, pathos - hier, in vredestijd, in een rustig, lauw land is de natuurlijke verbondenheid, de eenheidsdrang niet elementair aanwezig. In Nederland is er geen sprake van! In den dienst bestaat géén menschelijk contact tusschen officieren en manschappen. De instructie - behalve het Reglement van Krijgstucht! - geschiedt uitsluitend door onder-officieren in een gewoonlijk gespannen verhouding. Het eenige contact bestaat uit het in ontvangst nemen van de straf, wanneer men ‘op de bon geslingerd’ is. Contact wordt opzettelijk en zorgvuldig vermeden, omdat vele officieren dat zien als gemeenzaamheid, hetgeen hun verboden is. Bovendien: niet in den dienst zelf doet de jonge soldaat zijn meeste en diepste indrukken op, doch in de vrije avonduren - wanneer de officieren hem volkomen in den steek laten, en de wel zeer verouderde en verstarde militaire tehuizen niet in staat zijn het gros der manschappen, tuk op avontuur als zij zijn - het is immers hun ‘studententijd’ - te trekken. En dan krijgen wij het gehang in de cantine, het geslampamper langs de winkelstraten, het gescharrel, en dergelijk fraais meer. En dat verbetert niet, met den tijd, maar wordt erger! Vergelijk iederen soldaat, die één maand in dienst is, met één, die er elf op heeft zitten. De eerste is groen, en nog vrij netjes en correct, maar met het geleidelijke verfomfaaien van de uniform - welks model naar ik meen uit 1895 dateert, en waarin men zich dus nooit ‘thuis’ voelt - verfomfaait ook de geest. Dan komen de ‘ervaring’, de branie, de getaptheid, die maken, dat de menschen, die een soldaat in de treincoupé ontdekken, gauw het portier weer sluiten! Dan is er geen leiding door hoogstaande menschen, maar de brutaalsten geven het voorbeeld en den toon aan. Het zou zoo aangenaam zijn, als het beter was, maar de werkelijkheid is niet anders. Zelfs in bijzondere omstandigheden is de verhouding niet beter. Ik heb met een groepje van 15 man van mijn regiment, | |
[pagina 483]
| |
onder leiding van een tweeden luitenant van onzen leeftijd, de ‘vierdaagsche’ meegemaakt. Wij liepen en leden gezamenlijk acht lange uren per dag, wij waren 's avonds vrij in een vreemde stad - maar van contact of gesprekken is mij niets gebleken. Wij worstelden gezamenlijk, maar wij reisden gescheiden terug, want een officier mag geen derde klasse reizen met het oog op den afstand en het prestige. Ik heb de groote manoeuvres in Brabant meegemaakt, als telefonist toegevoegd aan den staf, met dezelfde ervaring. Meermalen ben ik met de School voor opleiding van reserve-officieren meegeweest op oefening en marsch-oefening, gewoonlijk een week lang - met dezelfde ervaring. Ik heb daarbij meermalen meegemaakt, dat er om het een of ander beroering of ontevredenheid onder de manschappen was, hetgeen den officieren echter volkomen ontging. Een officier weet eenvoudig niet, wat er in de troep leeft en gebeurt. De hiërarchieke weg is zoo lang! De Dienst is vrijwel algemeen gehaat - misschien uitgezonderd de huzaren, die voornamelijk uit jonge boerenzoons bestaan, wie de omgang met paarden boeit. Dat komt niet zoozeer vanwege pacifistische of anti-militaristische gezindheid, maar omdat men er werkloos door wordt! Hoeveel jonge mannen, die op hun 20ste jaar uit Dienst komen, vinden hun plaatsen ingenomen door menschen, die solliciteerden op advertenties, waarbij liefhebbers opgeroepen werden, die vrijgesteld waren van militairen dienst? Als jongens hebben zij werk gehad - nu komen zij er niet meer tusschen, omdat zij als mannen te duur geworden zijn! De Dienst is gehaat om de dwang - het is niet een gemeenschappelijk ideaal, dat de scharen aangrijpt, maar de dwang, het moeten, niet de vrije keus, het eigen initiatief, maar het bevel. Misschien praktisch onvermijdelijk, maar in strijd met de beste eigenschappen van ons volkskarakter. De Dienst is gehaat om het nummer zijn, het werktuigelijke, het niet als individu erkend worden, de gelijkschakeling; wederom in strijd met onze deugden, en dus het tegendeel van wezenlijke opvoeding. De Dienst is gehaat om de ondergeschiktheid - volgens art. 2 van het Reglement van Krijgstucht ‘de ziel van den militairen dienst’. Niet een ideaal, niet een offer voor de | |
[pagina 484]
| |
volksgemeenschap, niet solidariteit, niet initiatief en verantwoordelijkheid, niet plichtsbetrachting, niet geestdrift - neen: ondergeschiktheid is de ziel! Zoo krijgt men in de praktijk niet de verdere fraaie wendingen van het R.v.K., maar ‘het dekken op den meerdere’. Geen eigen verantwoordelijkheid, geen spontane actie - alleen bevel, slaafschheid, kruipen. Daarvoor heeft ons volk gelukkig teveel trots, daarvoor is het te fier! Noodzaak misschien - maar geen opvoeding! In Duitschland knoopt het leger wel aan bij het volkskarakter, daar kan het opvoedende waarde hebben. In Japan misschien ook. Hìèr passen beide niet bij elkaar, kan het leger geen element van volksopvoeding zijn; uit nationale overwegingen moeten wij daar bezwaar tegen hebben! Nog één opmerking. Er wordt gezegd, dat het leger niet zooveel kan doen, omdat alle bevolkingsgroepen met hun verschillende gezindheden daar vereenigd zijn, en dus opvoeding in één richting uitgesloten is. Maar zijn er zóó weinig algemeen menschelijke en religieuze waarden, zijn er zóó weinig nationale waarden, is de drang tot volksgemeenschap zóó afwezig, dat hierin geen grondslag te vinden is voor innerlijke vorming, voor opvoeding tot zedelijk en geestelijk hoogstaande menschen? De Volkshoogescholen trachten hieraan te arbeiden - en vraag iederen jongeman, die hierop en in Dienst is geweest, waar hij voor zijn leven het meeste aan gehad heeft. Het antwoord zal u niet in twijfel laten! Het is niet prettig dit alles te moeten vaststellen! Het is soms ontmoedigend te bedenken, dat mijn eigen werkkring jaarlijks slechts enkele honderden jonge menschen bereikt gedurende luttele weken, terwijl ginds jaarlijks gedurende evenveel maanden ruim 20.000 mannen in een andere richting worden opgevoed. Over de noodzaak van het leger praat ik hier niet. Maar als opvoedend instituut kan het alleen waarde hebben bij een werkwijze en organisatievorm, die aanpast bij ons vrijheidlievend volkskarakter en onze democratische tradities. |
|